ECLI:NL:RBOBR:2025:3491

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
01.090211.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met medeverdachte en dreigende communicatie naar slachtoffer

In de zaak tegen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] wordt hen verweten dat zij in de periode van 20 maart 2023 tot en met 2 april 2023 hebben getracht [slachtoffer] af te persen door dreigende brieven te bezorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. De inhoud van de brieven, waarin een aanzienlijk bedrag van ongeveer 2.200.000 euro werd geëist, werd als voldoende dreigend beschouwd. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat de poging tot afpersing ernstige gevolgen kan hebben voor het slachtoffer en diens omgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.090211.23
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2024 en 5 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd – kort samengevat – dat hij zich in de periode 20 maart 2023 tot en met 02 april 2023 samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing, dan wel afdreiging van een bedrag van ongeveer 2.200.000 euro van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding.
Verdachte wordt, samen met medeverdachte [medeverdachte] , ervan verdacht dat hij heeft getracht om [slachtoffer] af te persen door bij [slachtoffer] thuis brieven af te leveren met daarin dreigende en/of intimiderende teksten. Het onderzoek naar deze afpersing/afdreiging (onderzoek “Poulton”) is gestart nadat [slachtoffer] zich naar aanleiding van de bij hem bezorgde brieven op 31 maart 2023 meldde bij de politie en daarbij de naam van verdachte noemde als mogelijke afzender van de brieven.
[slachtoffer] is verdachte binnen het opsporingsonderzoek “Hille”. Onderzoek “Hille” richt zich op het onderzoeken van een witwasvermoeden ten aanzien van sponsorcontracten tussen onder andere [bedrijf] , verdachte [verdachte] en zijn motorcrossteam “[teamnaam]”. Verdachte is ook verdachte in onderzoek “Hille” geweest. Daarom maken diverse onderzoeksbevindingen – zoals verklaringen van [slachtoffer] en verdachte en door de politie afgeluisterde gesprekken (zogenaamde OVC-gesprekken) – van onderzoek “Hille” deel uit van onderzoek “Poulton”.
Deze zaak tegen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] ziet op de verdenking tegen hen ter zake de poging tot afpersing/afdreiging van [slachtoffer] . De vraag of en in hoeverre er sprake is geweest van witwassen of andere strafbare feiten, onderwerp van onderzoek “Hille”, maakt geen onderdeel uit van deze zaak.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot afpersing.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot afpersing. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot afdreiging heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage (Bijlage II). De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Verdachte heeft bekend dat hij verantwoordelijk is voor de twee op de tenlastelegging genoemde brieven die bij [slachtoffer] zijn bezorgd op respectievelijk 20 maart 2023 en 30 maart 2023. De brief van 20 maart 2023 heeft hij zelf geschreven en bij [slachtoffer] bezorgd. De brief van 30 maart 2023 is door verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] gedicteerd en is door [medeverdachte] geschreven. Op verzoek van verdachte heeft [medeverdachte] deze brief in de brievenbus van de woning van [slachtoffer] gedaan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij twee telefoons en simkaarten heeft gekocht. Een van die telefoons heeft [medeverdachte] samen met de brief van 30 maart 2023 bij [slachtoffer] bezorgd. Het enige in die telefoon opgeslagen telefoonnummer onder de naam “ [alias] ”, waarnaar in de bezorgde brief van 30 maart 2023 is verwezen, hoort bij de simkaart die is aangetroffen bij verdachte.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe dit handelen van verdachte strafrechtelijk moet worden geduid (in het licht van de tenlastelegging). Die vraag valt uiteen in twee onderdelen:
is sprake van een poging tot afpersing of afdreiging?
is sprake van medeplegen?

Is sprake van een poging tot afpersing of afdreiging?
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de op 20 maart 2023 door verdachte afgeleverde brief onvoldoende (impliciet) dreigend van aard is om op dat moment al te spreken van een poging tot afpersing. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van deze brief partieel vrijspreken.
Dat is anders voor de inhoud van de brief van 30 maart 2023. De inhoud van die brief bevat zonder meer taal waar [slachtoffer] redelijkerwijs geen andere conclusie aan kon verbinden dan dat hij het gevraagde bedrag zou moeten gaan betalen en dat als hij dat niet deed hij te maken zou krijgen met ernstige vormen van geweld. Immers staat in de brief opgenomen dat [slachtoffer] maar één kans zou krijgen, dat als hij niet zou gaan betalen “de baas” het te weten zou komen en dat de gevolgen voor hem niet te overzien zouden zijn. De brief verwijst bovendien naar een tapgesprek, dat – gelet op de inhoud van de brief – naar niets anders kan verwijzen dan een tapgesprek tussen [slachtoffer] en [betrokkene 1] dat onderdeel is van onderzoek “Hille” en waarmee de politie alleen verdachte en [slachtoffer] heeft geconfronteerd in eerdere verhoren. In dat gesprek wordt [slachtoffer] door [betrokkene 1] gewaarschuwd voor verdachte. Volgens [betrokkene 1] heeft verdachte banden met [betrokkene 2] van [adres 2] in Lith en die worden door [betrokkene 1] omschreven als “echt slecht”. De rechtbank ziet zich in deze lezing gesteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Gevraagd door de politie wie de “baas” is die in de brief staat, antwoordt medeverdachte [medeverdachte] : “Ja, ik denk dat het die [betrokkene 2] is.”
De rechtbank is van oordeel dat het dreigen met “gevolgen die niet te overzien zijn” onder verwijzing naar een kennelijk crimineel milieu zoals hiervoor is omschreven voldoende dreigend van aard is om te spreken van bedreiging met geweld. De rechtbank merkt ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de handelingen geen afpersing opleveren daarnaast nog op, dat voor een bewezenverklaring van een poging tot afpersing niet is vereist dat de bedreigingen met geweld zelfstandig bezien een bewezenverklaring van bedreiging zouden kunnen opleveren. De wijze waarop de brief door de medeverdachte is afgeleverd, voorzien van een telefoon met instructies, en de verdere concrete uitvoering hebben zonder meer verder bijgedragen aan een dreigende sfeer voor het slachtoffer en indirect ook diens gezin. Dat, in samenhang beschouwd met de inhoud van de brief, is voldoende om de conclusie te dragen dat sprake is van een poging tot afpersing.
Omdat de poging tot afpersing primair is tenlastegelegd, zal de rechtbank de vraag of sprake is van een poging tot afdreiging (hetgeen subsidiair is tenlastegelegd), niet beantwoorden.

Is sprake van medeplegen?
Vast staat dat op maandag 27 maart of dinsdag 28 maart 2023 medeverdachte [medeverdachte] samen met verdachte ter voorbereiding naar de woning van [slachtoffer] is gereden. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] op verzoek van verdachte de afpersingsbrief van 30 maart 2023 geschreven. Verdachte heeft aan zijn medeverdachte gedicteerd wat er in de brief moest komen te staan. Ook heeft verdachte bij een GSM-shop in Venlo de bij de brief bezorgde telefoon (met simkaart) en de telefoon (met simkaart) waar [slachtoffer] contact mee moest opnemen gekocht.
Op 30 maart 2023 heeft de medeverdachte op verzoek van verdachte de brief en telefoon bij [slachtoffer] afgeleverd. Op 2 april 2023 legde de politie contact met het telefoonnummer opgeslagen onder “ [alias] ” . Uit de zendmastgegevens blijkt dat de betreffende telefoon die avond meebewoog met de bewegingen van de Opel Insignia waarin op dat moment verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zaten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Hoewel de afpersingsbrief niet door hen gezamenlijk is afgeleverd, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen. Planvorming en voorbereiding is steeds vanuit verdachte uitgegaan. Essentiële gedeelten van de uitvoering heeft de medeverdachte voor zijn rekening genomen. Daarmee acht de rechtbank het medeplegen bewezen.

Conclusie over het bewijs
Dit betekent dat het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot afpersing bewezen kan worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 20 maart 2023 tot en met 2 april 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 2.200.000 euro), die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorden,
-
mobiele telefoons en simkaarten heeft gekocht ten behoeve van het (een op een-)contact met [slachtoffer] en het versturen van dreigende en/of dwingende berichten naar die [slachtoffer] en
-
bij die [slachtoffer] een brief heeft bezorgd met daarin (onder meer) de dreigende en/of dwingende tekst: “Ik ben meerdere malen bij de jongen van de cross geweest, maar hij krijgt geen contact met jou. Hij heeft geld bij de baas geleend om jullie rotzooi op te lossen, en dat geld moet terug betaald worden. Als de baas te weten komt dat het geld niet terugkomt, en jouw naam weet, en er achter komt dat jij met [betrokkene 1] over hem gepraat hebben (wat op tapgesprek staat bij politie), dan komen er grote problemen van. Die jongen van het crossteam wil dat voorkomen. Daarom neem ik het over. Ik geef jou hierbij de kans om dit netjes op te lossen. Je krijgt maar 1 kans! Werkje niet mee, dan moet ik de baas inlichten, en dan neemt hij het over. Je weet wie het is, je hebt er met [betrokkene 1] over gesproken. Er is met de jongen van het crossteam destijds afgesproken dat er maandelijks zou worden betaald. Het volledige bedrag zou voor het einde van dit jaar afgelost zijn. Hij heeft 2 miljoen geleend, plus 2 ton rente. Hij heeft al 75.000 betaald, dus 2.125.000 staat nog open. Nogmaals, de baas weet hier nog niet van, maar als je niet betaald moet ik hem inlichten. Dan zijn de problemen niet te overzien voor jou. Voor aanstaande maandagavond 3-4-2023, moet er betaald zijn. Dit moet minimaal 50.000 zijn. Daarna laat je weten hoe je de rest wilt betalen voor het einde van het jaar” en
-
bij die [slachtoffer] een mobiele telefoon heeft bezorgd waarin één contact stond opgeslagen waarmee die [slachtoffer] via die bij hem bezorgde mobiele telefoon contact op moest nemen en
-
die [slachtoffer] (op die bij hem bezorgde mobiele telefoon) een dreigend sms-bericht heeft gestuurd inhoudende (onder meer): “je kent mij niet ik probeer dit te regelen zo dat er geen problemen voor jou en die ander komen. als je het regelt hoor je niemand meer als het niet geregeld word dit jaar en het komt bij de geld schieter dan laat ie nooit meer los” en
-
door voornoemde handelingen en/of uitlatingen een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd en in stand heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen andere straf op te leggen dan een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. Daarbij heeft de verdediging gewezen op het feit dat de strafzaak pas na twee jaar inhoudelijk wordt behandeld en dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Verdachte en zijn medeverdachte hebben [slachtoffer] doelbewust angst aangejaagd om hem een grote som geld te laten betalen. Afpersing kan voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring zijn waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Dat het bij een éénmalige poging tot afpersing is gebleven is slechts te danken aan het feit dat [slachtoffer] de poging tot afpersing meteen heeft gemeld bij de politie en aan het daaropvolgend voortvarend en tactisch handelen van politie en openbaar ministerie.
Dat dit feit bijzonder ingrijpende gevolgen kan hebben voor de slachtoffers wordt bevestigd door de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring. Hieruit blijkt dat het gevoel van veiligheid van (het gezin van) [slachtoffer] ernstig is aangetast en dat [slachtoffer] ook op professioneel gebied door deze zaak voorzichtig en waakzaam is geworden.
Dergelijke misdrijven leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de algehele samenleving.
Verdachte heeft met al het voorgaande geen rekening gehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij zelf onder druk is gezet om de brief af te leveren en eigenlijk een andere brief had moeten afleveren. Deze brief had, aldus verdachte, een inhoud die nog veel dreigender van aard was voor [slachtoffer] en zijn gezin. Verdachte heeft, naar eigen zeggen, deze brief verbrand en uiteindelijk zelf de inhoud van de afpersingsbrief van 30 maart 2023 bepaald en gedicteerd.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft gedurende zijn verhoren bij de politie telkens wisselend verklaard. Uit alle politieverhoren in samenhang bezien komt duidelijk naar voren dat wanneer aan verdachte een (nadere) onderzoeksbevinding wordt voorgehouden waardoor zijn eerdere verklaring niet langer kan kloppen, hij zijn verklaring telkens bijstelt. Ook op de zitting is verdachte niet consistent in zijn verklaring wanneer hij kritisch wordt bevraagd door de rechtbank. Bovendien bevat de door verdachte gedicteerde brief informatie (het tapgesprek tussen [slachtoffer] en [betrokkene 1] ) die door de politie alleen aan [slachtoffer] en verdachte is voorgehouden; verdachte heeft niet kunnen uitleggen hoe de persoon die verdachte onder druk zou hebben gezet op de hoogte zou kunnen zijn van die informatie. Ten slotte zijn er van de gestelde gebeurtenissen waarbij druk zou zijn uitgeoefend op de verdachte geen getuigen of enig ander bewijs. Het verhaal van verdachte is dan ook niet geloofwaardig
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid neemt voor de poging tot afpersing. Verder staat voor de rechtbank vast dat hij bij het plegen van het feit heeft gehandeld uit puur winstbejag en zich niets heeft aangetrokken van de belangen van het slachtoffer en diens gezin.. Bij dit alles vervulde verdachte bij het (mede)plegen van het strafbare feit een aansturende rol.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 november 2024.
De straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Niet alleen is een passende vergelding op zijn plaats, ook derden die soortgelijke strafbare feiten overwegen, dienen op afdoende wijze te worden afgeschrikt. Daarom is een gevangenisstraf van een substantiële duur op zijn plaats. De rechtbank zal niet in het voordeel van verdachte meewegen (in de zin van een kortere gevangenisstraf of een straf van een andere/lichtere modaliteit) dat de zaak pas na twee jaar inhoudelijk is behandeld, omdat de reden daarvan in de risicosfeer van verdachte ligt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij gaat de rechtbank uit van een periode van voorarrest van 46 dagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

De voorlopige hechtenis.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 mei 2025 verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak. De rechtbank ziet gelet op hetgeen in dit vonnis is beschreven geen redenen om af te wijken van haar eerdere beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 17 mei 2023. Dit betekent dat het verzoek van de officier van justitie wordt afgewezen.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 45, 312, 317 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

-
verklaarthet primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-
verklaartdat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
-
verklaartverdachte hiervoor strafbaar en
legt opde volgende straf:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en W.M.T. Keukens,, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 19 juni 2025.