ECLI:NL:RBOBR:2025:343

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
01-133406-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, dwang en diefstal in vereniging met vrijspraak voor poging zware mishandeling

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer op 24 maart 2024 in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, dwang en diefstal van een sleutelbos van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij zelf geweld had gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 223 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uren opgelegd en een contactverbod van vijf jaar met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij zelf geen geweld had gepleegd, wel een significante bijdrage had geleverd aan de situatie waarin het slachtoffer zich bevond, waardoor hij niet kon ontsnappen aan de mishandeling door de medeverdachte. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar vond de ernst van de feiten zodanig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.133406.24
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [2004] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 december 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een hotelkamer
- die [slachtoffer] plaats te laten nemen in een stoel
- die [slachtoffer] herhaaldelijk te slaan en/of schoppen terwijl deze zat ten opzichte van zijn staande aanvaller
- die [slachtoffer] te beletten de kamer te verlaten
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij zijn bloed moest weg wassen
- die [slachtoffer] te vergezellen naar en van de badkamer om het bloed weg te wassen
- die [slachtoffer] te dwingen een capuchon over zijn hoofd te doen en/of zijn blik naar beneden gericht te houden zonder (oog)contact te maken met het hotelpersoneel bij verlaten van het hotel
- die [slachtoffer] te vergezellen bij het verlaten van de hotelkamer;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer]
- meermalen heeft geslagen tegen het hoofd, met een fles althans een hard en stomp voorwerp
- langdurig, herhaaldelijk en met kracht heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- meermalen heeft geschopt/getrapt en/of 'knietjes' heeft gegeven tegen de benen en/of het lichaam en/of
- voornoemde geweldshandelingen heeft gefilmd en/of verspreid

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen te slaan tegen het hoofd, met een fles althans een hard en

stomp voorwerp

- langdurig, herhaaldelijk en met kracht te slaan tegen het hoofd en/of

het lichaam en/of

- meermalen schoppen/trappen en/of 'knietjes' te geven tegen de benen

en/of het lichaam;

Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde
wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten zich uit te kleden en te dulden dat verdachte en een of meer anderen beeldopnames van hem maakten,
door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen te slaan en/of schoppen en/of terwijl [slachtoffer] zich in een kwetsbare zittende, verzwakte en getalsmatige zwakkere positie bevond te zeggen dat [slachtoffer] zijn kleding uit moest trekken en/of - nadat [slachtoffer] weigerde- wederom [slachtoffer] te slaan totdat [slachtoffer] zijn kleding uit trok en/of (vervolgens) film- en/of beeldopnames te maken van de ontklede [slachtoffer] en/of (vervolgens) [slachtoffer] daarbij te vertellen dat deze beelden zouden worden verspreid als hij naar de politie zou gaan;
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een sleutelbos, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feit 2.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde onder feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte, hoe verwerpelijk ook, alleen heeft gefilmd en zelf geen geweldshandelingen tegenover aangever heeft verricht. Het was [medeverdachte 1] (hierna: medeverdachte) die aangever heeft mishandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit handelen, het filmen, door verdachte geen significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan de ten laste gelegde (poging tot zware) mishandeling. Medeverdachte heeft verklaard dat hij niets heeft meegekregen van het filmen De rechtbank kan niet bewijzen dat dat wel zo is. En daarmee kan dus ook niet bewezen worden dat verdachte door het filmen het geweld op enige wijze heeft bevorderd of aangemoedigd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de door medeverdachte gepleegde geweldsdelicten, zodat geen sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal dan ook van het onder feit 2 ten laste gelegde integraal worden vrijgesproken.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar zijn schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 1, feit 3 en feit 4 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op de in de pleitnota genoemde gronden vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

Feit 1, feit 3 en feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1, feit 3 en feit 4. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 27 maart 2024 met bijlagen, p. 103, voor zover inhoudende:
Op zaterdag 23 maart 2024 omstreeks 22.00 uur ging ik naar het Stratumseind in
Eindhoven.
Ik liep omstreeks 03.15 uur/03.30 uur naar buiten bij de rokersruimte.
Ik hoorde [medeverdachte 1] aan mij vragen of ik meekwam naar een afterparty bij hem in het hotel. Ik besloot om mee te gaan naar het hotel.
Het eerste uur op de hotelkamer was het gezellig, we hadden allemaal gewoon normale praat met elkaar.
Ik zag dat ik vervolgens werd gebeld door een vriendin van mij. Ik nam de telefoon op en ik hoorde deze vriendin aan mij vragen hoe laat ik thuis zou zijn.
Ik zei tegen haar dat ik over ongeveer een half uur naar huis zou komen.
Toen ik het telefoongesprek had beëindigd hoorde ik [medeverdachte 1] op een boze en
geïrriteerde toon tegen mij zeggen: 'hoezo zeg jij dat je over een half uur thuis
bent, ik heb flessen alcohol besteld'.
Ik hoorde [medeverdachte 1] tegen mij zeggen dat ik mijn telefoon en sleutels aan hem moest afgeven. Mijn identiteitskaart zat ook achter mijn telefoon. Ik gaf deze spullen af aan [medeverdachte 1] omdat ik voelde dat zijn gedrag was omgeslagen en ik verdere problemen wilde voorkomen.
Ik zag dat [medeverdachte 1] vervolgens op mij af kwam gelopen en ik zag en voelde dat [medeverdachte 1] mij met zijn rechterhand vastpakte bij mijn gezicht.
Ik zag en voelde dat [medeverdachte 1] vervolgens met zijn linkerhand met gebalde vuist, opzettelijk en met kracht op mijn gezicht in begon te slaan. Ik zat op dat moment nog steeds op de bank. Ik voelde als een razende op mijn gezicht in sloeg, hij stopte niet. Ik weet zeker dat [medeverdachte 1] zonder te stoppen, zeker 40 keer achter elkaar met zijn vuist op mijn gezicht in sloeg. De vriend van [medeverdachte 1](de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] )
die ook nog op de hotelkamer was, greep verder niet in.
Ik denk dat ik in totaal 9 of 10 keer buiten bewustzijn ben geweest. Zodra [medeverdachte 1] zag dat ik weer bij kwam, ging hij direct verder met slaan op mijn hoofd. Ik had totaal geen kans om weg te komen.
Na ongeveer een uur mij geslagen te hebben, hoorde ik [medeverdachte 1] plotseling tegen mij
zeggen dat ik al mijn kleding uit moest trekken. Ik zei in eerste instantie tegen [medeverdachte 1] dat ik mijn kleren niet uit wilde trekken. [medeverdachte 1] bleef maar doorslaan met
zijn vuisten op mijn gezicht en hoofd totdat ik zei dat ik mijn kleding wel uit trok.
Ik moest van [medeverdachte 1] naakt gaan staan. Ik zag toen dat vriend van [medeverdachte 1] zijn eigen telefoon pakte en vervolgens een paar foto's en/of video's van mij maakte.
Ik moest van [medeverdachte 1] tussendoor ongeveer drie tot vier keer mijn gezicht schoonmaken in de badkamer omdat mijn hele gezicht onder het bloed zat, en hij mij daarna weer verder kon slaan. Elke keer als ik van [medeverdachte 1] naar de badkamer moest, liep [medeverdachte 1] met mij mee zodat ik niet van de hotelkamer af kon. Er kwam bloed uit mijn oren, mond en neus. Ik voelde het bloed over mijn gezicht heen stromen. Toen ik op de badkamer in de spiegel keek zag ik ook dat mijn hele gezicht onder het bloed zat.
Omstreeks 09.45 uur hoorde ik [medeverdachte 1] tegen mij zeggen dat ik mijn jas aan moest
trekken en dat we zouden gaan. Ik moest van [medeverdachte 1] mijn muts opdoen zodat niemand mijn toegetakelde gezicht zou zien. Ik kreeg toen op de hotelkamer mijn telefoon terug van [medeverdachte 1] , maar mijn sleutels niet.
2) Een aanvraagformulier medische informatie betreffende slachtoffer [slachtoffer] d.d. 1 april 2024, p. 118, voor zover inhoudende:
- blauwe plekken beide oren
- blauw oog links
- zwelling gezicht
- wondje op de kin
- wondje binnenzijde li(de rechtbank begrijpt: links)
onderarm
- zwelling en blauwe plek onderarm re(de rechtbank begrijpt: rechts)
PT heeft een hersenschudding.
3) Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden d.d. 16 april 2024, p. 159, voor zover inhoudende:
Op 24 maart 2024, werd mij, verbalisant gevraagd de foto's en filmpjes die veilig zijn gesteld door de digitale recherche afkomstig van de iPhone 12 van verdachte [medeverdachte 2] te omschrijven.
Bestandsnaam: 4C804E5C-4966-45F2-354D-CD0F6EAE0711 (002).png
Betreft een foto.
Op de foto is het slachtoffer te zien. Het slachtoffer zit in slechts een donkere onderbroek op de bank.
Bestand: cplAYjlmqWnl84CoDqqHzC210PLGL y.mp4
Dit betreft een filmpje.
Op dit filmpje is een deel van de mishandeling te zien van het [slachtoffer] . Op het filmpje is te zien dat het slachtoffer op een bank ineen gedoken zit. Het slachtoffer probeert zijn hoofd te beschermen door zijn armen voor zijn hoofd te houden. Het slachtoffer wordt door [medeverdachte 1] met twee handen vastgehouden. Dan gaat met kracht de rechterknie van verdachte [medeverdachte 1] in de richting van het slachtoffer.
Bestand: IMG 2592.MP4
Betreft een filmpje.
Op het filmpje is te zien dat het slachtoffer [slachtoffer] in elkaar wordt geslagen. Verdachte [medeverdachte 1] , gekleed in een licht broek, donker T-shirt, witte schoenen en een donker kapsel, slaat het slachtoffer met zijn rechtervuist met kracht naar het slachtoffer. Vervolgens slaat [medeverdachte 1] met kracht met zijn linker vuist op het hoofd van het slachtoffer. [medeverdachte 1] blijft met twee vuisten en met kracht, herhaaldelijk op het hoofd van het slachtoffer slaan. Ik, verbalisant, hoor dat op het filmpje het geluid van het herhaaldelijk slaan door verdachte op het slachtoffer te horen is.
4) Een proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte 1] d.d. 17 april 2024, p. 51, voor zover inhoudende:
V: Wat voor soort geweld heb je gebruikt in je eigen woorden?
A: Wat ik mij kan herinneren heb ik geslagen en geschopt tegen zijn benen.
5) Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 16 april 2024, p. 84, voor zover inhoudende:
V: Als die jongen nu weg had gewild, kon hij dan ieder moment weg? Het was twee tegen een.
A: Nee ik denk het niet.
V: Kun jij je verplaatsen in zijn situatie?
A: Ja, dat hij zich bedreigd voelde en niet weg kon komen.
V: Hij mist nog zijn sleutelbos.
A: Toen ik thuiskwam, kwam ik er pas na een paar dagen achter dat er een bos met sleutels in mijn jaszak zat. Ik kom er nu pas achter dat deze sleutelbos van [slachtoffer] is.
6) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb met mijn telefoon gefilmd dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] mishandelde. De mishandeling duurde in totaal één of twee uur. Ook heb ik [slachtoffer] gefilmd nadat hij zijn kleren had uitgedaan. Dit deed ik om hem te vernederen.
[slachtoffer] moest van [medeverdachte 1] zijn gezicht wassen en bij het verlaten van het hotel zijn capuchon over zijn hoofd doen en naar beneden kijken, zodat de hotelmedewerkers of andere voorbijgangers niet konden zien wat er met [slachtoffer] was gebeurd.

De bewijsoverwegingen.

Feit 1 (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Aan verdachte is onder 1 het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever ten laste gelegd. Van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien iemand niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt. De vrijheidsberoving moet opzettelijk geschieden en zonder toestemming van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Hierbij gaat de rechtbank uit van ‘vol’ opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever bevond zich in zeer een bedreigende en intimiderende situatie.
Verdachte en medeverdachte hebben met hun aanwezigheid – waardoor aangever in de minderheid was – ervoor gezorgd dat aangever niet kon vluchten uit de hotelkamer. Verdachte kon zich niet aan de klappen van medeverdachte onttrekken en heeft zich, uit angst, gedwongen gevoeld om op de bank te blijven zitten. Daar komt bij dat verdachte en medeverdachte aangever hebben vernederd en zijn persoonlijke eigendommen van aangever, te weten zijn telefoon en sleutels, in hun bezit hadden. Aangever was zeer bang voor verdachte en medeverdachte.
Deze dreigende sfeer is ook na het gepleegde geweld blijven bestaan, doordat aangever van medeverdachte zijn gezicht moest wassen omdat het onder het bloed zat. Hierbij liep medeverdachte met aangever mee naar de badkamer. Daarnaast liepen verdachte en medeverdachte samen met aangever het hotel uit. Hierbij moest aangever zijn capuchon over zijn hoofd doen en naar beneden kijken, zodat de hotelmedewerkers of andere voorbijgangers niet konden zien wat er met hem was gebeurd.
Al het bovenstaande heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het bij aangever gewekte gevoel dat hij zich niet kon onttrekken uit de bedreigende situatie waarin hij zich bevond.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de hotelkamerdeur op slot was en dat daarom niet is gebleken dat aangever geen kans had om weg te komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Ook als de hotelkamerdeur inderdaad niet op slot was, dan kan uit deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat aangever vrijwillig in de hotelkamer bleef zitten. Gezien de bedreigende situatie waarin aangever zich bevond staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat aangever de kamer niet zomaar kon verlaten en daar tegen zijn wil door verdachte en medeverdachte werd vastgehouden.
Medeplegen
Gelet op bovenstaand samenstel van feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de vrijheidsberoving van een zodanig gewicht is geweest dat dit een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen) oplevert.
Conclusie
Gelet op voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte zich samen met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever in die zin dat ze hem samen van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden. De rechtbank acht aldus het medeplegen van het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 (diefstal sleutelbos)
De rechtbank acht op grond van het voorgaande tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van de sleutelbos van aangever. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat voorafgaand aan het geweld medeverdachte de sleutels en telefoon van aangever opeiste. Aangever gaf deze spullen vervolgens aan medeverdachte. Na het geweld gaf medeverdachte zijn telefoon terug maar niet zijn sleutelbos. Deze sleutelbos bleek zich later bij verdachte te bevinden. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte op enig moment de sleutelbos van medeverdachte heeft overgenomen en vervolgens heeft meegenomen.
Door op bovenstaande manier te handelen hebben zowel verdachte als medeverdachte beschikt over de sleutelbos. Hierbij is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever de sleutelbos wellicht in zijn jaszak heeft gedaan en dat hij die daarom per ongeluk heeft meegenomen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt niet geloofwaardig en acht het juist aannemelijk dat verdachte en medeverdachte het oogmerk hadden om zich deze sleutels wederrechtelijk toe te eigenen.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de sleutelbos van aangever.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] herhaaldelijk te slaan en schoppen terwijl deze zat ten opzichte van zijn staande aanvaller
- die [slachtoffer] te beletten de kamer te verlaten
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij zijn bloed moest weg wassen
- die [slachtoffer] te vergezellen naar en van de badkamer om het bloed weg te wassen
- die [slachtoffer] te dwingen een capuchon over zijn hoofd te doen en zijn blik naar beneden gericht te houden zonder (oog)contact te maken met het hotelpersoneel bij verlaten van het hotel
- die [slachtoffer] te vergezellen bij het verlaten van de hotelkamer;
Ten aanzien van feit 3:
op 24 maart 2024 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [slachtoffer] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, te weten zich uit te kleden en te dulden dat verdachte beeldopnames van hem maakten,
door voornoemde [slachtoffer] meerdere malen te slaan en schoppen en terwijl [slachtoffer] zich in een kwetsbare zittende, verzwakte en getalsmatige zwakkere positie bevond te zeggen dat [slachtoffer] zijn kleding uit moest trekken en - nadat [slachtoffer] weigerde - wederom [slachtoffer] te slaan totdat [slachtoffer] zijn kleding uit trok en (vervolgens) film- en/of beeldopnames te maken van de ontklede [slachtoffer] ;
Ten aanzien van feit 4:
op 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander,
een sleutelbos die aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 223 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, gekoppeld aan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet verrichten;
- een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), voor de duur van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar en bij iedere overtreding een hechtenis van drie dagen met een maximum van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. Verder heeft zij betoogd dat verdachte bereid is een taakstraf uit te voeren, maar dat wel voorkomen moet worden dat de hoogte daarvan verdachte belemmert in de uitvoering van zijn werk.
Ten aanzien van het contactverbod heeft de raadsvrouw aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte aangever opzettelijk en wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd door hem meerdere uren vast te houden in een hotelkamer. Medeverdachte heeft aangever daar heftig en langdurig mishandeld. Medeverdachte dwong aangever om zijn kleren uit te trekken. Toen aangever dit weigerde, bleef medeverdachte hem slaan. Dit werd door verdachte met zijn telefoon gefilmd. Deze filmpjes zijn naderhand verspreid. Dit zijn bijzonder nare en vernederende feiten.
Aangever is naderhand in het ziekenhuis nagekeken. Door de arts werd een hersenschudding geconstateerd. Verder had aangever meerdere blauwe plekken en zwellingen op zijn lichaam. Alhoewel verdachte zelf geen fysieke geweldshandelingen tegenover aangever heeft verricht, heeft hij er wel samen met medeverdachte voor gezorgd dat aangever zich niet kon onttrekken aan de mishandeling.
Aangever heeft tijdens de vrijheidsberoving en mishandeling gevreesd voor zijn leven. Ook nadien heeft het voorval veel impact op aangever gehad. Dit blijkt ook uit de vordering die door aangever is ingediend en de toelichting daarop die door aangever ter terechtzitting is gegeven. Door het incident heeft aangever nekklachten en psychische klachten. Hij is angstig en wantrouwend geworden.
Daarnaast had medeverdachte voorafgaand aan het geweld de sleutels van aangever overgenomen. Deze sleutels werden vervolgens door verdachte meegenomen.
Verdachte heeft door zo te handelen op geen enkele wijze respect getoond voor andermans eigendom. Verdachte heeft uit angst voor verdachte en medeverdachte de druppel waarmee hij het gebouw waarin zijn woning zich bevindt laten blokkeren en zijn sloten veranderd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten en nadien niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank houdt verder rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen de deskundige drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, in haar rapportage van 14 november 2024 naar voren heeft gebracht. De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en antisociaal gedrag van een adolescent. Hiervan was sprake ten tijde van het hem ten laste gelegde. Toch komt zij tot de conclusie dat verdachte beschikte over de mogelijkheden andere gedragskeuzes te maken. Daarom wordt niet geadviseerd tot enige vermindering van de toerekenbaarheid. Het risico op recidive wordt laag tot matig ingeschat. Verder stelt de deskundige dat reclasseringsbegeleiding het leven van verdachte meer compliceert dan dat hem dit ondersteunt. Derhalve wordt geen gedragskundig advies gegeven.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 24 november 2024. Uit dit rapport volgt dat een voldoende steunend netwerk bij verdachte ontbreekt. Verdachte werd in onderhavige zaak op 2 mei 2024 geschorst van preventieve hechtenis. Verdachte houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden. Hij komt afspraken met de gedragstrainer en de toezichthouder van de reclassering keurig na. Hij heeft inkomen uit een betaalde baan en lijkt zich bewust van de negatieve effecten van alcoholgebruik. Daarnaast houdt hij zich aan het contactverbod. De reclassering acht het daarom van belang dat verdachte de gedragsinterventie Cova Plus1 afrond. Het alcoholgebruik is tevens een gespreksonderwerp binnen de meldplichtgesprekken. De reclassering is van mening dat deze voorwaarden kunnen bijdragen aan het verminderen van het recidive risico en gedragsverandering. De reclassering schat het risico op recidive en letsel gemiddeld in. Zij adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier een aantal voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft ernstige feiten gepleegd die in beginsel zeker een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in dit geval echter niet passend, gelet op de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden waaruit blijkt dat de nog relatief jonge verdachte zijn leven op de rit heeft. Het is in het belang van de samenleving en verdachte dat deze positieve ontwikkeling niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een straf die zou meebrengen dat verdachte wederom in detentie moet verblijven. Hierdoor zouden namelijk veel beschermende factoren wegvallen, terwijl het juist van groot belang is dat deze factoren aanwezig blijven om recidive te voorkomen. Daar is uiteindelijk de gehele maatschappij mee gediend.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien en in verband met een juiste normhandhaving, kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal deze straf voor het grootste deel voorwaardelijk opleggen en hier een proeftijd van twee jaren aan koppelen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan zullen tevens de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Daarnaast acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten de maximale taakstraf van 240 uren passend en geboden.
38v-maatregel
In het belang van de beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten vindt de rechtbank aanleiding om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben met aangever [slachtoffer] . Om verdachte ertoe te zetten zich aan het contactverbod te houden, zal de rechtbank bepalen dat drie dagen hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het contactverbod, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Daarom zal de rechtbank deze maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar verklaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.579,79 ingediend vanwege materiële (€ 579,79) en immateriële (€ 5.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met hoofdelijke oplegging en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade wegens gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de immateriële schade geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de van hoofdelijke oplegging af te zien en de immateriële schade te splitsen. Hierbij heeft de raadsvrouw in overweging gegeven het immateriële schadebedrag matigen tot € 500,-, dan wel € 750,-.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade, bestaande uit medische kosten en beschadigde kleding, niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De materiële schade die door aangever wordt gesteld, is het gevolg van de ten laste gelegde mishandeling. Verdachte is van deze mishandeling vrijgesproken. Aangever wordt daarom in deze kosten niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gestelde immateriële schade is immers ook het gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de dwang.
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij tijdens de vrijheidsberoving lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een hersenschudding en meerdere blauwe plekken en zwellingen op zijn lichaam. Dit is ook aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde bedrag van € 5.000,- redelijk en zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 (de pleegdatum) tot de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijk aansprakelijk
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 282, 284, 311 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van een ander door geweld en een feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straffen en maatregelen:
Ten aanzien van feit 1, feit 3, feit 4:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan
223 dagen voorwaardelijken met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven. Een actieve deelname aan de JOVO-methodiek is onderdeel van de meldplichtgesprekken. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en/of minimaal totdat deze methodiek en de gedragsinterventie met goed gevolg afgerond zijn;
2. actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova Plus. Deze training is reeds gestart gedurende het toezicht in het kader van de schorsing. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren [2005] te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1, feit 3, feit 4:
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 1, feit 3:
Een
contactverbodvoor de duur van
5 jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [2005] te [geboorteplaats 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank heft het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1, feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 5.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Ten aanzien van feit 1, feit 3:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 5.000,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn medeverdachte volledig heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 24 januari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnaam Annelieke, BVH-nummer OB2R024060, afgesloten op 25 april 2024, pag. 1 tot en met pag. 171.