ECLI:NL:RBOBR:2025:3638

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
01.014593.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vuurwapen en cocaïne, bewezen rijden onder invloed

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie, cocaïne en rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste drie feiten, namelijk het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en cocaïne, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze middelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte feitelijke macht had over het vuurwapen en de munitie, en dat hij niet kon worden aangetoond dat hij wetenschap had van de cocaïne die in de auto was aangetroffen. Echter, het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde, werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een geldboete op van € 300,- en beval de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De uitspraak volgde na een zitting op 11 juni 2025, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.014593.25
Parketnummer vordering: 03.330804.23
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij, op of omstreeks 2 november 2024 te Eindhoven
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk Retay, type Taurus Millennium, oorspronkelijk kaliber 9 mm,
omgebouwd naar kaliber 7,65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool,
voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2:
hij, op of omstreeks 2 november 2024 te Eindhoven
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
zeven centraalvuur kogelpatronen, van het kaliber .32 auto/7,65 mm,
voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 3:
hij, op of omstreeks 2 november 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 4:
hij, op of omstreeks 2 november 2024 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 210 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 03.330804.23 is aangebracht bij vordering van 4 februari 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de rechtbank Limburg te Limburg van 28 februari 2024. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] in de vroege ochtend van 2 november 2024 aangehouden in een grijze Opel Corsa, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] op de Tarwelaan in Eindhoven. Verdachte was de bestuurder en medeverdachte zat als bijrijder in de auto.
Tijdens de staandehouding had de medeverdachte een zwart tasje geopend op schoot, waarin een grote hoeveelheid contact geld te zien was. Een van de verbalisanten zag dat de medeverdachte een vuurwapen achter zijn rug probeerde te stoppen. Het bedrag in het zwarte tasje bedroeg EUR 2.315,-. Het vuurwapen is in later onderzoek gecategoriseerd als een wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het betreft een pistool van het merk Retay, type Tuarus Millennium, omgebouwd naar kaliber 7,65mm.
Bij verdere doorzoeking van de auto werd ook nog munitie (zes kogelpatronen in het magazijn en één in de kamer van het vuurwapen) aangetroffen en een viertal witte bolletjes verpakt in doorzichtig plastic.
Van de vier bolletjes lagen er drie achterin onder een vloermat van de auto en één bolletje zat in een zwarte canvas tas, die aan de bijrijderszijde van de auto is aangetroffen. Deze bolletjes bleken na forensisch onderzoek cocaïne te zijn, met een gewicht van ongeveer 6 gram.
Achterin het handschoenenkastje werd een mapje aangetroffen waarin pasfoto’s van medeverdachte zaten en een blauwe envelop die aan medeverdachte was gericht. Onder verdachte werd ook zijn telefoon in beslag genomen, een iPhone 13, die later is onderzocht.
Naar aanleiding van de vondst in de auto is de politie op het huisadres van verdachte binnengetreden. Bij verdachte werd niets illegaals aangetroffen.
Verdachte werd tijdens zijn aanhouding ook aan een ademanalyse onderworpen en blies 210 ugl, waar voor een beginnend bestuurder maar 88 µgl is toegestaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1, feit 2 en feit 4 bewezen en vordert voor feit 3 vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft feit 4, maar bepleit vrijspraak voor feit 1, feit 2 en feit 3.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feit 1 en feit 2 ̶ Voorhanden hebben vuurwapen en munitie
De rechtbank stelt voorop dat voor het voorhanden hebben van een wapen of munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte het wapen heeft gezien of heeft kunnen zien voordat medeverdachte dit achter zijn rug probeerde te stoppen. Daarnaast kan de rechtbank een dergelijke bewustheid ook niet afleiden uit de gesprekken die tussen verdachte en medeverdachte zijn aangetroffen in hun telefoons. Op geen enkele wijze werd er in deze gesprekken gesproken over wapens, munitie of geweld. Daarbij komt dat op het vuurwapen en de munitie geen biologisch sporenmateriaal van verdachte is aangetroffen, zoals wel het geval is bij de medeverdachte. De rechtbank kan daarmee niet vaststellen dat het in dit geval niet anders kan dan dat verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
De hiervoor genoemde redenering gaat evenzeer op voor de zich in het wapen bevindende munitie.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
Feit 3 ̶ Aanwezig hebben van cocaïne
Voor het ‘aanwezig hebben’ van drugs in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel moet verdachte feitelijke macht over de drugs kunnen uitoefenen, in de zin dat hij daarover kan beschikken. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
Alhoewel verdachte wel bestuurder was van de auto en een bestuurder wordt geacht wetenschap te hebben wat er in de auto aanwezig is, lagen de bolletjes drugs niet in het zicht, maar onder de vloermatten achterin en zat er één bolletje in de zwarte canvastas van medeverdachte. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat niet is vast te stellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs, of de feitelijke macht over de drugs kon uitoefenen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Feit 4 ̶ Rijden onder invloed
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit onder 4 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder dit feit bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De bewijsmiddelen [2] :
  • de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2025 en
  • het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , d.d. 9 december 2024, dossierpagina’s 414-417, inclusief bijlage pagina 418.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 2 november 2024 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 210 microgram, zijnde hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 6 maanden gevorderd, met aftrek.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de eerste drie feiten en voor wat betreft feit 4 gevraagd of de rechtbank aansluitding zou willen zoeken bij de oriëntatiepunten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto onder invloed van een hoeveelheid alcoholhoudende drank. Door zo te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, zonder zich te bekommeren om het welzijn en de gezondheid van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor de uit het onderzoek gebleken hoeveelheid alcohol is als oriëntatiepunt voor een beginnend bestuurder een geldboete van € 300,- opgenomen.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het oriëntatiepunt en zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder heeft bewezenverklaard en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 03.330804.23.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart de feiten 1, 2 en 3 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde onder feit 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (210 µg/l)
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
een geldboete ter hoogte van 300,00 euro subsidiair 6 dagen hechtenis.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Limburg van 28 februari 2024, gewezen onder parketnummer 03-330804-23, te weten:
een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Mulders, voorzitter,
mrs. C.A. Mandemakers en C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 25 juni 2025.
Mr. R.F.G. St. Jago is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL21002024243764.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal persoonsdossier verdachte [verdachte] van de politie, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoek: Cor / OB2R024158, onderzoeksnummer: OB2R024158, afgesloten op 18 december 2024, in totaal 28 doorgenummerde bladzijden (pag. 390 - 418).