ECLI:NL:RBOBR:2025:377

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
01/026647-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging, bedreiging en vernieling met strafmaatregelen en schadevergoeding

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft belagen, bedreigd en goederen heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van zeven maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner door onder andere herhaaldelijk Whatsapp-berichten te sturen, een intimiderende brief op te hangen en meermalen bij haar woning te komen. De rechtbank oordeelde dat dit gedrag als belaging kan worden gekwalificeerd, wat in strijd is met artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de verdachte op 25 augustus 2023 de ex-partner bedreigd met de woorden "Ik schiet jou kapot nog een keer, vieze vuile kuthoer", wat als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht werd aangemerkt. Tevens heeft de verdachte op 23 december 2022 opzettelijk en wederrechtelijk de schutting en een secretaire, die aan de ex-partner toebehoorden, vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur, subsidiair 70 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een contact- en locatieverbod opgelegd voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van een bedrag van 2.037,51 euro aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.026647. [24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.026647.24
Datum uitspraak: 27 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar] 1986,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2024 en 13 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks 28 maart 2022 t/m 3 september 2022 te Veldhoven,
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
-door een brief en/of papieren (A4) op te hangen bij de woning en/of schutting
-door meermalen, althans eenmaal, Whatsapp berichten te sturen
-door meermalen, altans eenmaal, bij/langs de woning te komen
met het oogmerk die de [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te Weert
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die de [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jou kapot nog een keer, vieze vuile kuthoer.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Veldhoven
opzettelijk en wederrechtelijk (een deel van) de schutting en/of een (secretaire) kast en/of een camera, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de belaging (feit 1), de bedreiging (feit 2) als de vernieling (feit 3) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich wat betreft feit 1 op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner. Zijn ex-partner heeft verdachte niet geblokkeerd op Whatsapp en reageerde soms ook op berichten. De in de tenlastelegging opgenomen handelingen leveren op zichzelf beschouwd geen belaging op. Er is hooguit sprake van hinderlijk gedrag, maar niet van bedreigende of intimiderende handelingen.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging stelt de verdediging zich op het standpunt dat de woorden die gebruikt zijn weliswaar onder de noemer “belediging” vallen, maar de vraag is of de aangeefster, onder de omstandigheden waaronder de woorden zijn geuit, wel de reële vrees had dat verdachte zijn woorden ten uitvoer zou leggen.
Ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde vernielingen stelt de verdediging zich op het standpunt dat de ex-partner van verdachte de secretaire had achtergelaten in de woning en dat verdachte de secretaire klein heeft gemaakt om deze te kunnen (laten) afvoeren. Dit is niet strafbaar omdat de secretaire een res nullius betrof en niet meer toebehoorde aan de ex-partner van verdachte. De wederrechtelijkheid komt hierdoor te vervallen.
De vernieling van de schutting was niet verboden nu de schutting niet aan een ander toebehoorde maar (gedeeltelijk) aan verdachte omdat ook hij eigenaar van het huis was.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van de vernieling van de camera die aan de achterzijde van de woning hing.
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van feit 1, feit 2 en (partieel) van feit 3.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt, voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
In aanvulling op deze bewijsmiddelen overweegt de rechtbank, ter beantwoording van de bewijsvraag, als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangeefster hebben een relatie van 9 jaar gehad. Sinds de geboorte van hun dochter in september 2017 woonden verdachte en aangeefster samen. Vanaf januari 2019 woonden ze samen op het adres [adres 1] te Veldhoven.
Aangeefster heeft op 28 juni 2022 tegen verdachte aangifte gedaan van belaging. Zij heeft verklaard dat zij op 2 november 2021 de relatie verbroken had en dat verdachte dat niet kon accepteren. De onderlinge relatie tussen aangeefster en verdachte is daarna verslechterd.
Op 22 februari 2022 en op 26 februari 2022 heeft aangeefster twee mails naar verdachte gestuurd. In de eerste mail verzocht aangeefster verdachte om de communicatie via de mail en niet via Whatsapp te laten verlopen. In de tweede mail schrijft aangeefster aan verdachte dat zij geen whatsapp-berichten meer van hem wenst te ontvangen.
Echter, naast e-mails bleef verdachte haar Whatsapp-berichten sturen. Dit betroffen 127 berichten in de periode van 10 november 2021 tot en met 5 juni 2022.
Op 12 maart 2022 heeft verdachte op Facebook een bericht geplaatst. Daarop is een reactie gekomen van een derde persoon. Op deze reactie reageert verdachte met de tekst “(…) maar ik word vanaf 8 november tot wanhoop gedreven. Ik wil niets doen waardoor ik mijn dochter verlies of nooit meer te zien krijg. Maar ik wil haar proberen te dwingen om te communiceren. Elke week ga ik een stapje verder. Ik openbaar de letterlijke mails waaruit blijkt dat ze totaal niet weet wat communicatie is. Ik heb heel veel geduld.”
Aangeefster deed hiervan op 22 maart 2022 aangifte bij de politie.
De woning aan de [adres 1] te Veldhoven is bij uitspraak van de rechter d.d. 24 maart 2022 aan aangeefster toegewezen. Er werd bij die uitspraak ook een omgangsregeling met betrekking tot de dochter vastgesteld. Op 28 maart 2022 vond de sleuteloverdracht van de woning plaats. Aangeefster heeft bij haar aangifte verklaard dat zij van plan was om met haar dochter in de woning te gaan wonen. Echter, zij is uiteindelijk niet in de woning gaan wonen, omdat zij zich daar naar eigen zeggen niet veilig voelde omdat verdachte zich steeds bij de woning ophield.
Op 29 maart 2022 is aangeefster op het schoolplein door een moeder van een klasgenootje van haar dochter aangesproken. Deze moeder had op 28 maart 2022 op de buitenzijde van de schutting aan de [adres 1] te Veldhoven een brief zien hangen en heeft aangeefster daarover geïnformeerd. De brief bevatte intimiderende teksten over aangeefster en haar familie. Aangeefster heeft deze brief, toen zij in de avond van 28 maart 2022 bij de woning kwam, niet zien hangen. Wel trof zij op de buitenzijde van de [schutting] vellen (A4-formaat) aan met daarop de tekst “welkom thuis”. De brief die op de schutting zou hebben gehangen vond aangeefster terug in de kliko in de achtertuin.
Vanaf 4 mei 2022 is aangeefster een logboek bij gaan houden. Zij had ook geregeld contact met de wijkagent. Deze heeft op 4 mei 2022 een telefonisch stopgesprek met verdachte gevoerd.
Aangeefster geeft aan dat aan de hand van camerabeelden gebleken is dat in de periode van 4 mei 2022 tot 16 juni 2022 verdachte, gezeten in een door hem bestuurd voertuig, 63 keer voorbij de woning is gereden. Ook heeft verdachte op enig moment een extra brievenbus aan de woning gehangen en de brievenbus in de voordeur van de aan aangeefster toegewezen woning dicht gekit.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad de genoemde A4-vellen met daarop de tekst “welkom thuis” op de schutting van de woning aan de [adres 1] te Veldhoven, die aan aangeefster was toegewezen, heeft opgehangen. Ook heeft hij verklaard dat het klopt dat hij haar in de tenlastegelegde periode veel Whatsapp berichten heeft gestuurd. Voorts heeft hij verklaard dat hij in deze periode meermalen voorbij de woning van aangeefster is gereden.
Beoordeling belaging.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Verdachte heeft aangeefster gedurende ruim zeven maanden op verschillende manieren – namelijk door het schrijven en ophangen van een indringende brief, door het ophangen van een tekst op de schutting, door het frequent sturen van vele Whatsapp-berichten en door het veelvuldig voorbij de woning van aangeefster rijden – met hoge intensiteit lastiggevallen. Dat aangeefster niet daadwerkelijk in de woning woonde, doet hier aan af, maar is naar het oordeel van de rechtbank, het gevolg van de (aanvang van de) belaging.
In het berichtenverkeer tussen verdachte en aangeefster is te lezen dat aangeefster verdachte (meermaals) vraagt om te stoppen haar berichten te sturen. Het had daarom voor verdachte duidelijk moeten zijn dat zijn gedrag niet gewenst was. Dat aangeefster het nummer van verdachte desondanks niet blokkeerde, vindt de rechtbank niet onlogisch gelet op het gegeven dat zij en verdachte samen een kind hebben.
Dat aangeefster op sommige berichten gereageerd heeft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te stellen dat het berichtenverkeer tussen verdachte en aangeefster wederkerig was. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het niet blokkeren van verdachte of het reageren op berichten die betrekking hebben op de afwikkeling van hun scheiding of opvoeding van hun gezamenlijke kind, aan een veroordeling voor belaging niet in de weg staan.
Dat de confrontaties met verdachte door aangeefster als zeer intimiderend en bedreigend zijn ervaren, blijkt genoegzaam uit haar aangifte en slachtofferverklaring. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij bang was dat verdachte daadwerkelijk haar en haar kind iets zou aandoen.
Dat verdachte vanaf het begin de opzet had om aangeefster lastig te blijven vallen, maakt de rechtbank vooral op uit de door verdachte op Facebook geplaatste tekst
“ik wil haar proberen te dwingen om te communiceren. Elke week ga ik een stapje verder. Ik openbaar de letterlijke mails waaruit blijkt dat ze totaal niet weet wat communicatie is. Ik heb heel veel geduld.”
Het intimiderende en bedreigende karakter van deze tekst kent zijn vervolg in de handelingen die verdachte heeft verricht en de woorden die hij in een brief op de schutting en in Whatsapp-berichten heeft geschreven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedrag, zoals beschreven in de bewijsmiddelen, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke vrijheid en levenssfeer van aangeefster en dat daarmee sprake is van belaging. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beoordelingsfactoren zoals hiervoor omschreven geen van allen op zichzelf doorslaggevend zijn, maar in samenhang en onderling verband moeten worden beoordeeld. Het is de combinatie van de hoeveelheid apps, de frequentie van het bij de woning komen en de inhoud van zowel de apps als de brief bij de woning, die maakt dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat sprake is van het wederrechtelijk stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarbij is, anders dan de raadsman stelt, niet noodzakelijk dat elke afzonderlijke handeling een inbreuk oplevert, of dat de handelingen van verdachte op zichzelf bedreigend of intimiderend moeten zijn.
Daarbij overweegt de rechtbank, dat zij begrijpt dat een moeilijke scheiding, waarbij ook de belangen van een minderjarig kind in het geding zijn, maakt dat er op enigerlei wijze gecommuniceerd moet worden tussen ex-partners en dat dit niet altijd makkelijk zal zijn. Dat neemt echter niet weg dat verdachte met zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank veel verder is gegaan dan noodzakelijk in het kader van het – op respectvolle wijze – afhandelen van een scheiding.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 augustus 2023 in Weert tegen zijn ex-partner [slachtoffer] heeft gezegd “ik schiet jou kapot nog een keer, vieze vuile kuthoer”.
Verdachte heeft evenwel, gelet ook op de omstandigheden van het geval, te weten een vechtscheiding, ontkend met deze woorden, die hij op zachte toon zou hebben uitgesproken, de bedoeling te hebben gehad aangeefster te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze eisen is voldaan. De woorden “ik schiet jou kapot nog een keer, vieze vuile kuthoer” zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een maandenlange conflictsituatie tussen aangeefster en verdachte en dat aangeefster in haar aangifte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde. Dat verdachte de uitingen op zachte toon heeft gedaan en dat sprake was van een vechtscheiding doet hier, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan af.
Ten aanzien van feit 3:
Gelet op de aangifte, de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 december 2023 de schutting beschadigd en de camera vernield heeft.
Ten aanzien van de vernieling van de secretaire en schutting overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de secretaire sprake is van een “res nullius”. Gesteld wordt ook dat de secretaire niet langer van aangeefster was, nu zij haar spullen al in april 2022 uit de woning had gehaald en de secretaire had achtergelaten en dat de schutting niet alleen aan aangeefster maar aan aangeefster en verdachte gezamenlijk toebehoorde. Daarom ontbrak de wederrechtelijkheid toen verdachte de secretaire op 23 december 2022 in de garage bij de woning aan de [adres 1] te Veldhoven “klein” maakte om deze af te kunnen voeren en de schutting vernielde.
De kernvraag die beantwoord moet worden is derhalve of de secretaire en schutting op 23 december 2022 (ten dele) aan aangeefster toebehoorde.
Door de civiele rechter is bij uitspraak van 6 december 2022 bepaald dat verdachte vanaf 8 december 2022 reparatiewerkzaamheden kon uitvoeren aan het dak van de woning aan de [adres 1] te Veldhoven. Aangeefster zou daartoe de sleutel van de garage in de aan die woning bevestigde brievenbuis van verdachte doen. De poort die toegang geeft tot de tuin en de garage zou tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet worden afgesloten. Voor zover in de tuin achter de woning spullen van waarde stonden zou aangeefster deze in de woning zetten. De werkzaamheden zouden verricht moeten worden in een periode van twee weken, namelijk van 8 tot en met 22 december 2022.
Artikel 350 lid 1 Sr luidt:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 350 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘toebehoorde aan’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
Van een goed dat ‘geheel of ten dele toebehoort aan een ander’ is geen sprake als de eigenaar de eigendom van dat goed heeft prijsgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de secretaire van aangeefster was. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat aangeefster de eigendom van de secretaire heeft prijsgegeven. In het proces-verbaal van de zitting van de (civiele) rechter d.d. 6 december 2022 is niet onderling afgesproken dat aangeefster goederen uit de garage zou halen en dat, wanneer zij dat niet deed, deze door verdachte zouden mogen worden “klein gemaakt” en afgevoerd.
Verdachte had enkel toestemming gekregen om tot 22 december 2022 reparatiewerkzaamheden te verrichten en niet om goederen klein te maken en af te voeren.
Gelet op de beschreven beelden gemaakt op 23 december 2022 staat het voor de rechtbank dan ook vast dat verdachte die dag, met een gasfles, met kracht, driemaal tegen een intacte secretaire, die aan aangeefster toebehoorde, sloeg, waarna deze volledig was vernield. Vervolgens trapte verdachte nog een aantal keer tegen de secretaire. Deze handelwijze vormt naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het verhaal van verdachte, dat hij spullen aan het ‘demonteren’ was om af te voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank staat verder vast dat de woning – en daarbij ook de schutting – op 23 december 2022 aan aangeefster en verdachte toebehoorde en dat de schutting dus ten dele aan aangeefster toebehoorde.
De rechtbank acht de vernieling van de secretaire en schutting (evenals die van de camera) dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
omstreeks de periode van 28 maart 2022 t/m 3 september 2022 in Nederland,
wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk, inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
- een brief en papieren (A4) op te hangen bij de woning en schutting
- Whatsapp berichten te sturen
- meermalen, bij/langs de woning te komen

met het oogmerk die de [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen en te dulden;

T.a.v. feit 2:
op 25 augustus 2023 te Weert [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die de [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jou kapot nog een keer, vieze vuile kuthoer.";
T.a.v. feit 3:
op 23 december 2022 te Veldhoven opzettelijk en wederrechtelijk de schutting en een secretaire kast en een camera, die geheel (of ten dele) aan [slachtoffer] , toebehoorden heeft vernield en/of beschadigd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de drie feiten geëist dat aan verdachte een taakstraf van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van één maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden (melden bij de Reclassering en ambulante behandeling) geëist. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd een maatregel aan verdachte op te leggen als bedoeld in artikel 38v Sr, waarbij een locatie- en contactverbod wordt opgelegd voor de duur van 5 jaren. Ook heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het stalken, ofwel belagen van zijn ex-partner. De belaging bestond onder andere uit het veelvuldig sturen van Whatsapp-berichten, het plaatsen van een dwingende brief bij het huis van het slachtoffer, het ophangen van een tekst op de schutting van die woning en het met grote regelmaat voorbij die woning rijden.
Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer woordelijk bedreigd en heeft hij (ten dele) aan het slachtoffer toebehorende goederen aan en rondom die woning vernield en beschadigd.
Het slachtoffer heeft in haar slachtofferverklaring duidelijk gemaakt welke impact het gedrag van verdachte op haar heeft gehad. Niet alleen heeft de belaging haar leven gedurende een lange tijd beheerst, ook riep de belaging naast verdriet een dusdanige angst bij haar op dat zij het niet aandurfde om met haar dochter in de aan haar toegewezen woning te gaan wonen.
De aanhoudendheid en dwingende wijze waarop verdachte contact probeerde te houden met het slachtoffer acht de rechtbank zorgelijk. Ook lijkt verdacht niet voldoende te beseffen wat zijn gedragingen bij een ander teweeg brengen.
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte d.d. 16 december 2024 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor belaging. Deze veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden zich hier opnieuw schuldig aan te maken.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 140 uur (subsidiair 70 dagen hechtenis), zoals ook door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom ook een gevangenisstraf van een maand opleggen. Deze gevangenisstraf zal geheel voorwaardelijk zijn om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht
De rechtbank zal ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten in de richting van aangeefster, de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren geen direct of indirect contact mag hebben met het slachtoffer, behoudens het contact met betrekking tot hun kind. Daarnaast zal verdachte zich voor de duur van drie jaren niet mogen ophouden binnen een straal van 50 meter van het adres [adres 2] te Veldhoven. Voor iedere keer dat verdachte niet aan deze maatregel voldoet, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 7 dagen, met een gezamenlijk maximum van zes maanden.
Daarbij zal de rechtbank bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is nu er, gelet op de recidive van verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijsbaar is met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Ten aanzien van de post “camera auto” dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervanging van de sloten en de aanschaf van de camera’s niet in direct verband staan met hetgeen ten laste is gelegd.
Voor het overige heeft de verdediging zich niet uitgelaten over het verzoek tot schadevergoeding.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, de (materiële) posten “eigen risico behandelingen psycholoog”, “kosten vervanging sloten”, “beveiligingscamera buiten” en “beveiligingscamera binnen”.
De rechtbank is – gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de tijdsduur van de belaging en de psychische impact die dit heeft gehad op het slachtoffer blijkens de onderbouwing van de vordering benadeelde partij – van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De vordering wordt toegewezen op de grond aantasting in de persoon op andere wijze, als bepaald in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Daarbij overweegt de rechtbank dat een aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen als er, zoals in dit geval, geen sprake van objectief vastgesteld geestelijk letsel, namelijk indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde die conclusie rechtvaardigen. Nu in dit geval sprake is van een ernstige normschending, liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde voor de hand, zodat een vergoeding voor immateriële schade gerechtvaardigd is.
De rechtbank vermeerderd toegewezen materiële schadevergoeding met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2022 tot een aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schadepost “camera auto”, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat deze camera pas in februari 2024 is aangeschaft, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat deze vanwege de belaging is gekocht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De toegewezen materiële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2022 tot een aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 285b, 350 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
belaging
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregelen:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
 Een
taakstrafvoor de duur van
140 urensubsidiair 70 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114 of via het telefoonnummer 088-8041504 meldt en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 3 jaren onder behandeling zal stellen van de GGzE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1:
- Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
3 jaren:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact op zal nemen met
  • zich niet zal ophouden in een straal van 50 meter rondom het adres
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een gezamenlijk maximum van in totaal 6 maanden hechtenis.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

De rechtbank beveelt dat voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:

Legt aan de verdachte op de verplichtingtot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 2.037,51 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 907,51 euro materiële schade en 1.130,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 03 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 2.037,51 euro.
Voormeld bedrag bestaat uit 907,51 euro materiële schade en 1.130,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 03 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. L. Soeteman en E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 27 januari 2025