ECLI:NL:RBOBR:2025:3728

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
01.289027.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met taakstraf en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende ongeveer 11 maanden de persoonlijke levenssfeer van een slachtoffer heeft geschonden door stelselmatig te belagen. De rechtbank legt een taakstraf op van 180 uur en een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte is ook onderworpen aan een contact- en gebiedsverbod. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 22 januari 2025, en de tenlastelegging werd op de terechtzitting van 27 februari 2025 gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2022 tot en met 30 september 2023 in Eindhoven, wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door onder andere te stalken en te achtervolgen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijs is voor de belaging. De verdachte heeft eerder al een veroordeling voor belaging gehad, maar heeft desondanks zijn gedrag voortgezet. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen en maatregelen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.289027.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.289027.23
Datum uitspraak: 30 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1985,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2025 en 23 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 januari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 februari 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 1 november 2022 tot en met 30 september 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door- veelvuldig door de wijk waar die [slachtoffer] woont, te lopen en/of te rijden en/of (daarbij) veelvuldig (en hard) een muziekrefrein te laten horen "als jij zou voelen hoeveel ik van je hou" en/of- meermalen die [slachtoffer] op straat op te wachten en/of- meermalen achter die [slachtoffer] aan te rijden en/of haar te achtervolgen (wanneer zij haar honden gaat uitlaten)en/of tegen/naar die [slachtoffer] te roepen,met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Verdachte komt niet op plekken waar hij op grond van het voor hem geldende locatieverbod niet mag komen. Het is aangeefster die steeds op zijn pad komt. Verdachte rijdt veelvuldig door de wijk van aangeefster omdat hij daar is opgegroeid en er altijd is gekomen.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van belaging te komen. Aangeefster heeft bij haar aangifte een logboek overgelegd waarin zij een groot aantal incidenten heeft vastgelegd en beschreven. Deze weergave van de gebeurtenissen wordt ondersteund door foto’s en videofragmenten, de bevindingen van diverse verbalisanten die verdachte hebben geobserveerd en de verklaring van getuige [getuige] . Daaruit blijkt dat verdachte zich gedurende elf maanden regelmatig opvallend in de buurt van aangeefster bevond door bij haar in haar omgeving te lopen, in zijn auto rondjes te rijden terwijl hij steeds hard hetzelfde liedje draaide, haar op te wachten, haar te achtervolgen en naar haar te roepen.
Aangeefster heeft deze contactmomenten als zeer onwenselijk en onaangenaam ervaren. Zij heeft al vaker aangifte van stalking gedaan tegen verdachte. Verdachte was er ook van op de hoogte dat aangeefster veel last van zijn gedrag ervoer. Sterker nog: in een eerdere zaak heeft de rechtbank verdachte op 6 december 2022 veroordeeld voor belaging van aangeefster, waarbij door de rechtbank aan verdachte (onder meer) een contact- en een gebiedsverbod zijn opgelegd die meteen in werking zijn getreden (dat heet: dadelijk uitvoerbaar). Het gerechtshof heeft dit oordeel op 5 juni 2024 bevestigd. Desondanks is verdachte doorgegaan met het lastigvallen van aangeefster.
De verklaring van verdachte dat de ontmoetingen met aangeefster toevallig waren dan wel dat het aangeefster is die verdachte zou opzoeken, acht de rechtbank onaannemelijk. Het gedrag van verdachte richting aangeefster, zoals dat ook door verbalisanten en getuigen is waargenomen, past in het geheel niet bij enkele toevallige ontmoetingen omdat verdachte en aangeefster bij elkaar in de buurt wonen. De rechtbank ziet zich daarin gesterkt door het dossier en uitlatingen van verdachte op zitting, waaruit blijkt dat verdachte gefrustreerd is om het feit dat aangeefster geen relatie met verdachte wenst.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, duur, frequentie en intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 1 november 2022 tot en met 30 september 2023 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door- veelvuldig door de wijk waar die [slachtoffer] woont te lopen en te rijden en (daarbij) veelvuldig (en hard) een muziekrefrein te laten horen "als jij zou voelen hoeveel ik van je hou" en- meermalen die [slachtoffer] op straat op te wachten en- meermalen achter die [slachtoffer] aan te rijden en haar te achtervolgen (wanneer zij haar honden gaat uitlaten) en naar die [slachtoffer] te roepen,met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en/of te dulden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om hierbij als bijzondere voorwaarden een locatie- en contactverbod met aangeefster op te leggen en deze voorwaarden dadelijk uitvoer te verklaren.
Verder heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende een contact- en locatieverbod, voor de duur van vijf jaren en met een vervangende hechtenis van twee weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht door aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging. Verdachte heeft met zijn gedragingen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het veiligheidsgevoel van aangeefster. Hij heeft haar op intensieve wijze belaagd en is daar ook lange tijd (bijna een jaar) mee doorgegaan, ondanks een opgelegd contact- en gebiedsverbod wegens eerdere belaging van aangeefster. Door zo te handelen werd aangeefster steeds opnieuw en ongewild met verdachte geconfronteerd. Verdachte heeft geen enkel oog gehad voor de impact die zijn gedragingen hadden op het dagelijkse leven van aangeefster. Ook ter terechtzitting geeft verdachte op geen enkele manier blijk van inzicht in de ernst van zijn gedragingen en neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag, door de schuld juist bij aangeefster te leggen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank acht geslagen op de (inmiddels onherroepelijke) veroordeling van verdachte voor belaging van aangeefster gedurende eerdere periodes, voorafgaand aan de onderhavige tenlastegelegde periode. De rechtbank constateert dat gedurende de tenlastegelegde periode weliswaar nog geen sprake was van een onherroepelijke veroordeling, maar dat in deze periode al wel sprake was van een contact- en gebiedsverbod en dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zijn obsessieve gedrag onwenselijk en hinderlijk was voor aangeefster.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 2 januari 2025. Daarin wordt verwezen naar het reclasseringsadvies van 7 mei 2024. Toen schreef de reclassering dat verdachte verplicht werd begeleid door Humanitas, maar dat hij daar zo spoedig mogelijk mee wilde stoppen. Ook was er sprake van een diepgeworteld wantrouwen naar instanties, waaronder de reclassering. Verdachte zag geen meerwaarde in het reclasseringstoezicht en de weerstand bij verdachte begon toe te nemen. De rapporteur vroeg zich destijds af of het reclasseringstoezicht een bijdrage leverde aan het voorkomen van recidive en schreef dat het toezicht op termijn een averechts effect zou kunnen hebben. Volgens de huidige rapporteur is de weerstand bij verdachte gegroeid en leidt het reclasseringstoezicht niet tot een gedragsverandering. Het toezicht draagt mogelijk bij aan de toenemende weerstand. De reclassering adviseert dan ook om het toezicht niet voort te zetten. Ten aanzien van een eventuele gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM), als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, merkt de reclassering op dat dit in technische zin haalbaar is. Daar stelt de reclassering tegenover dat door oplegging van een GVM de weerstand bij verdachte mogelijk nog verder toe zal nemen, wat een averechts effect kan hebben in de vorm van oplopende spanningen en frustratie. Dit kan risicoverhogend werken.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van de op 5 maart 2024 door psychiater A. Banaei Kashani en op 6 maart 2024 door psycholoog N. van der Weegen uitgebrachte rapportages omtrent verdachte. Volgens hen is bij verdachte (in ieder geval) sprake van een verstandelijke beperking. Omdat verdachte zeer beperkt heeft meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek, onthouden de deskundigen zich van verder advies.
Hoewel de deskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen over de kans op herhaling en de mogelijk in te zetten hulp (behandeling of begeleiding), leven bij de rechtbank hierover wel zorgen. Ondanks een eerdere veroordeling, de in die zaak opgelegde maatregelen, de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak, de schorsingsvoorwaarden (in welk kader verdachte vorig jaar een indringend gesprek met de rechtbank heeft gehad toen hij er van verdacht werd de voorwaarden te hebben overtreden) en de inmiddels reeds ingezette interventies, geeft verdachte er geen blijk van in te zien dat zijn handelen tot veel overlast zorgt bij aangeefster. Evenmin laat hij blijken zijn gedrag aan te willen passen. De rechtbank sluit niet uit dat dit deels voortkomt uit onmacht. Hoewel verdachte vrijwillig hulp heeft gezocht voor zijn psychosociale problematiek, blijkt uit het door de verdediging overgelegde voortgangsevaluatie van de verpleegkundig specialist GGZ dat gezien het forensische karakter en intelligentieprofiel van verdachte zorg vanuit de reguliere GGZ niet toereikend wordt geacht en specialistische zorg nodig zal zijn. In het kader van deze strafzaak ziet de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten voor verder onderzoek of (forensische) hulp.
De op te leggen straffen en maatregel
Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Het achterwege laten van een straf of maatregel, zoals door de raadsman is verzocht, zou geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf van 200 dagen met aftrek van het voorarrest (de rechtbank gaat uit van 22 dagen), waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan deze voorwaardelijke straf zullen als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod met aangeefster worden gekoppeld.
Om aangeefster te beschermen en tegemoet te komen aan haar gevoelens van onveiligheid, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van vijf jaren. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich zal onthouden van direct of indirect contact met aangeefster en dat verdachte zich niet zal ophouden in de gebieden zoals vermeld in het dictum en op de aan het vonnis gehechte kaarten. De rechtbank zal daarbij de vervangende hechtenis stellen op twee weken per overtreding, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de bijzondere voorwaarden en de 38v-maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 63, 285b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

belaging

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel:

Een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

Een
gevangenisstrafvoor de duur van
200 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (door de rechtbank vastgesteld op 22 dagen)
waarvan 178 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1968;
  • zich niet bevindt en/of ophoudt in de navolgende gebieden:
o tussen de [adres 2] te Eindhoven;
o een gebied van 500 meter rond [adres 3] te Veldhoven met uitzondering van het [adres 4] (mits de verdachte een schriftelijke afspraak kan overleggen);
o in de wijk [wijken] te Eindhoven
(overeenkomstig de aan het vonnis gehechte kaarten).
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Een
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van vijf jaren, inhoudende dat veroordeelde wordt bevolen:
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1968;
  • zich niet bevinden of op te houden in de navolgende gebieden:
o tussen de [adres 2] te Eindhoven;
o een gebied van 500 meter rond het adres [adres 3] met uitzondering van [adres 4] (mits de verdachte een schriftelijke afspraak kan overleggen),
o in de wijk [wijken] te Eindhoven
(overeenkomstig de aan het vonnis gehechte kaarten).
De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

De rechtbank beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

De rechtbank heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. A. Wolfs en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 30 juni 2025.