ECLI:NL:RBOBR:2025:374

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
01-186924-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van 82-jarige verdachte voor ontucht met minderjarige stief-kleindochter

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 82-jarige verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn stief-kleindochter, die op het moment van de feiten tussen de 9 en 13 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 juli 2012 tot 29 juli 2016 in Eindhoven ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het betasten van de borsten en het knijpen in de billen van het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer in juli 2022, waarbij zij consistent verklaarde over de gebeurtenissen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer bevestigd, mede op basis van WhatsApp-berichten die steun boden aan haar verhaal. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om € 5.000,-- aan immateriële schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de hoge leeftijd en de gezondheidstoestand van de verdachte, maar ook met de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in hem was gesteld als stief-opa en dat hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.186924.23
Datum uitspraak: 27 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1943] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2024 en 13 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juli 2012 tot en met29 juli 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,met [slachtoffer] (geboren [2003] ), zijnde een aan zijn zorg, opleiding ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jarennog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en/of aaien van en/of knijpen in de borsten van die [slachtoffer] , en/of knijpenin de billen van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Inleiding.
Verdachte wordt verdacht van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn stief-kleindochter. De seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden in de periode dat zij negen tot dertien jaar oud was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie vindt dat de aangifte betrouwbaar is en voldoende steun vindt in andere objectieve bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat er onvoldoende wettig bewijs is.
De verzonden berichten, de verklaring van [getuige] en de verklaring van de moeder van aangeefster kunnen niet als steunbewijs worden gebruikt.
De verzonden berichten bevestigen op geen enkele wijze de verweten gedragingen.
[getuige] is overduidelijk gestuurd in haar verklaring. Haar verklaring is onvoldoende betrouwbaar en concreet. De verklaringen van de moeder en de oma van aangeefster staan lijnrecht tegenover elkaar. Niet kan worden vastgesteld welke verklaring betrouwbaar is, waardoor de verklaring van de moeder van aangeefster niet als (steun) bewijs kan worden gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Juridisch kader.
Voor het bewijs in strafzaken geldt de regel dat dit niet enkel gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring (de bewijsminimumregel). Zedenzaken kenmerken zich echter in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen zijn betrokken: de verdachte en het veronderstelde slachtoffer. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, zoals zich in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat alleen het veronderstelde slachtoffer kan verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden.
Daarnaast geldt dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde kan opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Verklaringen van getuigen die niet meer inhouden dan wat zij van het veronderstelde slachtoffer over het tenlastegelegde hebben gehoord (een zogenaamde auditu verklaring) zijn in beginsel niet toereikend om als steunbewijs te dienen. Dergelijke verklaringen zijn immers afkomstig uit één en dezelfde bron: het veronderstelde slachtoffer.
De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Voordat de rechtbank aan die beoordeling toekomt, moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Op 6 juli 2022 heeft een informatief zedengesprek plaatsgevonden met aangeefster en op 13 juli 2022 heeft zij aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Aangeefster heeft tijdens die gesprekken consistent verklaard over de gebeurtenissen. Haar verklaringen, zowel tijdens het informatief zedengesprek als de aangifte, bevatten geen tegenstrijdigheden of onduidelijkheid die de betrouwbaarheid daarvan aantasten en de verklaringen komen authentiek en niet aangedikt over. Zo heeft zij bijvoorbeeld verklaard dat verdachte haar vagina niet onder haar kleding heeft aangeraakt en dat zij nooit iets bij hem heeft gedaan. Verder heeft aangeefster enkele jaren geleden al over het seksueel misbruik verteld aan een vriendin en haar moeder, wat zij tijdens hun getuigenverhoren hebben bevestigd. Daarnaast zijn er therapieverslagen van de GGzE uit 2019 waarin het slachtoffer al spreekt over het seksueel misbruik door verdachte.
De verstuurde WhatsApp-berichten op 22 juni 2022 tussen aangeefster (toen: 19 jaar) en verdachte geven ook steun aan de juistheid van haar verklaring. De inhoud van deze berichten past in het beeld dat aangeefster heeft geschetst over het seksuele karakter van de benadering van verdachte van haar, ook in het verleden. Wanneer aangeefster aan verdachte vraagt of zij geld van hem kan lenen, reageert verdachte daarop dat hij een beetje liefde wil. Ook stuurt verdachte dat hij naar bed wil met aangeefster en dat ze € 250,- krijgt voor één keer per maand. Daarbij komt dat aangeefster via WhatsApp aan verdachte heeft gevraagd wat er vroeger is gebeurd, omdat hij had gezegd dat er geen seks zou zijn geweest en hij alleen onschuldig aan haar tietjes had gezeten. Verdachte ontkent dit vervolgens niet en stuurt enkel: “
Hou er maar over op”. Naar het oordeel van de rechtbank passen de WhatsApp-berichten niet bij een pseudo vader-dochterrelatie, zoals verdachte stelt te hebben gehad, maar bij een situatie waarin seksuele handelingen tussen aangeefster en verdachte hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig is. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster.
Het steunbewijs.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verklaring van aangeefster in voldoende mate ondersteund wordt door een ander zelfstandig bewijsmiddel. Daarvoor is niet nodig dat elk onderdeel van de tenlastelegging door het steunbewijs wordt bevestigd. Het gaat om de tenlastelegging als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijs. Dit bewijs, dat ook in de bewijsmiddelenbijlage is opgenomen, zal de rechtbank hieronder bespreken.
In de eerste plaats betreft dit de verstuurde WhatsApp-berichten tussen aangeefster en verdachte waarin door verdachte wordt gesproken over seks en dat aangeefster hem vroeger altijd naakt heeft gezien. Ook weerspreekt verdachte in de WhatsApp-berichten niet dat hij heeft gezegd dat hij vroeger aan de tietjes van aangeefster heeft gezeten. Zoals gezegd, past de inhoud van deze berichten bij een situatie waarin seksuele handelingen tussen aangeefster en verdachte hebben plaatsgevonden. Daarnaast duiden deze berichten op seksueel grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank ziet deze berichten dan ook in die context.
Verder komt betekenis toe aan het volgende. Verdachte heeft op 22 juni 2022 aan aangeefster het volgende WhatsApp-bericht gestuurd: “
ik wil een beetje liefde kreeg ik van mamma ook 15 jaar lang” en “
ik wil gewoon naar bed met jou”. Wanneer aangeefster vervolgens aan verdachte stuurt dat ze zich daar echt niet prettig bij voelt, stuurt verdachte: “
Mamma heeft dat 15 jaar gedaan”. Verdachte heeft verklaard dat hij deze berichten alleen heeft gestuurd om ervoor te zorgen dat aangeefster geen geld meer van hem wilde lenen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig gelet op de volgende omstandigheden.
Aangeefster heeft verklaard dat ze haar moeder heeft verteld over het gedrag van verdachte en dat moeder hierop reageerde: “
Oh, dan ben je niet de enige”. Bij de politie wil moeder geen antwoord geven op de vraag wat zij hiermee bedoelde, wel zegt zij: “
Ik wil dat niet opnieuw oprakelen. Het gaat hier niet om mij. [slachtoffer] kan hier wel over praten maar ik niet”. Voornoemde WhatsApp-berichten in samenhang bezien met de verklaringen van aangeefster en haar moeder, passen juist in het beeld van (jarenlang) seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de familie en niet bij de verklaring van verdachte.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat de moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster wel eens in tranen was als zij haar kwam ophalen en dat oma dan samen met aangeefster op moeder aan het wachten was. Dat oma zelfs zei dat het ongepast gedrag was, bijvoorbeeld dat verdachte de badkamer binnenliep terwijl aangeefster in bad zat.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster. Tegenover dit alles staat de ontkennende verklaring van verdachte over de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. In het licht van het voorgaande, acht de rechtbank die verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de door aangeefster geschetste gebeurtenissen. Dit geldt ook voor de pleegperiode, namelijk dat het speelde vanaf haar negende tot haar dertiende.
Voor het overige worden de door de verdediging gevoerde verweren weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in de bewijsbijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 29 juli 2012 tot 29 juli 2016 te Eindhoven, met [slachtoffer] (geboren [2003] ), zijnde een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en/of aaien van de borsten van die [slachtoffer] , en/of knijpen in de billen van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de hoge leeftijd van verdachte (81 jaar), het blanco strafblad en de slechte gezondheid van verdachte.
Een detentie wordt door de reclassering niet wenselijk geacht en een taakstraf is onuitvoerbaar. De raadsman heeft primair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stief-kleindochter, in de periode dat zij 9 tot 13 jaar was. Verdachte heeft in die periode ontuchtige handelingen bij het slachtoffer gepleegd door het betasten en/of aaien van de borsten en het knijpen in de billen. Hij heeft dit seksueel misbruik gepleegd op de momenten dat het slachtoffer bij verdachte en zijn vrouw logeerde en/of woonde. Het slachtoffer verkeerde op dat moment in een moeilijke thuissituatie en zag haar stief-opa als een vaderfiguur. De moeder van het slachtoffer vertrouwde de zorg voor haar dochter aan verdachte toe. Door zijn handelwijze heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als stief-opa van het slachtoffer werd gesteld. Verdachte heeft miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele toenaderingen door volwassenen en moeten kunnen rekenen op die bescherming, in het bijzonder van hun familieleden. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jonge slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer door het hele gebeuren erg is veranderd en dat de ontucht door haar stief-opa haar leven heeft beïnvloed. Zij is vaak angstig, heeft paniekaanvallen, vertrouwt mensen niet snel meer en heeft moeite met het opbouwen van relaties.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en zich, geconfronteerd met de onderhavige verdenking, uitermate kwetsend richting het slachtoffer heeft uitgelaten. Verdachte ziet de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed kennelijk niet in.
De rechtbank weegt in strafmatigende zinde hoge leeftijd van verdachte mee, te weten op het moment van uitspraak 82 jaren.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd in haar rapport van 15 maart 2024.
Gezien de hoge leeftijd van verdachte en de medische klachten wordt een werkstraf als onuitvoerbaar geacht. Ook een detentie acht de reclassering niet wenselijk om voornoemde redenen.
De straf
De rechtbank wil aannemen dat een taakstraf, gelet op de gezondheidstoestand en de leeftijd van verdachte, niet uitvoerbaar is. De rechtbank ziet daarentegen geen aanleiding om aan te nemen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet mogelijk is. De verdediging heeft ter onderbouwing van de medische klachten van verdachte voorafgaand aan de zitting een verklaring van de huisarts van verdachte aan de rechtbank doen toekomen. In de overgelegde medische gegevens ziet de rechtbank geen onderbouwing dat verdachte niet in staat is om een gevangenisstraf te ondergaan en aldus geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou kunnen worden opgelegd.
Nu een taakstraf niet mogelijk is, resteert de mogelijkheid van een geldboete of een gevangenisstraf. De rechtbank vindt een geldboete, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet passend.
Alles overwegend, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op de ernst en de duur van de gepleegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van twee maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft € 6.000,-- aan immateriële schade gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing van een bedrag van € 5.000,-- gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag van € 5.000,-- is, aldus de officier van justitie, gelijk aan het bedrag dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan benadeelde heeft uitgekeerd.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de veelbewogen jeugd van benadeelde. Onvoldoende is vast te stellen welke schade is ontstaan door de verweten gedragingen en welke schade niet. De immateriële schade dient dan ook op een aanzienlijk lager bedrag te worden vastgesteld.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven toegekende bedrag van € 5.000,--.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de duur van de ontucht, de impact die de ontucht heeft gehad op het slachtoffer, zoals blijkt uit de toelichting en het feit dat EMDR-therapie nodig werd geacht en het feit dat verdachte deze ontucht heeft gepleegd terwijl hij in die periode als stief-opa/vaderfiguur voor het slachtoffer als vertrouwenspersoon fungeerde.
De omstandigheid dat naast het bewezenverklaarde feit ook andere factoren van invloed kunnen zijn geweest op de problemen van de benadeelde partij, maakt niet dat de gestelde schade niet aan het handelen van de verdachte kan worden toegerekend. Voor psychische klachten die voortvloeien uit de eventuele psychische predispositie van de benadeelde partij als gevolg van een eerder of eerdere incidenten, geldt dat de veroorzaker het slachtoffer heeft te accepteren zoals zij is. Volgens vaste jurisprudentie moet immers de reactie op een gebeurtenis, die teweeggebracht wordt door de psychische predispositie van de benadeelde partij juist niet voor diens rekening worden gelaten, maar aan de veroorzaker van die gebeurtenis worden toegerekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2017.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 247, 248 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
 een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Legt op de volgende maatregel:
 legt verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,--.
Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit immateriële schade. De toepassing van deze vervangende gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,-- terzake immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering betreffende de immateriële schade.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling
aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H. Schepers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 27 januari 2025.