ECLI:NL:RBOBR:2025:3635

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
01.069762.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van amfetamine-base met bijbehorende straf en kostenverhaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk ongeveer 93 liter amfetamine-base heeft vervoerd. De verdachte werd op 4 maart 2025 in Oirschot aangehouden tijdens een controle van de bestelauto waarin hij reed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 48 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte verplicht om de kosten van de vernietiging van de in beslag genomen goederen, ter hoogte van € 3.647,39, te vergoeden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij de handel in harddrugs aanzienlijke risico's met zich meebrengt voor de volksgezondheid en de samenleving. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, maar oordeelt dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.069762.25
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2025 te Oirschot, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 93 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(-olie), zijnde amfetamine(-olie) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de doorzoeking van de bestelauto waarin verdachte reed een verweer gevoerd dat strekt tot bewijsuitsluiting in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de raadsman was er onvoldoende grond voor een verdenking op basis waarvan de bestelauto kon worden doorzocht.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de wetenschap had dat het om verdovende middelen ging die in de laadruimte van de bestelauto lagen, zodat opzet op het vervoeren c.q. aanwezig hebben van deze verdovende middelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de door of namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weerlegd door de in de bewijsbijlage gebruikte bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van die verweren in het bijzonder het volgende.
Onrechtmatig bewijs.
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten de bestelauto waarin verdachte reed, zijnde een Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] , hebben gecontroleerd nadat deze tweemaal binnen het tijdsbestek van ongeveer een uur een ANPR-hit genereerde. Verdachte kreeg als bestuurder van dit voertuig een volgteken en is bij tankstation Kriekampen, gelegen aan de A58, gevraagd om zijn rij- en kentekenbewijs. Daarna werd gedurende de controle door de verbalisanten gezien dat er plastic vaten achterin het voertuig stonden en dat verdachte geïrriteerd reageerde op de vragen van verbalisanten.
De rechtbank merkt allereerst op dat de verbalisanten bevoegd waren om het voertuig te controleren op grond van de informatie die zij verkregen uit het ANPR-systeem. De rechtbank stelt verder vast dat de verbalisanten controlebevoegdheden toekomen op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en dat zij deze controle vervolgens ook daadwerkelijk hebben uitgevoerd.
Voor de doorzoeking van de bestelauto overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheden dat er tweemaal binnen het tijdsbestek van een ongeveer een uur een ANPR-hit is, de inhoud van deze ANPR-hit (namelijk dat er een vermoeden is dat verdachte in de drugshandel zit), het gedrag van verdachte en het zien van plastic vaten achterin het voertuig rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een verdenking ter zake een overtreding van de Opiumwet. Op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering mocht de bestelauto ter inbeslagneming worden doorzocht.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Wetenschap van verdachte.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 4 maart 2025 in Oirschot is aangehouden als bestuurder van de bestelauto die op zijn naam staat, zijnde een Citroën Berlingo (met kenteken [kenteken] ). Uit de bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) en de onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan worden afgeleid dat in de laadruimte van deze bestelauto vier grote jerrycans (van 25 liter) en twee kleinere jerrycans (van 10 en 5 liter) stonden met een inhoud van in totaal ongeveer 93 liter amfetamine-base.
Dat in de laadruimte van het door verdachte bestuurde voertuig circa 93 liter amfetamine-base is aangetroffen staat niet ter discussie. Door verdachte wordt wel betwist dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamine in het voertuig, zodat het opzet van verdachte niet was gericht op het vervoeren van amfetamine.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling in aanmerking dat uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat verdachte via Signal meerdere gesprekken heeft gevoerd met een persoon genaamd ‘ [persoon 1] ’. In een gesprek op 14 december 2024 werd door verdachte gesproken over apaan. Apaan is een precursor voor BMK en een pre-precursor voor amfetamine. Op 20 februari 2025 vraagt verdachte dan aan [persoon 1] of hij mensen kent die aan ‘a olie’ kunnen komen. De verbalisant heeft hierdoor sterk het vermoeden dat hiermee amfetamineolie wordt bedoeld. Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat er door verdachte via Whatsapp ook gesprekken zijn gevoerd met een persoon genaamd ‘ [persoon 2] ’. In een gesprek op 3 maart 2025 vraagt verdachte aan [persoon 2] waar hij iets moet ophalen. Ook wordt gesproken dat een prijs per liter het eerlijkst is voor iedereen. Verdachte geeft daarna aan dat hij wel zal rijden. Op 4 maart 2025 geeft verdachte aan [persoon 2] aan dat hij zal vertrekken. Even later wordt er een foto vanuit een voertuig genomen door verdachte. Op deze foto is te zien dat het voertuig richting de A58 naar Eindhoven stond voorgesorteerd.
Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat er veel geld omgaat in het drugscircuit. Uit het LFO-rapport volgt dat van de aangetroffen hoeveelheid amfetamine-base circa 167,4 tot 223,2 kilogram amfetaminepasta kan worden geproduceerd, wat een handelswaarde heeft van tienduizenden euro’s. De rechtbank acht het onaannemelijk dat een persoon, die verdachte niet kent, verdachte in een voertuig laat rijden met daarin een dergelijke grote hoeveelheid amfetamine-base zonder dat verdachte daar op enige wijze wetenschap van zou hebben, zoals verdachte beweert. Het achterlaten van een grote hoeveelheid amfetamine-base bij een volstrekt onbekende en onwetende brengt immers risico’s met zich, zoals het risico dat diegene het ontdekt en zich de waardevolle drugs toe-eigent of besluit om de politie in te lichten.
Het samenstel van omstandigheden duidt er naar de uiterlijke verschijningsvorm op dat verdachte heel goed wist wat hij in zijn bestelauto vervoerde. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezenverklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 4 maart 2025 te Oirschot, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 93 liter van een materiaal
bevattende amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie op basis van artikel 13d van de Opiumwet gevorderd verdachte te veroordelen tot vergoeding van de kosten gemaakt voor de vernietiging van de in zijn voertuig aangetroffen en in beslag genomen goederen, te weten een bedrag van € 3647,39.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht, mocht de rechtbank het tenlastegelegde feit bewezen verklaren en niet meegaan in zijn primaire verzoek tot vrijspraak, bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke situatie van verdachte. Verdachte benadrukt met klem dat hij uitsluitend op verzoek, soms vanwege financiële redenen, spullen vervoert. Verdachte is verder op geen enkele wijze betrokken bij de productie van de middelen. De raadsman van verdachte geeft aan dat de voorlopige hechtenis al grote gevolgen voor verdachte heeft gehad en hij naar alle waarschijnlijkheid zijn woning zal kwijtraken. Er wordt dan ook verzocht het onvoorwaardelijke deel van een eventuele gevangenisstraf gelijk te stellen aan het voorarrest. Verder kan de raadsman zich vinden in een flinke stok achter de deur, in de zin van een voorwaardelijke gevangenisstraf of een flinke taakstraf van 240 uur.
Ten aanzien van de vordering oplegging van een maatregel van kostenverhaal heeft de verdediging primair afwijzing bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het door verdachte te betalen bedrag lager vast te stellen. Uit de factuur, die ten grondslag aan de vordering ligt, blijkt dat er een groot aantal uren tegen een hoog uurtarief is gewerkt. De raadsman van verdachte kan zich niet voorstellen dat het afvoeren zoveel tijd in beslag heeft genomen en geeft aan dat hierbij onderbouwing ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een geruime hoeveelheid amfetamine-base, ongeveer 93 liter. Uitgaande van het LFO-rapport kan hiervan circa 167,4 tot 223,2 kilogram amfetaminepasta worden geproduceerd. Amfetamine kan schadelijk zijn voor en gevaar opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel daaraan gerelateerde criminaliteit tot gevolg. Als vervoerder van deze drugs is verdachte medeverantwoordelijk voor deze gevolgen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
De persoon van verdachte en persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op hetgeen door de verdediging, betreffende de persoonlijke omstandigheden van verdachte, naar voren is gebracht.
De op te leggen straf.
Voor de bepaling van de hoogte van de straf zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS die zien op het vervoeren en aanwezig hebben van 9 tot 10 kilo harddrugs. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de in dat oriëntatiepunt aangegeven omrekenmethode van hoeveelheid vloeistof naar gewicht. Dat oriëntatiepunt is 36 maanden onvoorwaardelijk gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, in verband met een juiste normhandhaving, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is. De rechtbank ziet, anders dan door de verdediging bepleit, gelet op de ernst van het feit geen aanleiding tot het opleggen van een taakstraf of een voorwaardelijk strafdeel.
Alles tegen elkaar afwegend ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt en oordeelt zij dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank is van oordeel dat deze straf niettemin recht doet aan de ernst van het feit.
De op te leggen maatregel.
Ten aanzien van de maatregel tot kostenverhaal merkt de rechtbank op dat artikel 13d van de Opiumwet het mogelijk maakt dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en er ten aanzien van die voorwerpen de maatregel van onttrekking aan het verkeer wordt opgelegd of had kunnen worden opgelegd, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
Bij de stukken bevindt zich een rekening voor de ontmanteling van opslagplaatsen van chemicaliën gerelateerd aan harddrugsproductie, inclusief afvoer ter vernietiging. De gemaakte kosten zijn vastgesteld op € 3.647,39. De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat in het voertuig van verdachte gevaarlijke goederen aanwezig waren. Eveneens is vast komen te staan dat er kosten zijn gemaakt om deze goederen te vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze rekening.
De rechtbank stelt vast dat de jerrycans met amfetamineolie in beslag zijn genomen en dat verdachte afstand van deze goederen heeft gedaan. De rechtbank had de maatregel van onttrekking aan het verkeer ten aanzien van deze goederen kunnen opleggen, maar dat is gelet op de afstandsverklaring niet nodig.
Dat betekent dat aan de eisen van artikel 13d van de Opiumwet is voldaan.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot vergoeding van de gemaakte kosten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
2, 10, 13d van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;

maatregel tot kostenverhaal:

De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat op van een geldbedrag ter grootte van € 3.647,39, ter vergoeding van de kosten van de vernietiging van beslag en bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 72 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago en mr. I.P.A. Willems, griffiers,
en is uitgesproken op 25 juni 2025.