ECLI:NL:RBOBR:2025:344

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
01/306850-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd voor meerdere winkeldiefstallen met vrijspraak voor onduidelijke camerabeelden

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere winkeldiefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zes winkeldiefstallen in de periode van 24 januari 2024 tot en met 30 mei 2024, waarbij hij goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De tenlastelegging omvatte diefstallen van koffie, deodorant en andere goederen, die aan verschillende bedrijven toebehoorden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van drie winkeldiefstallen wegens onvoldoende bewijs, met name door onduidelijke camerabeelden die geen gezichtsherkenning mogelijk maakten.

De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar geëist, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf van maximaal zes maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen en om de recidive te verminderen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de ISD-maatregel als effectiever werd beschouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee leden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.306850.24
Parketnummer vordering: 01.098562.19
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 24 januari 2024 tot en met 25 juni 2024 te Geldrop en/of Valkenswaard, althans in Nederland,
- op 24 januari 2024 meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024032180), en/of
- op 25 januari 2024 meerdere stuks deodorant en/of meerdere stuks zonnebrand, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024033116), en/of
- op 31 januari 2024 meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024034806), en/of
- op 6 februari 2024 meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024034784), en/of
- op 13 februari 2024 meerdere stuks oploskoffie en/of meerdere stuks chocolade, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024035100), en/of
- op 4 april 2024 meerdere pakken koffie en/of meerdere pakken wc-papier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024076632), en/of
- op 12 april 2024 meerdere pakken koffie, snoepgoed en/of wc-papier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024078542), en/of
- op 30 mei 2024 meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (BVH-nummer 2024116458), en/of
- op 25 juni 2024 meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (bvh-nummer 2024147787)
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.098562.19 is aangebracht bij vordering van 21 oktober 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer te
's-Hertogenbosch van 6 augustus 2019.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van de diefstallen op 25 januari 2024, 13 februari 2024 en 25 juni 2024. Zij heeft partiële vrijspraak gevorderd van dit deel van de tenlastelegging.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De camerabeelden zijn van een zodanig lage kwaliteit, dan wel op de rug gefilmd, dat op basis daarvan geen gezichtsherkenning mogelijk is. De herkenningen van de verbalisanten kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zes van de hem ten laste gelegde winkeldiefstallen, namelijk de winkeldiefstallen gepleegd op 24 januari 2024, 31 januari 2024, 6 februari 2024, 4 april 2024, 12 april 2024 en 30 mei 2024. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen. Hieronder zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.

Partiële vrijspraak.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en verdediging, dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de winkeldiefstallen op 25 januari 2024, 13 februari 2024 en 25 juni 2024 heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat er camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat de beelden horende bij de hierboven genoemde winkeldiefstallen, van onvoldoende kwaliteit zijn, dan wel is er slechts op de rug gefilmd, waardoor het niet mogelijk is om tot een gezichtsherkenning te komen. Specifieke onderscheidende kenmerken zijn uit de beelden niet af te leiden. De stills van deze camerabeelden zijn ook te onduidelijk om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank zal de herkenningen van de verbalisanten daarom niet gebruiken voor het bewijs. Nu overig bewijs ontbreekt, zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewijsoverwegingen.

De rechtbank komt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 24 januari 2024 tot en met 30 mei 2024 hebben zes winkeldiefstallen plaatsgevonden. Uit (de prints van) de camerabeelden blijkt dat deze diefstallen werden gepleegd door een man. Hij hanteerde over het algemeen de volgende werkwijze.
Een man loopt een supermarkt binnen, waarbij hij doorgaans één witte en één rode tas draagt. Vervolgens loopt de man naar een stelling met producten. Daar pakt hij diverse producten en stopt deze in de witte tas. Nadat de witte tas gevuld is, doet hij hier een rode tas overheen. Hierdoor kan niet in de witte tas gekeken worden. Vervolgens loopt de man langs de kassa naar de uitgang en verlaat hij de winkel zonder de producten af te rekenen.
Voorts bevat het dossier processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten telkens verklaren de hierboven genoemde man te herkennen als verdachte. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze herkenningen niet bruikbaar zijn voor het bewijs,
nu op basis van de onduidelijke camerabeelden geen gezichtsherkenning mogelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien deze herkenning het enige bewijsmiddel is dat de betrokkenheid van een bepaalde persoon bij een ten laste gelegd feit bewijst. Bij de beoordeling van het bewijs is van doorslaggevend belang of deze herkenning voldoende betrouwbaar is om daarop een bewezenverklaring te kunnen gronden. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van videobeelden of afbeeldingen is onder meer van belang in hoeverre op deze videobeelden of afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of dat het geval is, hangt af van de kwaliteit van de videobeelden of afbeeldingen, evenals de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken daarop. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat aan de herkenningen door de ambtenaren van de politie bewijskracht moet worden toegekend. Bij alle winkeldiefstallen zijn de bewegende camerabeelden beschikbaar. De rechtbank heeft kennisgenomen van deze bewegende beelden. Zij komt tot de conclusie dat de beelden van voldoende kwaliteit zijn om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Daar komt bij dat de betreffende verbalisanten die verklaren verdachte te hebben herkend daarbij telkens hebben toegelicht dat en op basis waarvan zij bekend zijn met deze persoon.
De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte door de verbalisanten.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de verschillende herkenningen niet op zichzelf staan. Voor het bewijs tegen verdachte is ook van belang in ogenschouw te nemen dat er een telkens terugkerend patroon is; bij alle genoemde diefstallen vertoont de modus operandus grote overeenkomsten.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen en gelet op voornoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zes winkeldiefstallen, zoals hieronder weergegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 24 januari 2024 tot en met 30 mei 2024 te Geldrop en Valkenswaard,
- op 24 januari 2024 meerdere pakken koffie, die aan [bedrijf 1] toebehoorden (BVH-nummer 2024032180), en
- op 31 januari 2024 meerdere pakken koffie, die aan [bedrijf 1] toebehoorden (BVH-nummer 2024034806), en
- op 6 februari 2024 meerdere pakken koffie, die aan [bedrijf 1] toebehoorden (BVH-nummer 2024034784), en
- op 4 april 2024 meerdere pakken koffie en meerdere pakken wc-papier die aan [bedrijf 1] toebehoorden (BVH-nummer 2024076632), en
- op 12 april 2024 meerdere pakken koffie, snoepgoed en wc-papier die aan [bedrijf 1] toebehoorden (BVH-nummer 2024078542), en
- op 30 mei 2024 meerdere pakken koffie, die aan [bedrijf 3] toebehoorden (BVH-nummer 2024116458),
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd aan verdachte. De raadsman heeft daartoe gesteld dat niet is voldaan aan de ‘zachte criteria’, nu er geen duidelijke aanknopingspunten zijn voor gedragsverandering. Verdachte heeft geen motivatie voor een ISD-maatregel, gelet op een eerdere negatieve ervaring met deze maatregel. Gelet op deze omstandigheden en de LOVS-richtlijnen heeft de raadsman bepleit in het geval van een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de duur van de ISD-maatregel te beperken en de reeds ondergane voorlopige hechtenis te verrekenen met de duur van de maatregel. Daarnaast heeft hij verzocht de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds te beoordelen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes winkeldiefstallen in een periode van zes maanden, waarbij telkens grote hoeveelheden levensmiddelen of toiletartikelen werden weggenomen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen. Hij heeft slechts aan eigen financieel gewin gedacht. Bovendien zijn dergelijke strafbare feiten hinderlijk en veroorzaken zij schade en overlast voor de betrokken ondernemers.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte gezien dat verdachte veelvuldig recidiveert. Hij is de afgelopen jaren vaak veroordeeld tot gevangenisstraffen voor meerdere diefstallen. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden weer een hele serie aan winkeldiefstallen te plegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte ook voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Verdachte is immers de afgelopen vijf jaren, voorafgaand aan het plegen van deze strafbare feiten, minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld. Hiervoor verwijst de rechtbank naar onder andere de volgende veroordelingen:
  • politierechter rechtbank Oost-Brabant d.d. 14 april 2020 (01-042110-20);
  • politierechter rechtbank Oost-Brabant d.d. 30 oktober 2020 (01-119227-20);
  • politierechter rechtbank Oost-Brabant d.d. 17 februari 2021 (01-033389-21);
  • Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 25 mei 2022 (20-002353-21);
  • politierechter rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 augustus 2022 (01-210010-22).
De nu bewezen winkeldiefstallen zijn na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen gepleegd.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 27 november 2024. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte altijd sprake is geweest van criminogene factoren op het gebied van huisvesting (wonen op het kamp waar mensen zich bezig houden met criminaliteit ), het familiaire netwerk, het psychosociaal functioneren en een pro criminele houding. Ten tijde van het plegen van onderhavige delicten liep verdachte in een toezicht en hoewel verdachte zich aan de gemaakte meldplichtafspraken bij de reclassering hield en enige motivatie liet zien, bleef hij recidiveren en kwam het niet tot de gewenste gedragsverandering. De reclassering ziet op basis van dit alles dan ook een hoge kans op recidive. Beschermende factoren zijn niet gevonden. De reclassering heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen oplegging van een ISD-maatregel. Zij schat daarbij wel in dat de ISD alleen het primaire doel (bescherming van de maatschappij) zal bereiken. Op het gebied van gedragsverandering zijn er geen doelen te stellen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Uit het reclasseringsrapport volgt dat het recidiverisico hoog is en de problematiek al lange tijd bestaat en moeilijk veranderbaar blijkt. Daarnaast volgt uit het bewezenverklaarde en het strafblad van verdachte dat er geen einde lijkt te komen aan het plegen van (winkel)diefstallen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Ook als zou blijken dat de ISD-maatregel het risico op recidive op lange termijn niet vermindert en niet leidt tot enige gedragsverandering omdat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling, geldt dat ook de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel eist. Naar het oordeel van de rechtbank dient de volle termijn van twee jaren benut te kunnen worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een tussentijdse toetsing van de maatregel, zoals verzocht door de raadsman. Evenmin zal de voorlopige hechtenis in mindering gebracht worden op de duur van de op te leggen maatregel.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.098562.19.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan, omdat naar het oordeel van de rechtbank de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door het opleggen van de ISD-maatregel niet opportuun is. De rechtbank wijst de vordering daarom af.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
38m, 38n, 63, 310 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Legt hiervoor op de volgende maatregel:
Een
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering met parketnummer 01-098562-19 van de officier van justitie d.d. 21 oktober 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. L.R.H. Koekoek en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 24 januari 2025.