ECLI:NL:RBOBR:2025:4008

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
9653287 CV EXPL 22-378
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van handelsagent tot betaling van provisie over geannuleerde orders en uitgevoerde orders

In deze zaak heeft de kantonrechter op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Lofoten SP. Z.O.O. en Natec Sunergy B.V. over een agentuurovereenkomst. Lofoten, de eisende partij, vorderde betaling van provisie over zowel geannuleerde als uitgevoerde orders. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van provisie over geannuleerde orders toewijsbaar was op basis van artikel 7:432 lid 2 BW, omdat Natec de exclusiviteit van Lofoten had geschonden door haar af te sluiten van communicatiemiddelen en zelf de werkzaamheden ter hand te nemen. Ook de vordering tot betaling van provisie over uitgevoerde orders werd toegewezen op basis van artikel 7:431 lid 2 BW. De kantonrechter stelde vast dat Natec niet had aangetoond dat de niet-uitvoering van de orders niet aan haar kon worden toegerekend. Daarnaast werd de vordering tot betaling van een klantenvergoeding toegewezen op basis van artikel 7:442 BW. De totale vordering van Lofoten, inclusief provisie en klantenvergoeding, werd vastgesteld op € 461.153,60, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde Natec in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9653287 \ CV EXPL 22-378
Vonnis van 5 juni 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar Pools recht
LOFOTEN SP. Z.O.O.,
gevestigd te Szczecin (Polen),
eisende partij,
hierna te noemen: “Lofoten”,
gemachtigde: mr. J.B. Houtappel,
tegen
de besloten vennootschap
NATEC SUNERGY B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
gedaagde partij,
hierna te noemen: “Natec”,
gemachtigde: mr. A.E. van den Heuvel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 mei 2024,
  • de brief waarin een tweede mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte met nadere producties (genummerd 36a t/m 44b) en toelichting aan de zijde van Natec,
  • de incidentele conclusie houdende eiswijziging c.q. aanvulling aan de zijde van Lofoten, waarin Lofoten een provisionele vordering heeft aangekondigd,
  • het verzoek van de gemachtigde van Lofoten van 29 november 2024 om de akte van Natec (grotendeels) buiten beschouwing te laten,
  • de tweede mondelinge behandeling de dato 2 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij de gemachtigden van partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2.
De kantonrechter heeft aan het einde van de tweede mondelinge behandeling bepaald dat Lofoten gelegenheid krijgt om een akte te nemen, in antwoord op de akte van Natec, en daarbij desgewenst ook een eiswijziging en/of provisionele vordering in kan stellen, zoals eerder was aangekondigd. Vervolgens krijgt Natec gelegenheid om te antwoorden op de eiswijziging/provisionele vordering en om zich uit te laten over de producties die door Lofoten aan haar antwoordakte zijn gehecht.
1.3.
Partijen hebben na de tweede mondelinge behandeling de volgende aktes genomen:
  • de antwoordakte tevens houdende eisvermindering met aanvullende productie(s) (genummerd 46) aan de zijde van Lofoten,
  • de antwoordakte met producties (genummerd 45 en 46) aan de zijde van Natec,
  • de aan de zijde van Lofoten genomen akte reactie producties zoals overlegd door Natec bij antwoordakte van 13 februari 2025.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op 17 april 2025. Deze datum is vanwege omstandigheden niet gehaald. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere relevante feiten en omstandigheden

2.1.
Natec heeft op 2 december 2024 de door Lofoten gevorderde provisie over de periode van 1 april tot en met juli 2021 betaald. Het gaat om een betaling van
€ 67.788,30en Lofoten heeft dit bedrag op haar vordering in mindering gebracht. Uit haar productie 47 volgt dat Lofoten op diezelfde dag een bedrag aan wettelijke handelsrente over dit provisiebedrag heeft ontvangen van € 26.051,28. Een nog resterend bedrag van
€ 1.009,10aan wettelijke handelsrente over het provisiebedrag is - na vordering van Lofoten - door Natec nabetaald op of omstreeks 15 januari 2025.
2.2.
In de processtukken zijn verschillende data genoemd waarop de agentuurovereenkomst zou eindigen (met inachtneming van de contractueel overeengekomen opzegtermijn van 90 dagen). Partijen hebben tijdens de tweede mondelinge behandeling verklaard dat als uitgangspunt dient te gelden:
31 juli 2021.
De kantonrechter zal daarom bij haar verdere beoordeling 31 juli 2021 als einddatum van de agentuurovereenkomst aanhouden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 2 mei 2024 de in het incidenteel vonnis van 7 juli 2022 vermelde relevante feiten aangevuld. Ook heeft zij het gewijzigde geschil opgenomen en tenslotte heeft de kantonrechter - alvorens inhoudelijk in te gaan op de vordering van Lofoten - ingestemd met het verzoek van Lofoten om een tweede mondelinge behandeling te bepalen.
Ter bevordering van een goed verloop van de verdere procedure heeft de kantonrechter partijen in het tussenvonnis van 2 mei 2024 op voorhand aanwijzingen gegeven over de bewijslastverdeling en heeft zij duidelijkheid verschaft over de vraag hoe om te gaan met de door Lofoten aangebrachte en door Natec niet uitgevoerde orders. Ook heeft de kantonrechter uitgangspunten gegeven die leidend zullen zijn bij/voor die tweede mondelinge behandeling. Dit alles heeft erin geresulteerd dat Natec is opgedragen om uiterlijk 10 dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 2 december 2024:
(1) bewijs aan te leveren voor haar stelling dat de niet-uitvoering van de 119 (geannuleerde) orders haar niet toe te rekenen is (zie r.o. 4.6);
(2) zich uit te laten over de stellingen van Lofoten betreffende foutieve omzetgegevens (zie
r.o. 4.9);
(3) een nadere onderbouwing te geven van haar betwisting dat overeenkomsten na
29 juli 2021 niet hoofdzakelijk te danken zijn aan de inspanningen van Lofoten, dit aan de hand van de door Lofoten opgegeven opsomming in haar akte na dupliek (r.o. 4.21.4);
(4) een nieuwe berekening in het geding te brengen op grond waarvan de provisie over de
overeenkomsten gesloten na beëindiging van de agentuurovereenkomst in de periode van
29 juli 2021 t/m 31 december 2021 berekend kan worden (r.o. 4.21.5);
(5) een nieuwe berekening van de klantenvergoeding in het geding te brengen, op basis van
de hiervoor in 4.25 geformuleerde uitgangspunten en met inachtneming van dat wat in
4.26
is overwogen (r.o. 4.27).
3.2.
De kantonrechter acht zich na de tweede mondelinge behandeling en de aktes die partijen daarna hebben genomen, voldoende voorgelicht om te beslissen op de vorderingen van Lofoten.
3.2.1.
De kantonrechter stelt bij haar verdere beoordeling vast dat Natec zich vóór het tussenvonnis van 2 mei 2024 steeds op het standpunt heeft gesteld dat Lofoten na 1 april 2021 kon doorwerken en heeft doorgewerkt ondanks het feit dat zij door Natec is afgesloten van haar e-mailaccounts/Natec-accounts (want er zijn door Lofoten klanten doorverwezen). Dit standpunt heeft de kantonrechter in het tussenvonnis als uitgangspunt genomen voor de berekening van de provisieaanspraken van Lofoten. [1]
Natec heeft zich in haar akte nadere producties voorafgaand aan de tweede mondelinge behandeling en ook tijdens de mondelinge behandeling van 2 december 2024 echter op het standpunt gesteld dat Lofoten geen werkzaamheden meer heeft verricht na 1 april 2021.
Dit sluit ook aan bij de stelling van Lofoten dat Natec haar het werken onmogelijk heeft gemaakt door het afsluiten van de portal en van haar e-mailaccounts. Zij kon klanten slechts doorverwijzen en niet meer aan orders werken.
Omdat partijen het er inmiddels over eens zijn dat Lofoten geen werkzaamheden meer heeft verricht na 1 april 2021, ziet de kantonrechter aanleiding om op dit onderdeel terug te komen op het tussenvonnis. De kantonrechter neemt als uitgangspunt bij de verdere beoordeling van de vorderingen van Lofoten dat de agentuurovereenkomst weliswaar ‘op papier’ regelmatig is opgezegd per 31 juli 2021 (met in achtneming van een opzegtermijn van 90 dagen), maar dat Natec Lofoten feitelijk per 1 april 2021 geen gelegenheid meer heeft geboden om haar werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat de contractueel overeengekomen opzegtermijn door Natec feitelijk niet in acht is genomen.
3.2.2.
De kantonrechter zal bij de beoordeling van de vorderingen van Lofoten verder in beginsel uitgaan van de (nieuwe) omzetgegevens van Natec, zoals ingebracht bij producties 19 tot en met 24, omdat deze naar het oordeel van de kantonrechter voldoende consistent zijn en Natec de verschillen tussen enerzijds de producties 16 en 17 en anderzijds de producties 19 tot en met 21 in haar akte nadere producties en haar toelichting daarop tijdens de tweede mondelinge behandeling voldoende heeft verklaard.
Bij de hierna te beoordelen onderdelen van de vordering, zal - waar nodig - worden betrokken de reactie (‘het statement’) van Lofoten van januari 2025, betreffende de door haar geconstateerde fouten in de omzetcijfers die op die specifieke onderdelen betrekking hebben.
De kantonrechter ziet in de blote stellingen die onder B van dit statement staan en die gaan over aspecten als onderwaardering van de door Natec gepresenteerde omzetcijfers, onvoldoende aanleiding om alsnog over te gaan tot benoeming van een onafhankelijk deskundige die de omvang van de omzet zou moeten vaststellen. Die stellingen zijn naar het oordeel van de kantonrechter te summier toegelicht om in algemene zin gerede twijfel te wekken over de deugdelijkheid van de door Natec geleverde omzetcijfers. Omdat die gerede twijfel niet gerezen is en Lofoten in haar statement heeft verklaard te streven naar een snelle afronding van dit al lang lopende geschil, heeft het investeren van tijd en geld in een accountantsonderzoek onvoldoende meerwaarde. Dat het handelen van Natec bij Lofoten wantrouwen heeft opgeroepen over de juistheid van de door Natec gepresenteerde cijfers (alle facturen van Poolse verkopen en de jaarrekening [2] ) is onvoldoende als dit wantrouwen niet gepaard gaat met overtuigende aanwijzingen dat de cijfers in algemene zin ondeugdelijk of onvolledig zijn. Dergelijke aanwijzingen heeft de kantonrechter niet aangetroffen.
3.2.3.
Met uitzondering van hetgeen hierna in punt 3.19 is opgenomen, volhardt de kantonrechter verder bij alles wat is overwogen en beslist in voornoemd tussenvonnis.
3.3.
Voor de leesbaarheid van dit vonnis zal de kantonrechter de vorderingen van Lofoten opsplitsen en daarbij uitgaan van het wettelijk kader van de agentuurovereenkomst. Zij zal dezelfde volgorde hanteren, die is gehanteerd in Burgerlijk Wetboek, Boek 7, Afdeling 4 BW. Niet in geschil is immers dat de overeenkomst tussen partijen een agentuurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:428 e.v. BW is. Het wettelijk kader voor agentuur is dwingend recht (7:445 BW).
Eerst zal de kantonrechter ingaan op de provisieaanspraak
tijdensde duur van de agentuurovereenkomst (artikel 7:431 lid 1 BW) en vervolgens op de provisieaanspraak
nade duur van de agentuurovereenkomst (artikel 7:431 lid 2 BW). Tot slot zal de kantonrechter ingaan op de door Lofoten gevorderde klantenvergoeding.
Provisie aanspraak tijdens de duur van de agentuurovereenkomst
3.4.
Op grond van artikel 7:431 lid 1 BW heeft de handelsagent (Lofoten) recht op provisie voor de overeenkomsten
die tijdens de duur der agentuurovereenkomst tot stand zijn gekomen:
indien de overeenkomst door zijn tussenkomst is tot stand gekomen;
indien de overeenkomst is tot stand gekomen met iemand die hij reeds vroeger voor een dergelijke overeenkomst had aangebracht;
indien de overeenkomst is afgesloten met iemand die behoort tot de klantenkring die, of gevestigd is in het gebied dat aan de handelsagent is toegewezen, tenzij uitdrukkelijk is overeengekomen dat de handelsagent ten aanzien van die klantenkring of in dat gebied niet het alleenrecht heeft.
3.5.
De agentuurovereenkomst is door Natec opgezegd op 1 april 2021 en dus geëindigd op 31 juli 2021. De kantonrechter zal de vordering van Lofoten - in het licht van
artikel 7:431 BW - beoordelen aan de hand van verschillende periodes; eerst de periode van vóór 1 april 2021 en daarna de periode van 1 april 2021 tot en met 31 juli 2021.
3.6.
Eerst ligt dus ter beoordeling voor de door Lofoten gevorderde provisie tot aan de datum van opzegging (1 april 2021). Deze vordering ziet enerzijds op verschuldigde provisie over niet uitgevoerde orders en anderzijds over verschuldigde provisie over wel uitgevoerde orders.
Provisie aanspraak over 119 niet uitgevoerde (geannuleerde) orders
3.7.
In het tussenvonnis van 2 mei 2024 (rechtsoverweging 4.6.) is bindend vastgesteld dat wat betreft het recht op provisie artikel 7:432 lid 2 BW op de agentuurovereenkomst van partijen van toepassing is, want het recht op provisie is in die overeenkomst gekoppeld aan de levering van de goederen aan de klant door Natec.
In artikel 7:445 BW is bepaald dat partijen niet kunnen afwijken van artikel 7:432 lid 2 BW en niet ten nadele van de handelsagent (Lofoten) kunnen afwijken van artikel 7:432 lid 3 BW. In lid 3 is bepaald dat indien een beding is gemaakt dat het recht op provisie doet afhangen van de uitvoering van de overeenkomst, het recht op provisie ontstaat wanneer de derde zijn deel van de overeenkomst heeft uitgevoerd. Dit is het moment waarop de Poolse klant betaalt, zoals Natec zelf ook aangeeft in haar akte met nadere producties [3] . Ook volgens de eigen stellingen van Natec dienen Poolse klanten vooruit te betalen (dus voorafgaand aan de levering). Voor de vaststelling wanneer de derde zijn deel van de overeenkomst heeft uitgevoerd en dus het recht op provisie ontstaat, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant hoe Natec een en ander boekhoudkundig verwerkt. De order confirmation, die het uiterlijk heeft van een factuur, is het document waarop de Poolse klant wordt geacht te betalen (anders wordt niet geleverd) [4] . De stelling van Natec dat een order confirmation niet meer dan een reservering is, strookt niet met de verplichting tot betaling op basis van die confirmation, in aanmerking genomen dat aan niet betaling de consequentie is verbonden dat niet wordt geleverd.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Lofoten in beginsel aanspraak kan maken op provisie over geannuleerde orders. Dit is slechts anders als annulering (en dus niet-uitvoering) van een bevestigde order Natec niet is toe te rekenen. Alleen in die situatie kan Natec, gegeven de in punt 3.7. geschetste omstandigheden, rechten ontlenen aan het bepaalde in artikel 7:432, lid 3 BW. Dit volgt uit artikel 7:426 lid 2 BW.
Zoals overwogen in het tussenvonnis van 2 mei 2024 (rechtsoverweging 4.6.3.) is het dus aan Natec om te bewijzen dat de niet-uitvoering van de 119 orders haar niet toe te rekenen is. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om terug te komen op de op dit punt eerder uitgezette lijn in het tussenvonnis van 2 mei 2024, zoals door Natec verzocht in haar akte met nadere producties, want er is geen sprake van een feitelijke of juridische misslag.
3.9.
De kantonrechter stelt vast dat Natec het gevraagde bewijs (dat de niet-uitvoering van de 119 orders haar niet toe te rekenen is) niet heeft geleverd.
In dit verband overweegt de kantonrechter allereerst dat Natec niet heeft voldaan aan de haar bij tussenvonnis gegeven bewijsopdracht, want zij heeft in haar akte nadere producties geen inzicht gegeven welke order confirmations wel en welke niet zijn betaald. Over de reden van annulering heeft Natec verwezen naar productie 7 bij conclusie van antwoord. Daarin is erkend dat de reden voor annulering meestal de omstandigheid was dat Natec (door marktomstandigheden) niet kon leveren. Dat is echter een omstandigheid die binnen haar risicosfeer valt en dus ontslaat die haar niet van de verplichting tot betaling van provisie.
Voor zover Natec in haar akte met nadere producties heeft aangevoerd dat uit het hele proces van factureren van provisie en de communicatie daar omheen, onomstotelijk vaststaat dat Natec en Lofoten zijn overeengekomen dat Lofoten geen aanspraak heeft op provisie over geannuleerde orders, vanwege het voorwaardelijke karakter van de orders, kan dit Natec niet baten. Daargelaten dat dit voorwaardelijke karakter van de orders niet is komen vast te staan, miskent Natec met haar stelling het semi dwingendrechtelijke karakter van artikel 7:432 lid 2 BW. Partijen kunnen niet ten nadele van Lofoten afwijken van artikel 7:432 lid 3 BW. Overigens heeft Lofoten betwist dat is afgesproken dat er over de niet uitgevoerde orders geen provisie is verschuldigd.
De stelling van Natec, dat de niet-uitvoering van de orders niet aan haar kan worden toegerekend omdat dit onderdeel zou zijn van de afspraken die Natec met Lofoten heeft gemaakt, wordt daarom verworpen.
3.10.
Natec heeft in haar akte met nadere producties met betrekking tot de gevorderde provisie over geannuleerde orders tot slot een beroep gedaan op artikel 6:89 BW (schending van de klachtplicht door Lofoten). Daarbij voert Natec aan dat als Lofoten destijds provisie zou hebben gefactureerd over geannuleerde orders, wat ze niet heeft gedaan, of op een andere wijze kenbaar had gemaakt dat zij meent aanspraak te hebben op provisie over geannuleerde orders, partijen destijds de discussie daarover met elkaar hadden kunnen voeren. Dat is niet gebeurd en daardoor is Natec wezenlijk benadeeld in haar procespositie. Deze gang van zaken rechtvaardigt dat Lofoten geen aanspraak meer kan maken op de vermeende achterstallige provisie, aldus Natec.
Lofoten, die zich primair op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van Natec op schending van de klachtplicht tardief is, heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling betwist dat zij niet heeft geklaagd over het feit dat er door Natec geen provisie is betaald over de niet uitgevoerde orders. Lofoten heeft dit volgens haar wel degelijk eerder (mondeling en per e-mail) aangekaart, waarop Natec volgens Lofoten heeft geantwoord ‘dat het probleem’ (van geannuleerde orders) zou worden opgelost met een nieuw klantenportaal. Lofoten heeft in haar statement van januari 2025 onder G nader toegelicht dat zij er wel degelijk over heeft geklaagd dat door Natec geen provisie werd betaald over de niet uitgevoerde orders. Volgens Lofoten werd zij zelf pas maanden later door Natec geïnformeerd over geannuleerde orders die groepsgewijs plaatsvonden, waarop zij dan direct bij e-mail aan [E] reageerde met een betalingsverzoek.
3.11.
De kantonrechter volgt met betrekking tot het beroep van Natec op artikel 6:89 BW het primaire verweer van Lofoten dat het beroep op de klachtplicht tardief (te laat) is. Uit de gedingstukken blijkt namelijk niet dat Natec eerder dan in haar akte nadere producties ten behoeve van de tweede mondelinge behandeling een beroep heeft gedaan op de klachtplicht en dit vindt de kantonrechter te laat. Als uitgangspunt in het procesrecht geldt immers dat in het kader van een goede procesorde alle weren bij conclusie van antwoord moeten worden gevoerd [5] . De kantonrechter zal het beroep op de klachtplicht dus niet honoreren.
3.12.
De conclusie uit het voorgaande is dat de door Lofoten gevorderde provisie over 119 door Natec niet uitgevoerde orders ten bedrage van
€ 108.155,44toewijsbaar is.
Provisieaanspraak over wel uitgevoerde orders
3.13.
Natec heeft bij conclusie van dupliek erkend dat Lofoten recht heeft op provisie als bedoeld in artikel 7:431 lid 1 onder a BW ten bedrage van € 1.803,72 over 12 in productie 7 genoemde orders, omdat deze orders niet zijn geannuleerd maar gewoon zijn uitgevoerd.
Dit bedrag aan verschuldigde provisie tot 1 april 2021 is dus eveneens toewijsbaar.
De stelling van Lofoten in haar conclusie van repliek dat er nog een bedrag van
€ 2.238,15 wegens onbetaald gebleven provisie tot 1 april 2021 resteert (in plaats van het door Natec erkende bedrag van € 1.803,72) is door Natec weliswaar betwist, maar verder niet onderbouwd. Ook in haar akte nadere producties heeft Natec hieraan geen enkele overweging meer gewijd. Aan verschuldigde provisie tot 1 april 2021 zal daarom worden toegewezen een bedrag van
€ 2.238,15.
Provisie aanspraak gedurende de opzegperiode (van 1 april 2021 tot en met 31 juli 2021)
3.14.
Lofoten heeft op grond van artikel 7:431 lid 1 BW in beginsel recht op provisie gedurende de opzegperiode die loopt van 1 april 2021 (datum opzegging) tot en met
31 juli 2021 (einddatum agentuurovereenkomst). Of Lofoten in die periode wel of geen werkzaamheden heeft verricht doet er niet toe, want de Poolse markt was aan haar toegewezen omdat niet uitdrukkelijk is overeengekomen dat Lofoten niet het alleenrecht had. Hier gaat Natec inmiddels ook vanuit, want zij heeft op 2 december 2024 de door Lofoten gevorderde provisie over de periode van 1 april tot en met juli 2021 betaald, te weten een bedrag van € 67.788,30. De wettelijke handelsrente over dit provisiebedrag is met de nabetaling door Natec op of omstreeks 15 januari 2025 eveneens geheel voldaan.
Lofoten heeft in haar de antwoordakte(s) na de mondelinge behandeling van
2 december 2024 haar vordering (op deze punten) verminderd, zodat de provisie aanspraak gedurende de opzegperiode verder geen bespreking meer behoeft en dat geldt ook voor de daarover verschuldigde handelsrente.
Provisie aanspraak na de duur van de agentuurovereenkomst
3.15.
Op grond van artikel 7:431 lid 2 BW heeft de handelsagent (Lofoten) recht op provisie voor de voorbereiding van
na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten:
indien deze hoofdzakelijk aan de tijdens de duur van de agentuurovereenkomst door hem verrichte werkzaamheden zijn te danken en binnen een redelijke termijn na de beëindiging van die overeenkomst zijn afgesloten, of
indien hij of de principaal, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in het eerste lid, de bestelling van de derde heeft ontvangen voor de beëindiging van de agentuurovereenkomst.
3.16.
De discussie van partijen rondom sub a dit artikel, over de elementen ‘substantiëel verrichte werkzaamheden’ en ‘binnen een redelijke termijn’, verdient extra aandacht. Dat heeft met name te maken met het herziene standpunt van Natec dat inhoudt dat Lofoten na
1 april 2021 feitelijk geen werkzaamheden meer heeft verricht, omdat Lofoten was afgesloten van haar Natec (e-mail)accounts en enkel nog maar klanten heeft doorverwezen.
Onder verwijzing naar punt 3.2.1 stelt de kantonrechter vast dat de agentuurovereenkomst dus weliswaar ‘op papier’ regelmatig is opgezegd per 31 juli 2021 (met in achtneming van een opzegtermijn van 90 dagen), maar dat de contractuele samenwerking feitelijk al eerder, namelijk op 1 april 2021, tot een einde is gekomen.
Dit heeft invloed op de verdere beoordeling, want de omstandigheid dat na 1 april 2021 feitelijk geen werkzaamheden meer zijn verricht door Lofoten is in hoge mate het gevolg van handelen van Natec. Niet in geschil is namelijk dat Natec Lofoten heeft afgesloten van alle voordien gebruikelijke communicatiemiddelen en dat Natec de werkzaamheden van Lofoten op de Poolse markt na 1 april 2021 zelf ter hand heeft genomen met inzet van onder meer een Poolse accountmanager.
3.17.
Natec heeft door haar handelwijze de overeengekomen exclusiviteit van Lofoten geschonden en dit is een aan Natec toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel
6:74 BW (wanprestatie). De kantonrechter zal bij de beoordeling van de aanspraak van Lofoten op provisie na 1 april 2021 daarom artikel 6:74 BW als toetsingsgrond nemen. Natec is namelijk schadeplichtig op grond van artikel 6:74 BW.
De schade zal de kantonrechter bepalen op de vanwege de exclusiviteitsschending misgelopen provisieaanspraken. De misgelopen provisieaanspraken zal de kantonrechter bepalen door toepassing te geven aan artikel 7:431 lid 2 BW, waarbij de voorbereidende handelingen die zijn verricht in de periode gelegen tussen 1 april en 31 juli 2021 gelden als door Lofoten verrichte handelingen. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt daarmee recht gedaan aan de exclusiviteit die Lofoten contractueel toekomt over die periode.
3.18.
Vervolgens resteert nog de einddatum van de als redelijk te bestempelen periode, die de kantonrechter in het tussenvonnis van 2 mei 2024 heeft vastgesteld op
31 december 2021 (en waarvan Natec verzoekt om hierop terug te komen).
De kantonrechter overweegt in dit verband allereerst dat het standpunt van Natec dat Lofoten geen recht heeft op provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten, op de enkele grond dat door Lofoten geen specifieke voorbereidingswerkzaamheden zijn verricht voor een na
31 juli 2021 te plaatsen order, niet houdbaar is gelet op wat in punt 3.17 is overwogen.
3.19.
Natec heeft in haar antwoordakte van 13 februari 2025 de betwisting van Lofoten dat de doorlooptijd van een bestelling maximaal 3 maanden bedraagt [6] , voldoende gemotiveerd weersproken. Daarom zal de kantonrechter de redelijke termijn na beëindiging van de agentuurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:431 lid 2 sub a BW stellen op
31 oktober 2021 [7] .
3.20.
De stelplicht en - bij betwisting - de bewijslast ten aanzien van de stelling dat de door Lofoten verrichte (dan wel aan haar toe te rekenen) werkzaamheden voor het einde van de agentuurovereenkomst hebben geleid tot overeenkomsten na het einde van de agentuurovereenkomst, blijft rusten op Lofoten [8] . Dit betekent dat Lofoten voldoende moet onderbouwen en bij betwisting moet aantonen dat er sprake is van een overeenkomst die als gevolg van aan haar toe te schrijven werkzaamheden (binnen de hiervoor bepaalde redelijke termijn) tot stand is gekomen.
3.21.
De kantonrechter zal aan de hand van de opsomming van Lofoten in haar conclusie van repliek onder “
A. FOUTEN IN OPGEGEVEN OMZET EN DE FACTUREN (04-21 tot 12-2021)” allereerst alle door Lofoten uitgelichte orders van (volgens Natec) ‘nieuwe Poolse klanten’ bespreken, waarover Natec volgens Lofoten nog provisie verschuldigd zou zijn. Daarbij zal de kantonrechter de reactie van Natec hierop in haar akte nadere producties betrekken, evenals de stellingen van partijen daarover tijdens de tweede mondelinge behandeling en de stellingen van Lofoten in haar nadien genomen antwoordakte.
Nieuwe klanten
1.
Z-ECOENERGY SP. Z.O.O.(klantnummer: K02533 )
Deze klant heeft volgens Natec in de maanden september tot en met november 2021 bestellingen geplaatst voor een totaalbedrag van € 356.177,52. Volgens Lofoten is
Z-ECOENERGY een oude klant van haar die in 2020 al eens een bestelling heeft geplaatst. Zij wijst er hierbij op dat de contactpersoon en eigenaar van de twee Z-ECOENERGY-entiteiten (te weten: de naamloze vennootschap Z-ECOENERGY met TIN/TRUST ID 7282836982 en de commanditaire vennootschap Z-ECOENERGY met TIN/TRUST ID: 7282837007) één en dezelfde persoon is. Echter, als al zou worden uitgegaan van de juistheid van deze stelling, dan betekent dit nog niet dat Lofoten recht heeft op provisie over de in de maanden september tot en met november 2021 geplaatste bestellingen [9] . Doorslaggevend bij de beoordeling van de provisieaanspraak vindt de kantonrechter dat uit niets blijkt dat er aan Lofoten toe te schrijven voorbereidende werkzaamheden zijn verricht die hebben geleid tot deze bestellingen. Dat er 14 maanden eerder een bestelling is geplaatst, is daarvoor onvoldoende. De provisieaanspraak ten aanzien van deze klant is dus niet toewijsbaar.
2.
[klant A](klantnummer: [klantnummer] ) en
3.
RECA Group sp. z.o.o.
[klant A] heeft volgens Natec in de maanden oktober tot en met december 2021 bestellingen geplaatst voor een totaalbedrag van € 251.224,60. Reca Group heeft in de maand oktober 2021 een eerste bestelling geplaatst voor een bedrag van € 34.000,77.
Volgens Lofoten zijn dit eveneens oude klanten. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat in Polen dikwijls ondernemingen worden opgesplitst om de omzet beneden een bepaald niveau te houden, zodat minder belasting betaald hoeft te worden. De ene entiteit neemt dus het stokje over van de andere, maar het blijft dezelfde klant, aldus Lofoten. Als al zou worden uitgegaan van de juistheid van deze stelling van Lofoten, dan betekent dit ook bij deze ondernemingen (2 en 3) nog niet dat Lofoten recht heeft op provisie over deze bestellingen. Aangezien uit niets blijkt dat Lofoten (aan haar toe te schrijven) voorbereidende werkzaamheden heeft verricht, is haar provisieaanspraak ten aanzien van deze klanten niet toewijsbaar.
4)
[klant B] sp. z.o.o.(klantnummer: [klantnummer] )
Natec erkent dat dit een bestaande klant is van Lofoten en stelt dat deze vanaf oktober 2021 de volgende bestellingen heeft geplaatst:
Lofoten heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat [klant B] regelmatig bestellingen plaatste, dat zij met deze klant herhaaldelijk contact heeft gehad, de behoeften van deze klant in kaart heeft gebracht, voorstellen heeft gedaan en deze ook gedeeld heeft met Natec, waardoor Natec voor deze nieuwe bestellingen niets heeft hoeven te doen. Over de bestelling van 11 oktober 2021 is Natec dan ook provisie verschuldigd voor een bedrag van
€ 1.397,66(2% van € 69.883,21). De andere bestelling valt buiten de redelijke termijn die is bepaald op 31 oktober 2021.
5.
EKO LIGERO sp. z.o.o.(klantnummer: KK02967 )
6.
SUN ELECTRIC OZE sp. z.o.o.(klantnummer: KO2153 )
Deze klanten hebben volgens Natec in april en in juni 2021 (dus tijdens de duur van de agentuurovereenkomst) bestellingen geplaatst en over deze verkoop is Natec provisie verschuldigd. Deze provisie is, zoals onvoldoende weersproken gesteld, al meegenomen in de provisieberekeningen van Natec over de periode van april tot en met juli 2021.
Natec heeft de verschuldigde provisie over deze periode inmiddels betaald, zodat deze klanten verder geen bespreking meer behoeven.
7)
Solare Energy sp. z.o.o.
Deze klant heeft volgens Natec in de maanden oktober en december 2021 bestellingen geplaatst voor een totaalbedrag van € 405.751,05. Volgens Lofoten is dit een bestaande klant, waarmee zij op dezelfde manier contact heeft gehad als met [klant B] .
De bestellingen die uiteindelijk zijn geplaatst, zijn volgens Lofoten door haar voorbereid. Uitgaande van de juistheid van de stelling van Lofoten dat het een bestaande klant is, is Natec over de bestellingen in oktober 2021 dan ook provisie verschuldigd. Natec heeft in haar akte nadere producties geen specificatie in het geding gebracht van de door Solare Energy sp. z.o.o geplaatste bestellingen (zoals zij wel heeft gedaan bij [klant B] ), maar aan de hand van productie 21 die Natec heeft ingebracht bij conclusie van dupliek kan de kantonrechter het totaalbedrag over de bestelling in oktober 2021 vaststellen op
€ 322.266,36 (factuur [nummer 6] van datum 15-10-21 ad € 80.566,59 vermeerderd met factuur [nummer 7] van datum 15-10-21 ad € 241.699,77) en zal zij 2% van dit bedrag toewijzen wegens verschuldigde provisie. Dit betekent dat Natec voor wat betreft deze klant provisie verschuldigd is voor een bedrag van
€ 6.445,33(2% van € 322.226,36).
8)
ECO sp. z.o.o.
Volgens Natec heeft deze klant in juni 2021 in totaal voor € 136.277,30 besteld en in november en december 2021 tweemaal voor € 321.376,16, zijnde in totaal € 642.752,32.
De provisie over juni 2021 is, zoals onvoldoende weersproken gesteld, al meegenomen in de provisie berekeningen van Natec over de periode van april tot en met juli 2021.
Natec heeft de verschuldigde provisie over deze periode inmiddels betaald, zodat deze klant verder geen bespreking meer behoeft. De bestellingen in november en december 2021 worden niet meegenomen omdat die buiten de in aanmerking te nemen periode vallen.
9)
Greenmax sp. z.o.o.
Deze klant heeft volgens Natec in oktober en november 2021 voor in totaal € 125.701,00 besteld. Natec betwist in haar akte nadere producties gemotiveerd de stelling van Lofoten dat deze bestellingen vanwege (aan) haar (toe te rekenen) voorbereidingen/inspanningen zijn geplaatst. Natec heeft daarover geen informatie kunnen vinden en uit de stellingen van Lofoten blijkt niet dat deze klant voor 1 april 2021 ooit bestellingen heeft geplaatst. Er blijkt alleen dat Lofoten vóór die periode aanbiedingen heeft gestuurd en contact heeft gehad. De kantonrechter vindt dat Lofoten hiermee onvoldoende heeft aangetoond dat zij voor deze klant voldoende (aan haar toe te rekenen) inspanningen/voorbereidende werkzaamheden heeft verricht. Haar provisieaanspraak ten aanzien van deze klant is dus niet toewijsbaar.
De overige door Lofoten uitgelichte orders in haar conclusie van repliek betreffen groothandels. De kantonrechter merkt op dat de stelling van Natec in haar akte nadere producties dat deze bestellingen niet te danken zijn aan de inspanningen van Lofoten omdat Lofoten erkend zou hebben dat zij niet heeft verkocht aan groothandels [10] , zal worden verworpen. Lofoten heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling en ook daarna in haar antwoordakte voldoende onderbouwd aangetoond dat zij relaties heeft opgebouwd met alle hierna opgenomen groothandels en deze heeft opgenomen in haar klantendatabase. Deze groothandels werden door Lofoten geïnventariseerd op verkooppotentieel (door contact op te nemen, te onderzoeken waar zij destijds inkochten etc.) en wilden ook meteen bij Natec kopen, aldus Lofoten, maar Lofoten mocht vanwege het verbod dat zij van [E] had gekregen (het gouden driehoeksprincipe van [B] ) niet verkopen aan groothandels.
Dit betekent dat Lofoten afdoende heeft aangetoond dat zij voor de hierna opgenomen groothandels voldoende inspanningen/voorbereidende werkzaamheden heeft verricht, waarvoor Natec tot en met oktober 2021 provisie verschuldigd is:
10)
Solitan sp. z.o.o. (klantnummer: K03198)
Deze klant heeft volgens Natec in mei 2021 en oktober 2021 voor een bedrag van in totaal
€ 231.184,37 besteld. De bestelling van mei 2021 is gedaan tijdens de looptijd van de agentuurovereenkomst. Daarover is provisie verschuldigd en deze staat volgens Natec “ook gewoon in de lijst van productie 20 van Natec”. De kantonrechter gaat ervan uit dat Natec de provisie over de bestelling van mei 2021 daadwerkelijk heeft voldaan, ook al betreft dit een groothandel, want gesteld noch gebleken is dat Lofoten over deze bestelling géén provisie heeft ontvangen.
De blote stelling van Natec dat over de bestelling van oktober 2021 geen provisie is verschuldigd omdat bestellingen na 1 juli 2021 niet te danken zijn aan inspanningen van Lofoten, wordt door de kantonrechter verworpen onder verwijzing naar dat wat is vermeld onder punt 3.17.
Natec heeft in haar akte nadere producties geen specificatie in het geding gebracht van de door Solitan sp. z.o.o. geplaatste bestellingen (zoals zij wel heeft gedaan bij [klant B] ), maar aan de hand van productie 21 die Natec heeft ingebracht bij conclusie van dupliek kan de kantonrechter het totaalbedrag voor de bestelling in oktober 2021 vaststellen op
€ 166.666,08 (factuur [nummer 8] van datum 20-10-21 ad € 166.666,08) en zal zij 2% van dit bedrag toewijzen wegens verschuldigde provisie.
Dit betekent dat Natec voor wat betreft deze klant een provisie verschuldigd is ten bedrage van
€ 3.333,32(2% van € 166.666,08).
11)
AND-MAR P.P.H.U. s.c.(klantnummer: K03294)
Deze klant heeft volgens Natec in oktober 2021 besteld voor een bedrag van € 297.367,50.
De provisie hierover bedraagt
€ 5.947,35(2% van € 297.367,50).
12)
[klant C](klantnummer: [klantnummer] )
Deze klant heeft volgens Natec in november en december 2021 voor in totaal € 234.814,37 besteld. In dit geval is Natec geen provisie verschuldigd omdat de bestellingen zijn gedaan na oktober 2021.
13)
[klant D] S.A. (klantnummer: [klantnummer] )
Deze klant heeft volgens Natec in oktober en november 2021 voor een totaalbedrag van
€ 236.609,79 besteld. Natec heeft in haar akte nadere producties geen specificatie in het geding gebracht van de door [klant D] S.A. geplaatste bestellingen (zoals zij wel heeft gedaan bij [klant B] ). Aan de hand van productie 21, die Natec heeft ingebracht bij conclusie van dupliek, kan de kantonrechter echter het totaalbedrag voor de bestelling in oktober 2021 vaststellen op € 70.473,49 (factuur [nummer 11] van datum 08-10-21 ad
€ 70.473,49).
Dit betekent dat Natec voor wat betreft deze klant provisie verschuldigd is voor een bedrag van
€ 1.409,47(2% van € 70.473,49).
14)
Fotowolty sp. Z.o.o. (klantnummer: K03416)
Deze klant heeft volgens Natec in september 2021 voor een totaalbedrag van € 70.571,09 besteld. De provisie hierover bedraagt
€ 1.411,42(2% van € 70.571,09).
15)
Laser ATL(klantnummer: K03319)
Deze klant heeft in juli 2021 voor € 37.916,42 besteld.
Deze bestelling is gedaan tijdens de duur van de agentuurovereenkomst en Natec is daarover provisie verschuldigd. Deze is - zoals Natec onweersproken heeft gesteld - al meegenomen in de provisieberekeningen van Natec over de periode van april tot en met juli 2021. Omdat Lofoten de stelling van Natec dat de verschuldigde provisie over deze periode inmiddels is betaald onweersproken heeft gelaten, behoeft deze bestelling verder geen bespreking meer.
3.22.
Gelet op het vorenstaande heeft Lofoten dus recht op provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten voor ‘nieuwe klanten’ voor een totaalbedrag van
€ 19.944,55(€ 1.397,66 + € 6.445,33 +
€ 3.333,32 + € 5.947,35 + € 1.409,47 + € 1.411,42).
Bestaande klanten
3.23.
Lofoten heeft niet tijdens de tweede mondelinge behandeling en ook niet in haar antwoordakte inhoudelijk gereageerd op de aanvullende stelling van Natec [11] in haar akte nadere producties dat ‘er feitelijk maar twee grote Lofoten klanten overeind zijn gebleven’, namelijk FreeEco en Sunprofi [12] . De kantonrechter zal daarom enkel deze twee bestaande klanten meenemen in de berekening van de provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten (dus vanaf 1 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021). Daarbij zal de stelling van Natec dat deze bestellingen volledig op het conto van de nieuwe accountmanager van Natec kunnen worden geschreven, worden verworpen. Hierbij heeft de kantonrechter belang gehecht aan de stelling van Natec dat FreeEco vanaf april 2021 maandelijks is gaan bestellen en dat Sunprofi vanaf mei 2021 (opvolgende) orders heeft geplaatst. Dit is in beide gevallen in de periode dat Lofoten op grond van de agentuurovereenkomst exclusiviteit op de Poolse markt toekwam, zodat de vraag of deze bestellingen zijn toe te schrijven aan enige werkzaamheden van Lofoten niet relevant is.
3.24.
Uitgaande van de provisiebedragen die Natec heeft vermeld in productie 40, is Natec aan Lofoten - berekend van 1 augustus tot en met 31 oktober 2021 - de volgende provisiebedragen verschuldigd:
- ten aanzien van FreeEco:
€ 22.320,00(€ 6.120 over augustus, € 6.000 over september en
€ 10.200 over oktober),
- ten aanzien van Sunprofi:
€ 6.000,00(2.340 over augustus, 1.440 over september en
€ 2.220 over oktober).
3.25.
Gelet op het vorenstaande heeft Lofoten dus recht op provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten voor ‘bestaande klanten’ voor een totaalbedrag van
€ 28.320,00.
Klantenvergoeding
3.26.
Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft Lofoten bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een klantenvergoeding, voor zover:
a. zij bij Natec nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten Natec nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
b. de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.
Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan dat van de beloning van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de laatste vijf jaren of, indien de overeenkomst korter heeft geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan. [13] De kantonrechter volstaat verder kortheidshalve met een verwijzing naar hetgeen in het tussenvonnis in rechtsoverweging 4.24 en 4.25. over het wettelijk kader van de klantenvergoeding is overwogen. De kantonrechter volhardt bij hetgeen zij daarin heeft overwogen en overweegt daarover aanvullend het volgende.
3.27.
De klantenvergoeding is een vorm van goodwill en verloopt in drie fasen.
In de eerste fase wordt beoordeeld hoeveel provisie de agent zou hebben ontvangen over de klanten die hij heeft aangebracht als de agentuurovereenkomst zou zijn voortgezet. Het gaat dus om een prognose van de inkomstenstroom voor Lofoten, afgeleid van het voordeel dat Natec nog heeft van de aangebrachte klanten.
Het basisbedrag in fase 1
3.28.
De kantonrechter gaat bij de berekening van het basisbedrag in fase 1 uit van de referteperiode 1 januari 2020 tot 1 april 2021. Dit is namelijk de periode waarin Lofoten tijdens de agentuurovereenkomst zelf klanten heeft kunnen aanbrengen. Hierbij wordt naast de door Natec berekende bruto provisie ook de provisie over de niet uitgevoerde orders meegenomen.
De kantonrechter volgt Natec dus niet in haar berekening van de klantenvergoeding, zoals gedaan in haar akte nadere producties. Natec neemt daarin als referteperiode namelijk
1 augustus 2020 t/m 31 juli 2021, waarbij zij een knip maakt in de periodes op basis waarvan zij het basisbedrag berekent. Volgens Natec moet de periode 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 worden opgedeeld in (i) de periode 1 augustus 2020 tot 1 april 2021 en (ii) de periode 1 april 2021 tot en met 31 juli 2021, omdat Lofoten in de periode van
1 april 2021 tot en met 31 juli 2021 geen werkzaamheden heeft verricht. Natec miskent daarmee dat zij Lofoten in die laatstgenoemde periode feitelijk het werk onmogelijk heeft gemaakt en dat voor zover de provisie in deze periode is gegenereerd door inspanningen van een ander team/een nieuwe accountmanager, deze aan Lofoten moeten worden toegerekend omdat de exclusiviteit van Lofoten gewaarborgd had moeten zijn.
Daarbij is tevens van belang, zoals Lofoten onweersproken heeft opgemerkt in haar statement van januari 2025, dat de inspanningen van de nieuwe Poolse accountmanager beperkt zijn gebleven (hij werkte maar 40%, dus niet fulltime) en dat in het team van Natec verder niemand de Poolse taal machtig was. Lofoten had zelf veel meer klanten kunnen aanbrengen dan Natec als zij in staat was gesteld om tijdens de opzegtermijn haar werkzaamheden voort te zetten. Ook dit heeft Natec niet weersproken.
De kantonrechter zal daarom de periode van 1 april 2021 tot en met 31 juli 2021 niet meenemen in de referteperiode omdat deze niet voldoende representatief is. Zij zal uitgaan van de gemiddelde bruto provisie over de feitelijke duur van de agentuurovereenkomst,
te weten van 1 januari 2020 tot 1 april 2021.
3.29.
Dit betekent dat de totaal verdiende bruto provisie (het basisbedrag in fase 1) moet worden vastgesteld aan de hand van de verschuldigde provisie, gebaseerd op 2% over de totale omzet op verkopen aan Poolse klanten, aangevuld met de verschuldigde provisie over de geannuleerde orders ten bedrage van € 108.155,44 en de onbetaald gebleven provisie tot en met maart 2021 ten bedrage van € 2.238,15, berekend over de periode van 1 januari 2020 tot 1 april 2021. Hierbij gaat de kantonrechter uit van de volgende door Natec in het geding gebrachte omzetcijfers:
De totaal verdiende bruto provisie (het basisbedrag in fase 1) bedraagt aldus
€ 378.119,33.
Eventuele aanpassing van het basisbedrag met het oog op billijkheid in fase 2
3.30.
Voor de tweede mondelinge behandeling heeft de kantonrechter tot uitgangspunt genomen dat de door beide partijen genoemde omstandigheden geen reden vormen voor een billijkheidscorrectie naar boven of naar beneden van voornoemd basisbedrag (fase 2).
De kantonrechter volhardt in hetgeen daarover is overwogen in rechtsoverweging 4.25 in het tussenvonnis van 2 mei 2024.
Voor zover Natec er in haar akte nadere producties heeft gesteld dat op het basisbedrag een flinke correctie op zijn plaats is omdat de kantonrechter tot nu toe nog geen aandacht heeft besteed aan de verwachte duur van het voordeel voor Natec en de hoge migratiegraad van de klanten, overweegt de kantonrechter het volgende.
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2021 (ECLI:NL:HR:2012:BW9865) is de tweede fase overeenkomstig artikel 17, lid 2, sub a, tweede streepje, van de Agentuurrichtlijn, erop gericht na te gaan of het op basis van de hiervoor beschreven criteria vastgestelde bedrag billijk is, gelet op alle omstandigheden van het geval
en met name op de door de handelsagent gederfde provisie [14] . Gelet op het doel van de richtlijn, de bescherming van de handelsagent (in dit geval Lofoten), vloeit uit dit systeem voort dat een uitleg van artikel 17 van de richtlijn slechts kan worden aanvaard als een dergelijke uitleg niet ten nadele van de handelsagent blijkt uit te werken. Immers, de principaal (Natec) mag niet aan de haal gaan met het voordeel van de handelsagent, dat is maatstaf.
De omstandigheid dat de verkopen in Polen zodanig zijn teruggelopen dat Natec vanaf begin 2024, dus 2,5 jaar na het einde van de agentuurovereenkomst, (nagenoeg) geheel geen verkopen meer heeft in Polen (vanwege de hoge migratiegraad van de klanten) en dus thans geen grote speler meer is op de Poolse markt, is - gelet op alle omstandigheden van het geval - naar het oordeel van de kantonrechter geen omstandigheid die reden geeft voor matiging van vergoeding. Hierbij is van belang dat de daling van de omzet van Natec pas enkele jaren na het vertrek van Lofoten heeft geleid tot sluiting van het verkoopkantoor in Polen en geenszins uitgesloten is dat deze sluiting mede een gevolg is van door Natec gemaakte beleidskeuzes (bijvoorbeeld het meer richten op verkopen in andere landen en het actief sturen op de verkoop van andere producten dan zonnepanelen, zoals omvormers en onderconstructies). Lofoten kan verder geen verwijt worden gemaakt van de beëindiging van de agentuurrelatie (er bestond enkel ‘een verschil van inzicht’ tussen partijen, aldus Natec en zij heeft Lofoten de mogelijkheid geboden om bij haar in loondienst te komen). Bovendien staat als onweersproken vast dat Lofoten na de beëindiging van de agentuurrelatie niet is blijven werken in de branche van Natec en daarvan dus ook geen profijt meer heeft gehad.
Toetsing maximumbedrag klantenvergoeding in fase 3
3.31.
In fase 3 wordt tot slot getoetst of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het in lid 2 van artikel 7:442 BW bedoelde maximumbedrag niet te boven gaat.
De kantonrechter berekent vervolgens het wettelijke maximum voor de klantenvergoeding als volgt:
Provisie geannuleerde orders januari 2020 tot 1 april 2021: € 108.155,44 Onbetaald gebleven provisie januari 2020 tot 1 april 2021: € 2.238,15
---------------
Totaal (15 maanden): € 378.119,33
Gemiddelde provisie per maand: € 25.207,96
Wettelijk maximum (12 maanden): € 302.495,46
3.32.
De kantonrechter stelt vast dat het basisbedrag aan bruto provisie zoals berekend in fase 1, te weten € 378.119,33, het wettelijke maximum voor de klantenvergoeding overschrijdt. Aan klantenvergoeding is daarom toewijsbaar een bedrag van
€ 302.495,46.
Conclusie wat betreft de gevorderde hoofdsom en nevenvorderingen
3.33.
Gelet op het vorenstaande is aan door Lofoten gevorderde hoofdsom toewijsbaar:
-
€ 108.155,44aan provisie over 119 door Natec niet uitgevoerde orders tijdens de agentuurovereenkomst,
-€ 2.238,15aan provisie over wel uitgevoerde orders tijdens de agentuurovereenkomst,
-
€ 19.944,55aan provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten voor nieuwe klanten,
-
€ 28.320,00aan provisie voor de voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst tot stand gekomen overeenkomsten voor bestaande klanten,
-
€ 302.495,46aan klantenvergoeding,
In totaal aldus een bedrag van:
€ 461.153,60.
Wettelijke (handels)rente
3.34.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de toegewezen provisiebedragen is toewijsbaar vanaf 1 augustus 2021 (vanaf het einde van de agentuurovereenkomst).
De gevorderde wettelijke handelsrente over de klantenvergoeding moet worden afgewezen, omdat (zoals Natec terecht heeft aangevoerd) handelsrente slechts verschuldigd is over de vertraagde betaling van de primaire betalingsverplichting op grond van de handelsovereenkomst. Hieronder valt dus niet de klantenvergoeding.
Over het bedrag aan klantenvergoeding is slechts wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf 1 augustus 2021 (vanaf het einde van de agentuurovereenkomst).
Buitengerechtelijke incassokosten
3.35.
Lofoten vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Op basis daarvan zal een bedrag van € 4.080,77 worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.36.
Voor zover een gedeelte van de vorderingen wordt toegewezen, vordert Natec de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen om reden van proceseconomie, efficiency en kostenbesparing aan zowel de zijde van Natec als aan de zijde van Lofoten.
Een (gedeeltelijk) toewijzend vonnis zal Natec hoogstwaarschijnlijk doen besluiten in appel te gaan. Indien Natec in hoger beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, zal Lofoten het op basis van het vonnis in eerste aanleg betaalde bedrag geheel of gedeeltelijk moeten terugbetalen. Echter, Lofoten is een in Polen gevestigde onderneming. Met de huidige exacte vestigingslocatie is Natec niet bekend. Lofoten heeft domicilie gekozen aan het adres van haar raadsman. Lofoten genereert sinds het eindigen van de agentuurovereenkomst geen inkomsten meer en is een spreekwoordelijke ‘lege huls’. Dit betekent dat Natec een aanzienlijk restitutierisico loopt. Indien eenmaal is betaald, heeft Natec geen enkele verwachting dat dit bedrag ooit zal worden terugbetaald. Natec biedt aan om ex artikel 233 lid 3 Rv zekerheid te stellen voor het bedrag waartoe Natec veroordeeld wordt.
3.37.
De kantonrechter zal deze vordering van Natec afwijzen, want zij is van oordeel dat er geen grond bestaat om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De maatstaf voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis is of het belang van degene die een toewijzend vonnis verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij die mogelijk in hoger beroep wil gaan en belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op dat rechtsmiddel is beslist.
Natec heeft onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld waaruit volgt dat haar belang zwaarder moet wegen dan het belang van Lofoten bij de ontvangst van de thans nog verschuldigde provisie en klantenvergoeding waarop zij als handelsagent van Natec recht heeft. Hierbij is meegewogen dat Lofoten het gestelde restitutierisico heeft betwist. Zij heeft aangegeven dat Lofoten geen lege huls is. Zij heeft erop gewezen dat zij nog steeds bestaat als rechtspersoon en binnen een andere branche deelneemt aan het economisch verkeer. Weliswaar heeft Lofoten deze betwisting niet onderbouwd, maar Natec heeft haar stelling dat Lofoten een lege huls is evenmin onderbouwd.
Slotsom is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
Proceskosten
3.38.
Natec is grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten aan de kant van Lofoten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,09
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
6.780,00
(5 punten × € 1.356,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.424,09

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt Natec om aan Lofoten te betalen een bedrag van € 461.153,60, te vermeerderen met (i) de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 158.658,14 en
(ii) de wettelijke rente over een bedrag van € 302.495,46, te berekenen vanaf
1 augustus 2021 tot aan de dag van betaling,
4.2.
veroordeelt Natec om aan Lofoten te betalen een bedrag van € 4.080,77 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt Natec in de proceskosten, aan de kant van Lofoten begroot op € 8.424,09, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Natec niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 4.12, laatste alinea, van het tussenvonnis van 2 mei 2024.
2.Zie productie 37 aan de zijde van Natec bij haar akte nadere producties.
3.De kantonrechter verwijst hierbij naar punt 65 van de akte nadere producties aan de zijde van Natec.
4.Zie in dit verband ook de algemene voorwaarden van Natec (productie 23 bij repliek).
5.Zie artikel 128 Rv.
6.Zie PUNT D in de antwoordakte van Lofoten van 16 januari 2025.
7.Hierbij volgt de kantonrechter haar motivering zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.21.2. van het tussenvonnis van 2 mei 2024, met dien verstande dat zij de einddatum waarna geen bestellingen van Lofoten meer te verwachten zijn, aanpast.
8.De kantonrechter verwijst in dit verband naar wat zij heeft overwogen in rechtsoverweging 4.21.3. van het tussenvonnis van 2 mei 2024.
9.De kantonrechter neemt aan dat waar partijen spreken over ‘bestellingen’, zij overeenkomsten in de zin van artikel 7:431 lid 2 BW bedoelen.
10.Natec verwijst hierbij naar pag. 13 van de conclusie van repliek waar Lofoten schrijft:
11.Zie punt 150, pg. 22 van de akte nadere producties van Natec.
12.Natec verwijst hierbij naar productie 40 (als bijlage bijgevoegd in haar akte nadere producties).
13.Zie artikel 7:442 lid 1 en 2 BW
14.Zie rechtsoverweging 4.2.