ECLI:NL:RBOBR:2025:3539

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
03/233369-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering gepleegd door bewindvoerder met aanzienlijke schade voor cliënten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bewindvoerder die gedurende een periode van bijna anderhalf jaar grote geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar cliënten. De verdachte heeft in totaal € 168.964,44 van de beheerrekeningen van haar cliënten overgemaakt naar haar eigen rekeningen, waarvan zij een aanzienlijk deel heeft besteed aan online gokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geld heeft verduisterd dat haar niet toebehoorde, en heeft haar gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan verschillende benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 1.594,10 aan een benadeelde partij en € 20.055,00 aan de nabestaanden van een slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen door de verdachte zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 03.233369.23
Datum uitspraak: 20 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1964] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 14 oktober 2020 te Weert, in elk geval in Nederland, opzettelijk 130.987,41 euro, althans een grote hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan:
[slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] en/of
[slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] en/of
[slachtoffer 7] en/of
[slachtoffer 8] en/of
[slachtoffer 9] en/of
[slachtoffer 10] en/of
[slachtoffer 11] en/of
[slachtoffer 12] en/of
[slachtoffer 13] en/of
[slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 15] en/of
[slachtoffer 16] en/of
[slachtoffer 17] en/of
[slachtoffer 18] en/of
[slachtoffer 19] en/of
[slachtoffer 20] en/of
[slachtoffer 21] en/of
[slachtoffer 22] en/of
[slachtoffer 23] en/of
[slachtoffer 24] en/of
[slachtoffer 21] en/of
[slachtoffer 25] en/of
[slachtoffer 26] en/of
[slachtoffer 27] en/of
[slachtoffer 28] en/of
[slachtoffer 29] en/of
[slachtoffer 30] en/of
[slachtoffer 31] en/of
[slachtoffer 32] en/of
[slachtoffer 33] en/of
[slachtoffer 34] en/of
[slachtoffer 35] en/of
[slachtoffer 36] en/of
[slachtoffer 37] en/of
[slachtoffer 38] en/of
[slachtoffer 39] en/of
[slachtoffer 40] en/of
[slachtoffer 41] en/of
[slachtoffer 42] en/of
[slachtoffer 43] en/of
[slachtoffer 44] en/of
[slachtoffer 45] en/of
[slachtoffer 46] en/of
[slachtoffer 47] en/of
[slachtoffer 48] en/of
[slachtoffer 49] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte in haar hoedanigheid van bewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangiftes van [bank] , [bedrijf] en [slachtoffer 27] in elk geval bewezen kan worden dat verdachte een bedrag van € 49.441,42 heeft verduisterd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. In dat kader heeft de verdediging – kort en zakelijk weergegeven – bepleit dat uit het politieonderzoek niet of onvoldoende blijkt dat verdachte zich de geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bijzondere bewijsoverweging met betrekking tot de verduistering.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte was gedurende de tenlastegelegde periode werkzaam als bewindvoerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bank] uitgebreid en deugdelijk onderzoek gedaan, waaruit buiten redelijke twijfel blijkt dat verdachte een bedrag van € 28.973,41 van haar cliënten heeft verduisterd. Ter terechtzitting heeft verdachte ook toegegeven van een aantal cliënten geld te hebben verduisterd.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 50] blijkt dat ook geld van zijn vader, [slachtoffer 27] , is verduisterd door verdachte. Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte bij de politie ook dat verdachte geld heeft verduisterd van [slachtoffer 25] . De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als bewindvoerder geld heeft verduisterd van deze vijftien oud-cliënten.
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de overige tenlastegelegde oud-cliënten en het tenlastegelegde totaalbedrag partieel vrijspreken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte geld dat afkomstig is van deze personen heeft verduisterd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier en de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat, anders dan in de aangifte van de [bank] , de politie bij het onderzoek naar de rekeningnummers van verdachte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat verdachte ook legaal geld (bewindvoeringskosten) mocht afschrijven van de beheerrekeningen naar haar privé of zakelijke rekeningen. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende dat verdachte ten aanzien van alle tenlastegelegde cliënten alle daarbij horende geldbedragen heeft verduisterd.
Wel is er naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewijs dat verdachte ook geld toebehorend aan anderen dan de hiervoor genoemde 16 personen heeft verduisterd. Immers blijkt uit het totaalbedrag van € 168.964,44 van aan haar rekening overgemaakte bedragen in een periode van ongeveer anderhalf jaar al van stelselmatige overboekingen van hoge bedragen die niet verklaard kunnen worden door het enkel innen van legitieme bewindvoeringskosten. Ten slotte heeft verdachte bij de politie ook zelf verklaard dat zij denkt nog ongeveer € 40.000,00 te moeten terugbetalen.
De verweren van de verdediging merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Voor zover de verdediging heeft bepleit dat voor een bewezenverklaring van verduistering uit de bewijsmiddelen had moeten blijken waar het verduisterde geld aan besteed is en/of uitgesloten had moeten worden dat de gelden naar de bankrekeningen van verdachte werden overgemaakt voor legitieme bewindvoeringsactiviteiten merkt de rechtbank op dat de verdediging uitgaat van een eis die het strafrecht niet kent. Verdachte kon telkens, vanaf het moment dat het geld van de beheerrekening werd overgeboekt naar haar zakelijke en/of privérekeningen, als heer en meester over deze gelden beschikken terwijl zij geen recht had op deze gelden. Telkens was daarmee sprake van een voltooide verduistering.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 juni 2020 te Weert opzettelijk een grote hoeveelheid geld dat geheel of ten dele toebehoorde aan:
  • [slachtoffer 2] en/of
  • [slachtoffer 4] en/of
  • [slachtoffer 5] en/of
  • [slachtoffer 7] en/of
  • [slachtoffer 8] en/of
  • [slachtoffer 10] en/of
  • [slachtoffer 16] en/of
  • [slachtoffer 17] en/of
  • [slachtoffer 23] en/of
  • [slachtoffer 25] en/of
  • [slachtoffer 44] en/of
  • [slachtoffer 47] en/of
  • [slachtoffer 48] en/of
  • [slachtoffer 49] en/of
  • [slachtoffer 27] , en/of
en anderen, en welk goed verdachte in haar hoedanigheid van bewindvoerder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de rechtbank verzocht om aan verdachte geen andere straf op te leggen dan een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij eventueel een werkstraf zoals door de officier van justitie geëist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich als bewindvoerder in een lange periode schuldig gemaakt aan verduistering waardoor op zijn minst 16 kwetsbare mensen zijn benadeeld. Verdachte maakte misbruik van het vertrouwen dat in haar was gesteld. Verdachte heeft vele en grote geldbedragen van beheerrekeningen overgemaakt naar haar eigen rekeningen en vervolgens uitgegeven aan kansspelen. In totaal is in een periode van bijna anderhalf jaar € 168.964,44 overgemaakt naar haar bankrekeningen. Alhoewel hier, zoals hiervoor overwogen, ongetwijfeld ook legitieme bewindvoeringskosten tussen zitten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het overgrote deel van dit geldbedrag heeft verduisterd. In dezelfde periode heeft verdachte minimaal € 131.916,00 besteed aan (online) kansspelen.
Verdachte heeft het vertrouwen dat haar cliënten in haar hadden gesteld, zeer ernstig geschaad door de gelden op de beheerrekeningen te gebruiken voor het gokken. Haar cliënten waren kwetsbaar en bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte. Haar cliënten hadden moeten kunnen rekenen op verdachte als professional. Zij heeft haar beroepsgroep in een kwaad daglicht gesteld, maar ook het systeem van onderbewindstelling in de kern geraakt door opzettelijk te handelen in strijd met de belangen van haar cliënten en haar wettelijke taak om de financiën van deze cliënten zo goed mogelijk te beheren. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat zij gedurende een periode van 1 jaar en bijna 5 maanden telkens is door blijven gaan met het verduisteren van geldbedragen om haar gokverslaving te bekostigen. Verdachte gokte in de hoop om zelf uit een financieel lastige situatie te komen, terwijl zij juist als bewindvoerder op de hoogte is van alle mogelijkheden van hulpverlening bij financiële problemen. Desondanks heeft zij niet aan de bel getrokken, ook niet toen zij door haar cliënt [slachtoffer 25] geconfronteerd werd met het feit dat hij door had dat zij geld van hem verduisterde. Verdachte is, nadat zij betrapt was door [slachtoffer 25] , op 17 april 2020 begonnen met het terugbetalen aan deze cliënt. Na deze datum is zij nog doorgegaan met het verduisteren van geld van andere cliënten.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 23 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 6 mei 2025.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij bij de politie openheid van zaken heeft gegeven, haar gokverslaving heeft aangepakt, schuldhulpverlening heeft geaccepteerd en bereid is om de benadeelden terug te betalen.
De redelijke termijn en de oudheid van de feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 juni 2020. Verdachte is op 25 november 2020 gehoord door de politie. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn dan ook op 25 november 2020 is aangevangen. De zaak is, pas viereneenhalf jaar later, op 6 juni 2025 in eerste aanleg inhoudelijk behandeld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop tot aan dit vonnis geheel of gedeeltelijk aan de verdediging is toe te rekenen. Dat heeft de officier van justitie ter terechtzitting bevestigd. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door deze rechtbank de redelijke termijn met tweeëneenhalf jaar is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren in de strafmaat.
De straf.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit. De stelselmatigheid waarmee verdachte geldbedragen heeft verduisterd van veel van haar cliënten, de lange duur van de bewezenverklaarde periode en in het bijzonder de wijze waarop verdachte misbruik heeft gemaakt van het in haar als bewindvoerder gestelde vertrouwen, maken dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden zou zijn geweest.
Anderzijds heeft verdachte, zoals hiervoor is overwogen, positieve stappen gezet die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden doorkruisen. Gelet hierop en in het bijzonder gelet op het tijdsverloop en de forse overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nu niet langer passend en geboden.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte daarom veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een maximale taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. De overschrijding van de redelijke termijn is daarmee verdisconteerd in de door de rechtbank gekozen strafmodaliteiten.
De rechtbank legt hiermee een zwaardere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
De beoordeling.
De rechtbank beschouwt de gevorderde materiële schade als rechtstreeks geleden door het gepleegde delict en komt haar niet onredelijk voor. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar tot een bedrag van € 1.594,10 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Nu aan verdachte meerdere betalingsverplichtingen worden opgelegd zal de rechtbank bepalen dat verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 50] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen causaliteit bestaat tussen het handelen van de verdachte en de schade van de benadeelde. Verdachte heeft geld verduisterd van de inmiddels overleden vader van de benadeelde en de wet biedt, aldus de officier van justitie, geen ruimte om zich als nabestaanden in deze strafzaak te voegen.
Wel heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een maatregel tot schadevergoeding dient te worden opgelegd ter hoogte van € 20.055,00 ten behoeve van de door de nabestaanden geleden schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De beoordeling.
De rechtbank verklaart het schadevergoedingsverzoek van de nabestaanden niet-ontvankelijk nu zij als nabestaanden geen rechtstreekse schade hebben geleden door het strafbare feit.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opleggen ter hoogte van € 20.055,00, nu verdachte wordt veroordeeld tot een straf en verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die de nabestaanden door het strafbare feit heeft geleden. Daarnaast acht de rechtbank het wenselijk dat de Staat schadevergoeding aan de benadeelde nabestaanden bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de schadevergoedingsmaatregel de aangifte van [slachtoffer 50] als uitgangspunt genomen. Daarbij merkt zij op dat de overige € 1.000,00 aan geleden schade door vermoedelijk soortgelijk handelen van verdachte in 2018 niet als schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd nu dit handelen buiten de tenlastegelegde periode valt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 48] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.754,23, bestaande uit € 1.254,23 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Voor het overige dient de vordering naar het oordeel van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde immateriële schade niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De beoordeling.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 1.254,23 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Deze schadepost bestaat namelijk uit de door verdachte verduisterde geldbedragen. Daarnaast acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 500,00 toewijsbaar. De gevorderde immateriële schade is voldoende onderbouwd en komt haar niet onredelijk voor.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gestelde schade die geleden is door het niet (tijdig) aanvragen van toeslagen door verdachte, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. De benadeelde kan de vordering voor het niet toegewezen gedeelte slechts bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De rechtbank acht de vordering derhalve gedeeltelijk toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 13] en [slachtoffer 8] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13] dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 8] zodanig gebrekkig is ingevuld dat hiermee geen sprake is van een vordering van een benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De beoordeling.
De rechtbank zal, in het voordeel van benadeelde [slachtoffer 8] , een oordeel over zijn vordering vellen. De rechtbank doet dit omdat de benadeelde wel op enig punt een bedrag van € 2.400,00 genoemd heeft in het door hem ingevulde schadevergoedingsformulier. Daarnaast heeft de benadeelde op 6 juni 2025, via het slachtofferloket van het Openbaar Ministerie, de rechtbank laten weten dat hij niet bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig zou zijn omdat de treinen in Nederland niet reden vanwege een staking van het NS-personeel.
De rechtbank zal beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, omdat beide vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partijen kunnen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 321, 322 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

-
verklaarthet ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
- verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:

Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17] :

De rechtbank:

-
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 17] , van een bedrag van 1.594,10 euro, geheel bestaande uit materiële schade;
-
vermeerdertde vergoeding van materiële schade met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-
legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 17] , van een bedrag van 1.594,10 euro;
-
bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 1.594,10 euro materiële schade;
-
vermeerdertde vergoeding van materiële schade met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
bepaaltdat verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 50] (namens de nabestaanden van [slachtoffer 27] ).

De rechtbank:

-
bepaaltdat de nabestaanden niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
-
bepaaltdat de nabestaanden en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
-
legtaan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden, van een bedrag van 20.055,00 euro;
-
bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
-
vermeerdertde opgelegde betalingsverplichting aan de staat met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 48] .

De rechtbank:

-
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 48] , van een bedrag van 1.754,23 euro, bestaande uit 1.254,23 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade;
-
vermeerdertde vergoeding van materiële en immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-
bepaaltdat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
-
legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 48] , van een bedrag van 1.754,23 euro;
-
bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 27 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 1.254,23 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade.
-
vermeerdertde vergoeding van materiële en immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
-
bepaaltdat verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13] .

De rechtbank:

-
bepaaltdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
-
bepaaltdat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] :

De rechtbank:

-
bepaaltdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
-
bepaaltdat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. R. Grimbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 20 juni 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen zijn dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, genummerd 2020165880.