vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01.250131.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.250131.24
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 november 2024, 24 januari 2025, 27 maart 2025 en 5 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
een (schoen)veter en/of een touw en/of koord, om die hals van die [slachtoffer] heeft gelegd/getrokken en/of die (schoen)veter en/of dat touw en/of dat koord heeft aangetrokken en/of aangetrokken gehouden (waardoor de luchtweg van die [slachtoffer] werd(en) afgesloten),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Helmond
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
een (schoen)veter en/of een touw en/of koord, om die hals van die [slachtoffer] heeft gelegd/getrokken en/of die (schoen)veter en/of dat touw en/of dat koord heeft aangetrokken en/of aangetrokken gehouden (waardoor de luchtweg van die [slachtoffer] werd(en) afgesloten),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden. Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde, omdat uit het dossier geen ‘voorbedachten rade’ kan worden afgeleid. Voor wat betreft een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Van de primair ten laste gelegde poging tot moord zal verdachte worden vrijgesproken. De rechtbank acht overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging niet bewezen dat verdachte het slachtoffer met ‘voorbedachten rade’ heeft gedood.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
op 5 augustus 2024 te Helmond
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
een (schoen)veter om de hals van die [slachtoffer] heeft gelegd/getrokken en die (schoen)veter heeft aangetrokken en aangetrokken gehouden (waardoor de luchtweg van die [slachtoffer] werd afgesloten),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De standpunten van de officier van justitie en van de verdediging.
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de op 12 februari 2025 door psychiater C.M.A. Matton en op 14 februari 2025 door psycholoog K.J. de Wijs-Heijlaerts uitgebrachte rapportages omtrent verdachte.
De conclusie van de psychiater luidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
“Bij betrokkene is sprake van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, en lichte stoornissen in het gebruik van cocaïne en in het gebruik van alcohol. Tijdens het feit waren alle genoemde stoornissen aanwezig, waarbij er sprake was van een ernstige paranoïde psychose. Betrokkene had echter geen cannabis, geen cocaïne, geen alcohol en geen andere middelen gebruikt. Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het feit niet aan betrokkene toe te rekenen.”
De conclusie van de psycholoog luidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
“Bij betrokkene is sprake van een matige tot ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, een lichte stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne, en een anders gespecificeerde schizofrenispectrum- of andere psychotische stoornis. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde – indien bewezen – was sprake van beide stoornissen in het gebruik van middelen en was naar alle waarschijnlijkheid sprake van een ernstige psychische ontregeling in de vorm van een psychotische episode. Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Concluderend kan gesteld worden dat het aannemelijk is dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed van een psychotisch toestandsbeeld verkeerde. Dit leidt tot het advies het tenlastegelegde – indien bewezen – in het geheel niet aan betrokkene toe te rekenen”
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigenrapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezenverklaarde feit hem wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna ook: dwangverpleging). De officier van justitie acht een tbs-maatregel met voorwaarden ontoereikend voor een succesvolle behandeling van verdachte en daarmee de inperking van het recidiverisico. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit om de maatregel van tbs met de voorwaarden op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd om aangeefster te verwurgen met een schoenveter. Indien omstanders niet hadden ingegrepen, had dit voor aangeefster dodelijk kunnen aflopen. Het handelen van verdachte moet voor aangeefster een zeer bedreigende en traumatische ervaring zijn geweest. Uit de (slachtoffer)verklaring van aangeefster en de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de psychische impact op aangeefster groot is. Aangeefster heeft pijn, ademnood en angst ervaren en dacht dat zij het niet zou overleven.
Hoewel de rechtbank zoals overwogen het handelen van verdachte niet strafbaar acht omdat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, ziet zij zich gelet op het levensbedreigende karakter van het handelen van verdachte wel voor de vraag gesteld of een maatregel tot terbeschikkingstelling is aangewezen. Ook bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen van voornoemde gedragsdeskundigen die zijn neergelegd in de reeds hiervoor aangehaalde rapportages.
De conclusie van de psychiater luidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
“Bij betrokkene is sprake van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, en lichte stoornissen in het gebruik van cocaïne en in het gebruik van alcohol. Er is een matig tot hoog recidiverisico wanneer betrokkene niet voldoende intensieve behandeling krijgt voor zijn psychotische stoornis, voor de stoornissen in middelengebruik en voor zijn tekortschietende copingvaardigheden. Zonder passende behandeling zal betrokkene terugvallen in middelengebruik, dat gecombineerd met zijn psychotische kwetsbaarheid opnieuw zal leiden tot een psychose. De behandeling dient zich te richten op de psychotische stoornis, op het middelengebruik en op de tekortschietende copingvaardigheden. Nadere diagnostiek naar de oorzaak van de psychotische stoornis is hierbij geïndiceerd. Geadviseerd wordt om de behandeling klinisch te starten vanwege de vermijdende copingstijl van betrokkene, en aansluitend langdurig ambulant te vervolgen. Geadviseerd wordt om de behandeling in het kader van een tbs-maatregel op te leggen, waarbij nader onderzocht dient te worden of een tbs met voorwaarden haalbaar is.”
De conclusie van de psycholoog luidt – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
“Bij betrokkene is sprake van een matige tot ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, een lichte stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne, en een anders gespecificeerde schizofrenispectrum- of andere psychotische stoornis. Het risico op een gewelddadige recidive (indien bewezen) wordt als betrokkene onbehandeld terugkeert in de samenleving op matig tot hoog geschat. Zijn middelengebruik en kwetsbaarheid voor psychotische ontregelingen vormen hierin de belangrijkste risicofactoren. Om de kans op recidive van een gewelddadig delict – indien bewezen – te verkleinen is voorkoming van een nieuwe psychotische episode noodzakelijk. Hiertoe is volledige abstinentie van middelen vereist, alsmede behandeling van zijn psychotische stoornis door adequate instelling op antipsychotische medicatie, het verstrekken van psycho-educatie, het vergroten van betrokkenes ziektebesef en ziekte-inzicht en het betrekken van zijn netwerk bij de herkenning van (de voortekenen van) een hernieuwde psychotisch episode. Tevens dient betrokkene (psychotherapeutische) behandeling te ondergaan ter verdere uitrijping van zijn persoonlijkheid, versterking van zijn identiteit en het aanleren van adequate copingvaardigheden. Een dergelijke behandeling dient een klinische start te hebben, waarna stapsgewijs en met inachtneming van de risico’s op terugval de zorg afgeschaald kan worden naar een ambulante behandeling, al dan niet in combinatie met een vorm van begeleid wonen. De klinische behandeling dient plaats te vinden in een forensische (dubbeldiagnose)kliniek met een voldoende hoog beveiligingsniveau. De maatregel van terbeschikkingstelling is in geval van betrokkene aan de orde om te waarborgen dat betrokkene de juiste behandeling krijgt om het recidiverisico aanvaardbaar laag te krijgen alvorens hij weer zelfstandig in de maatschappij kan functioneren. Indien mogelijk zou deze behandeling kunnen plaatsvinden binnen de variant van een tbs met voorwaarden. Onderzoeker laat het aan de deskundige inschatting van de reclassering of het daadwerkelijk haalbaar en mogelijk is om voornoemde behandeling binnen het kader van een tbs met voorwaarden te laten plaatsvinden.”
De reclassering heeft in een rapportage van 1 mei 2025 geadviseerd over verdachte. Ten aanzien van het recidiverisico sluit de reclassering zich aan bij de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen. De reclassering adviseert negatief over oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Daarbij wijst de reclassering op het patroon van ernstige incidenten waarvoor verdachte beperkt verantwoordelijkheid neemt, het beperkte ziekte-inzicht, de vermijdende copingstijl waardoor verdachte de noodzaak van een langdurige behandeling op termijn zal onderschatten en de opmerking van verdachte dat hij
“gewoon graag naar huis wil”en geen meerwaarde ziet in een klinische behandeling. Verder adviseert de reclassering om een 38z-maatregel op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog met betrekking tot de vastgestelde stoornissen en het recidivegevaar over. Het recidiverisico wordt als matig tot hoog ingeschat als verdachte niet wordt behandeld. Een langdurige behandeling (eerst klinisch en vervolgens ambulant) is noodzakelijk om verder te werken aan stabilisatie.
Tbs-maatregel met voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Tijdens het begaan van dit feit was sprake van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Er is sprake van een matig tot hoog recidiverisico, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de maatregel van terbeschikkingstelling moet zien op verpleging van overheidswege (hetgeen door de reclassering is geadviseerd en door de officier van justitiegevorderd) dan wel dat hieraan voorwaarden moeten worden gekoppeld, zoals door de verdediging is bepleit.
De op te leggen maatregel heeft mede als doel de maatschappij te beschermen en dient daarom toegesneden te zijn op dat wat nodig is om het recidiverisico bij verdachte terug te dringen. Met andere woorden: een maatregel moet passend zijn bij de persoon van verdachte en daarop zoveel als mogelijk afgestemd. Dat betekent dat het niet automatisch zo is dat de ernstigste feiten vragen om de zwaarste maatregel.
De rechtbank overweegt dat tbs met dwangverpleging een zware maatregel is die dient te worden opgelegd als moet worden aangenomen dat verdachte zich niet zal houden aan de op te leggen voorwaarden in het kader van een tbs met voorwaarden. De deskundigen hebben zich niet uitgelaten over het kader waarbinnen de behandeling moet plaatsvinden. Hierdoor resteert enkel het negatieve advies van de reclassering ten aanzien van de tbs met voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de reclassering onvoldoende onderbouwd waarom zij verwacht dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting de overtuiging bekomen dat verdachte momenteel gemotiveerd is om zich aan voorwaarden te houden. De rechtbank is van oordeel dat de klinische behandeling in het kader van tbs met voorwaarden kan worden vormgegeven. Daarnaast kan adequaat medicijngebruik het recidiverisico in belangrijke mate doen afnemen. Verdachte lijkt gemotiveerd zijn medicatie trouw te blijven innemen.
Alles afwegende acht de rechtbank onder deze omstandigheden een tbs met voorwaarden het meest passend. De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam en ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank zal voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde. Verdachte heeft zich bereid verklaard deze na te leven.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek.
De raadsman heeft het (voorwaardelijke) verzoek gedaan om, indien de rechtbank niet in staat is om zelf voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde te formuleren, het onderzoek aan te houden zodat de reclassering daarover kan rapporteren. Met de rapportages van de gedragsdeskundigen acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om voorwaarden te formuleren, zoals in het dictum genoemd. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dus niet toe aan beoordeling van het voorwaardelijk gedane aanhoudingsverzoek.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het matig tot hoge recidivegevaar moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling binnen een passend kader opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr.
De maatregel van tbs met voorwaarden is zodanig veelomvattend dat in de omstandigheden van het geval een aansluitende maatregel ex artikel 38v Sr naar het oordeel van de rechtbank geen meerwaarde biedt. De mogelijkheid van verlenging van de terbeschikkingstelling maakt dat er gedurende ten hoogste negen jaar – indien nodig – binnen het kader van deze terbeschikkingstelling aan de verdachte de nodige behandeling, begeleiding en zorg kan worden geboden. Dat kader zal pas vervallen zodra het recidivegevaar duurzaam zal zijn teruggebracht tot een aanvaardbaar laag niveau. Dit maakt dat de rechtbank geen noodzaak ziet om daarnaast de maatregel van artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 743,88 aan materiële schadevergoeding en
€ 4.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering in zijn geheel zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Voor wat betreft de materiële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman erop gewezen dat de rechtbank het bedrag kan matigen.
Beoordeling.
Materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks is geleden door het gepleegde delict en voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding dan ook toe.
Immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 4.000,-. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding dan ook toe.
Conclusie.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (5 augustus 2024) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 38, 38a, 45, 287 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.
Nu de rechtbank een maatregel oplegt die vrijheidsbeneming meebrengt, blijft opheffing van de voorlopige hechtenis gelet op het bepaalde in artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering achterwege. De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven op het moment dat verdachte in een nader te bepalen overbruggingskliniek dan wel behandelkliniek wordt opgenomen.
DE UITSPRAAK
- verklaart het primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
poging tot doodslag
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
De rechtbank legt op de volgende maatregel:
t.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
Een
terbeschikkingstelling met voorwaarden.
En stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde: