ECLI:NL:RBOBR:2025:342

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
01/117164-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, dwang en diefstal in vereniging met contactverbod en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij ernstige geweldsdelicten tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 maart 2024 in Eindhoven, samen met een ander, het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en hem heeft mishandeld. De feiten vonden plaats in een hotelkamer waar de verdachte het slachtoffer herhaaldelijk heeft geslagen en geschopt, en hem heeft gedwongen zijn kleding uit te trekken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, dwang en diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 231 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd en een contactverbod van vijf jaar met het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor immateriële schade van € 5.000,-. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.117164.24
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2024, 20 september 2024 en 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 juni 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 juli 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een hotelkamer
- die [slachtoffer] plaats te laten nemen in een stoel
- die [slachtoffer] herhaaldelijk te slaan en/of schoppen terwijl deze zat ten opzichte van zijn staande aanvaller
- die [slachtoffer] te beletten de kamer te verlaten
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij zijn bloed moest weg wassen
- die [slachtoffer] te vergezellen naar en van de badkamer om het bloed weg te wassen
- die [slachtoffer] te dwingen een capuchon over zijn hoofd te doen en/of zijn blik naar beneden gericht te houden zonder (oog)contact te maken met het hotelpersoneel bij verlaten van het hotel
- die [slachtoffer] te vergezellen bij het verlaten van de hotelkamer;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer]
- meermalen heeft geslagen tegen het hoofd, met een fles althans een hard en stomp voorwerp
- langdurig, herhaaldelijk en met kracht heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- meermalen heeft geschopt/getrapt en/of 'knietjes' heeft gegeven tegen de benen en/of het lichaam en/of
- voornoemde geweldshandelingen heeft gefilmd en/of verspreid

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen te slaan tegen het hoofd, met een fles althans een hard en

stomp voorwerp

- langdurig, herhaaldelijk en met kracht te slaan tegen het hoofd en/of

het lichaam en/of

- meermalen schoppen/trappen en/of 'knietjes' te geven tegen de benen

en/of het lichaam;

Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde
wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten zich uit te kleden en te dulden dat verdachte en een of meer anderen beeldopnames van hem maakten,
door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen te slaan en/of schoppen en/of terwijl [slachtoffer] zich in een kwetsbare zittende, verzwakte en getalsmatige zwakkere positie bevond te zeggen dat [slachtoffer] zijn kleding uit moest trekken en/of - nadat [slachtoffer] weigerde- wederom [slachtoffer] te slaan totdat [slachtoffer] zijn kleding uit trok en/of (vervolgens) film- en/of beeldopnames te maken van de ontklede [slachtoffer] en/of (vervolgens) [slachtoffer] daarbij te vertellen dat deze beelden zouden worden verspreid als hij naar de politie zou gaan;
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een sleutelbos, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar zijn schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat alle vier de (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie nog het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte het slachtoffer met een fles heeft geslagen. Verder is geen sprake van medeplegen omdat [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) alleen heeft gefilmd en zelf geen geweldshandelingen heeft uitgevoerd en het filmen niet dienstig was aan het geweld. Voor verdachte betekent dit dat hij wat betreft de officier van justitie partieel vrijgesproken dient te worden van het slaan met een fles en het filmen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op de in de pleitnota genoemde gronden vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 2 primair en feit 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 1 en feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, er geen sprake is van medeplegen, zodat verdachte van het filmen en medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

Feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 27 maart 2024 met bijlagen, p. 103, voor zover inhoudende:
Op zaterdag 23 maart 2024 omstreeks 22.00 uur ging ik naar het Stratumseind in
Eindhoven.
Ik liep omstreeks 03.15 uur/03.30 uur naar buiten bij de rokersruimte.
Ik hoorde [verdachte] aan mij vragen of ik meekwam naar een afterparty bij hem in het hotel. Ik besloot om mee te gaan naar het hotel.
Het eerste uur op de hotelkamer was het gezellig, we hadden allemaal gewoon normale praat met elkaar.
Ik zag dat ik vervolgens werd gebeld door een vriendin van mij. Ik nam de telefoon op en ik hoorde deze vriendin aan mij vragen hoe laat ik thuis zou zijn.
Ik zei tegen haar dat ik over ongeveer een half uur naar huis zou komen.
Toen ik het telefoongesprek had beëindigd hoorde ik [verdachte] op een boze en
geïrriteerde toon tegen mij zeggen: 'hoezo zeg jij dat je over een half uur thuis
bent, ik heb flessen alcohol besteld'.
Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen dat ik mijn telefoon en sleutels aan hem moest afgeven. Mijn identiteitskaart zat ook achter mijn telefoon. Ik gaf deze spullen af aan [verdachte] omdat ik voelde dat zijn gedrag was omgeslagen en ik verdere problemen wilde voorkomen.
Ik zag dat [verdachte] vervolgens op mij af kwam gelopen en ik zag en voelde dat [verdachte] mij met zijn rechterhand vastpakte bij mijn gezicht.
Ik zag en voelde dat [verdachte] vervolgens met zijn linkerhand met gebalde vuist, opzettelijk en met kracht op mijn gezicht in begon te slaan. Ik zat op dat moment nog steeds op de bank. Ik voelde als een razende op mijn gezicht in sloeg, hij stopte niet. Ik weet zeker dat [verdachte] zonder te stoppen, zeker 40 keer achter elkaar met zijn vuist op mijn gezicht in sloeg. De vriend van [verdachte](de rechtbank begrijpt: medeverdachte)
die ook nog op de hotelkamer was, greep verder niet in.
Ik denk dat ik in totaal 9 of 10 keer buiten bewustzijn ben geweest. Zodra [verdachte] zag dat ik weer bij kwam, ging hij direct verder met slaan op mijn hoofd. Ik had totaal geen kans om weg te komen.
Na ongeveer een uur mij geslagen te hebben, hoorde ik [verdachte] plotseling tegen mij
zeggen dat ik al mijn kleding uit moest trekken. Ik zei in eerste instantie tegen [verdachte] dat ik mijn kleren niet uit wilde trekken. [verdachte] bleef maar doorslaan met
zijn vuisten op mijn gezicht en hoofd totdat ik zei dat ik mijn kleding wel uit trok.
Ik moest van [verdachte] naakt gaan staan. Ik zag toen dat vriend van [verdachte] zijn eigen telefoon pakte en vervolgens een paar foto's en/of video's van mij maakte.
Ik moest van [verdachte] tussendoor ongeveer drie tot vier keer mijn gezicht schoonmaken in de badkamer omdat mijn hele gezicht onder het bloed zat, en hij mij daarna weer verder kon slaan. Elke keer als ik van [verdachte] naar de badkamer moest, liep [verdachte] met mij mee zodat ik niet van de hotelkamer af kon. Er kwam bloed uit mijn oren, mond en neus. Ik voelde het bloed over mijn gezicht heen stromen. Toen ik op de badkamer in de spiegel keek zag ik ook dat mijn hele gezicht onder het bloed zat.
Omstreeks 09.45 uur hoorde ik [verdachte] tegen mij zeggen dat ik mijn jas aan moest
trekken en dat we zouden gaan. Ik moest van [verdachte] mijn muts opdoen zodat niemand mijn toegetakelde gezicht zou zien. Ik kreeg toen op de hotelkamer mijn telefoon terug van [verdachte] , maar mijn sleutels niet.
2) Een aanvraagformulier medische informatie betreffende slachtoffer [slachtoffer] d.d. 1 april 2024, p. 118, voor zover inhoudende:
- blauwe plekken beide oren
- blauw oog links
- zwelling gezicht
- wondje op de kin
- wondje binnenzijde li onderarm
- zwelling en blauwe plek onderarm re
PT heeft een hersenschudding.
3) Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beelden d.d. 16 april 2024, p. 159, voor zover inhoudende:
Op 24 maart 2024, werd mij, verbalisant gevraagd de foto's en filmpjes die veilig zijn gesteld door de digitale recherche afkomstig van de iPhone 12 van verdachte [medeverdachte] te omschrijven.
Bestandsnaam: 4C804E5C-4966-45F2-354D-CD0F6EAE0711 (002).png
Betreft een foto.
Op de foto is het slachtoffer te zien. Het slachtoffer zit in slechts een donkere onderbroek op de bank.
Bestand: cplAYjlmqWnl84CoDqqHzC210PLGL y.mp4
Dit betreft een filmpje.
Op dit filmpje is een deel van de mishandeling te zien van het slachtoffer [slachtoffer] . Op het filmpje is te zien dat het slachtoffer op een bank ineen gedoken zit. Het slachtoffer probeert zijn hoofd te beschermen door zijn armen voor zijn hoofd te houden. Het slachtoffer wordt door [verdachte] met twee handen vastgehouden. Dan gaat met kracht de rechterknie van [verdachte] in de richting van het slachtoffer.
Bestand: IMG 2592.MP4
Betreft een filmpje.
Op het filmpje is te zien dat het [slachtoffer] in elkaar wordt geslagen. [verdachte] , gekleed in een licht broek, donker T-shirt, witte schoenen en een donker kapsel, slaat het slachtoffer met zijn rechtervuist met kracht naar het slachtoffer. Vervolgens slaat [verdachte] met kracht met zijn linker vuist op het hoofd van het slachtoffer. [verdachte] blijft met twee vuisten en met kracht, herhaaldelijk op het hoofd van het slachtoffer slaan. Ik, verbalisant, hoor dat op het filmpje het geluid van het herhaaldelijk slaan door verdachte op het slachtoffer te horen is.
4) Een proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte] d.d. 16 april 2024, p. 84, voor zover inhoudende:
V: Als die jongen nu weg had gewild, kon hij dan ieder moment weg? Het was twee tegen een.
A: Nee ik denk het niet.
V: Kun jij je verplaatsen in zijn situatie?
A: Ja, dat hij zich bedreigd voelde en niet weg kon komen.
V: Hij mist nog zijn sleutelbos.
A: Toen ik thuiskwam, kwam ik er pas na een paar dagen achter dat er een bos met sleutels in mijn jaszak zat. Ik kom er nu pas achter dat deze sleutelbos van [slachtoffer] is.
5) Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 17 april 2024, p. 51, voor zover inhoudende:
V: Wat voor soort geweld heb je gebruikt in je eigen woorden?
A: Wat ik mij kan herinneren heb ik geslagen en geschopt tegen zijn benen.
6) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2025, voor zover inhoudende:
Op 24 maart 2024 gingen ik, [medeverdachte] en [slachtoffer](de rechtbank begrijp: [slachtoffer] )
naar de hotelkamer van [medeverdachte] om daar een afterparty te houden. Op een gegeven moment begon ik over een incident dat twee jaar geleden tussen ons had plaatsgevonden. Vervolgens raakte ik geïrriteerd door zijn houding en heb ik hem geslagen. Het was helemaal uit de hand gelopen. Op het einde wilde ik dat [slachtoffer] zijn gezicht ging wassen, omdat ik niet wilde dat hij met een bebloed gezicht over straat ging lopen.

De bewijsoverwegingen.

Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Ter toelichting overweegt de rechtbank het volgende.
Voor het ten laste gelegde slaan met een fles op het hoofd biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Verder staat weliswaar vast dat verdachte aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) gedurende langere tijd, al dan niet met tussenpozen van een aantal minuten, heeft geslagen en geschopt. Het dossier biedt echter onvoldoende informatie om vast te stellen dat dit slaan en schoppen tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden. Het enkel slaan met vuisten tegen het hoofd levert, hoe naar en heftig ook, naar algemene ervaringsregels niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank kan daarom ook niet zeggen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Op grond van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank dus ook niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen heeft beoogd om zwaar lichamelijk letsel aan aangever toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Wel komt de rechtbank op grond van het bovenstaande tot een bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte geen substantiële bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de door verdachte gepleegde geweldsdelicten zodat er geen sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 1 (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Aan verdachte is onder 1 het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever ten laste gelegd. Van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien iemand niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt. De vrijheidsberoving moet opzettelijk geschieden en zonder toestemming van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Hierbij gaat de rechtbank uit van ‘vol’ opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever bevond zich in een zeer bedreigende en intimiderende situatie.
Verdachte en medeverdachte hebben met hun aanwezigheid – waardoor aangever in de minderheid was – ervoor gezorgd dat aangever niet kon vluchten uit de hotelkamer. Verdachte kon zich niet aan de klappen van verdachte onttrekken en heeft zich, uit angst, gedwongen gevoeld om op de bank te blijven zitten. Daar komt bij dat verdachte en medeverdachte aangever hebben vernederd en zijn persoonlijke eigendommen, te weten zijn telefoon en sleutels, hadden afgepakt. Aangever was zeer bang voor verdachte en medeverdachte.
Deze dreigende sfeer is ook na het gepleegde geweld blijven bestaan, doordat aangever van verdachte zijn gezicht moest wassen omdat het onder het bloed zat. Hierbij liep verdachte met aangever mee naar de badkamer. Daarnaast liepen verdachte en medeverdachte samen met aangever het hotel uit. Hierbij moest aangever zijn capuchon over zijn hoofd doen en naar beneden kijken, zodat de hotelmedewerkers of andere voorbijgangers niet konden zien wat er met hem was gebeurd.
Al het bovenstaande heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het bij aangever gewekte gevoel dat hij zich niet kon onttrekken uit de bedreigende situatie waarin hij zich bevond.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de hotelkamerdeur niet op slot was en dat er daarom geen sprake was van het beletten van aangever om de hotelkamer te verlaten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Ook als de hotelkamerdeur inderdaad niet op slot was, dan kan uit deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat aangever vrijwillig in de hotelkamer bleef zitten. Gezien de bedreigende situatie waarin aangever zich bevond staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat aangever de kamer niet zomaar kon verlaten en daar tegen zijn wil door verdachte en medeverdachte werd vastgehouden.
Medeplegen
Gelet op bovenstaand samenstel van feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de vrijheidsberoving van een zodanig gewicht is geweest dat dit een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen) oplevert.
Conclusie
Gelet op voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte zich samen met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever in die zin dat ze hem samen van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden. De rechtbank acht aldus het medeplegen van het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 (diefstal sleutelbos)
De rechtbank acht op grond van het voorgaande tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van de sleutelbos van aangever. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat voorafgaand aan het geweld verdachte de sleutels en telefoon van aangever opeiste. Aangever gaf deze spullen vervolgens aan verdachte. Na het geweld gaf verdachte zijn telefoon terug maar niet zijn sleutelbos. Deze sleutelbos bleek zich later bij medeverdachte te bevinden. Hieruit kan worden afgeleid dat medeverdachte op enig moment de sleutelbos van verdachte heeft overgenomen en vervolgens heeft meegenomen.
Door op bovenstaande manier te handelen hebben zowel verdachte als medeverdachte beschikt over de sleutelbos. Hierbij is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de sleutelbos van aangever.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] herhaaldelijk te slaan en schoppen terwijl deze zat ten opzichte van zijn staande aanvaller
- die [slachtoffer] te beletten de kamer te verlaten
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij zijn bloed moest weg wassen
- die [slachtoffer] te vergezellen naar en van de badkamer om het bloed weg te wassen
- die [slachtoffer] te dwingen een capuchon over zijn hoofd te doen en zijn blik naar beneden gericht te houden zonder (oog)contact te maken met het hotelpersoneel bij verlaten van het hotel
- die [slachtoffer] te vergezellen bij het verlaten van de hotelkamer;
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
op 24 maart 2024 te Eindhoven
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- langdurig, herhaaldelijk en met kracht te slaan tegen het hoofd en het lichaam en
- meermalen schoppen/trappen en/of 'knietjes' te geven tegen de benen en/of het lichaam;
Ten aanzien van feit 3:
op 24 maart 2024 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [slachtoffer] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, te weten zich uit te kleden en te dulden dat een ander beeldopnames van hem maakten,
door voornoemde [slachtoffer] meerdere malen te slaan en schoppen en terwijl [slachtoffer] zich in een kwetsbare zittende, verzwakte en getalsmatige zwakkere positie bevond te zeggen dat [slachtoffer] zijn kleding uit moest trekken en - nadat [slachtoffer] weigerde - wederom [slachtoffer] te slaan totdat [slachtoffer] zijn kleding uit trok en (vervolgens) film- en/of beeldopnames te maken van de ontklede [slachtoffer] ;
Ten aanzien van feit 4:
op 24 maart 2024 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander,
een sleutelbos die aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 231 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, gekoppeld aan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet verrichten;
- een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), voor de duur van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar en bij iedere overtreding een hechtenis van drie dagen met een maximum van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. Ten aanzien van het contactverbod heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte aangever opzettelijk en wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd door hem meerdere uren vast te houden in een hotelkamer. Verdachte heeft aangever daar heftig en langdurig mishandeld. Verdachte dwong aangever om zijn kleren uit te trekken. Toen aangever dit weigerde, bleef verdachte hem slaan totdat aangever zijn kleding alsnog uittrok. Dit alles werd door medeverdachte met zijn telefoon gefilmd. Deze filmpjes zijn naderhand verspreid. Dit zijn bijzonder nare en vernederende feiten.
Aangever is naderhand in het ziekenhuis nagekeken. Door de arts werd een hersenschudding geconstateerd. Verder had aangever meerdere blauwe plekken en zwellingen op zijn lichaam.
Aangever heeft tijdens de vrijheidsberoving en mishandeling gevreesd voor zijn leven. Ook nadien heeft het voorval veel impact op aangever gehad. Dit blijkt uit de vordering die door aangever is ingediend en de toelichting daarop die door aangever ter terechtzitting is gegeven. Door het incident heeft aangever nekklachten en psychische klachten. Hij is angstig en wantrouwend geworden.
Daarnaast had verdachte voorafgaand aan het geweld de sleutels van aangever overgenomen. Deze sleutels werden vervolgens door medeverdachte meegenomen.
Verdachte heeft door zo te handelen op geen enkele wijze respect getoond voor andermans eigendom. Verdachte heeft uit angst voor verdachte en medeverdachte de druppel waarmee hij het gebouw waarin zijn woning zich bevindt laten blokkeren en zijn sloten veranderd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een overval. Nadien is verdachte niet met politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank houdt verder rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen de deskundige drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, in haar rapportage van 20 november 2024 naar voren heeft gebracht. De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte geen sprake is van een te diagnosticeren probleem ten tijde van het hem ten laste gelegde. Er werden geen levensgebieden gevonden waar sprake is van inadequaat handelen of waarbij ondersteuning behoeft wordt. Verdachte leerde zich kennen als een stevige, psychisch gezonde jongeman met duidelijke en reële levensdoelen die zich goed staande kan houden binnen relaties en de maatschappij. Het risico op recidive wordt laag ingeschat. Om die reden en omdat geen problemen kunnen worden aangewezen in het functioneren van verdachte, wordt geen gedragskundig advies gegeven.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 december 2024. Uit dit rapport volgt dat het middelengebruik van verdachte wordt aangemerkt als voornaamste risicoverhogende en delictgerelateerde factor. Voorafgaand aan de preventieve hechtenis was er sprake van stabiliteit op verschillende leefgebieden. Verdachte was woonachtig bij zijn vader, er was sprake van een fulltime dienstverband bij ASML waaruit verdachte een stabiel inkomen genereerde en er is nooit sprake geweest van een schuldenlast. Verdachte ervaart veel steun vanuit zijn vader, zijn partner en één goede vriend. Daarnaast spreekt verdachte uit gemotiveerd te zijn voor hulpverlening en reclasseringsbemoeienis, omdat hij wil voorkomen dat een vergelijkbare situatie zich nogmaals voordoet en hij wil onderzoeken wat de oorzaak is van zijn agressieve gevoelens. De reclassering schat het risico op recidive en letsel laag in. Zij adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier een aantal voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, Gedragsinterventie middelengebruik, een alcoholverbod, een contactverbod met het slachtoffer en dagbesteding.
Conclusie
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ernstige feiten gepleegd die in beginsel zeker een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in dit geval echter niet passend, gelet op de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden waaruit blijkt dat de nog relatief jonge verdachte zijn leven op de rit heeft. Het is in het belang van de samenleving en (de omgeving van) verdachte dat deze positieve ontwikkeling niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een straf die zou meebrengen dat verdachte wederom in detentie moet verblijven. Hierdoor zouden namelijk veel beschermende factoren wegvallen, terwijl het juist van groot belang is dat deze beschermende factoren aanwezig blijven om recidive te voorkomen. Daar is uiteindelijk de gehele maatschappij mee gediend.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien en in verband met een juiste normhandhaving, kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal deze straf voor het grootste deel voorwaardelijk opleggen en hier een proeftijd van twee jaren aan koppelen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan zullen tevens de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, de maximale taakstraf van 240 uren passend en geboden.
38v-maatregel
In het belang van de beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten vindt de rechtbank aanleiding om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben met aangever [slachtoffer] . Om verdachte ertoe te zetten zich aan het contactverbod te houden, zal de rechtbank bepalen dat drie dagen hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het contactverbod, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Daarom zal de rechtbank deze maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar verklaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.579,79 ingediend vanwege materiële (€ 579,79) en immateriële (€ 5.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met hoofdelijke oplegging en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade wegens gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de immateriële schade geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde immateriële schadebedrag aanzienlijk te matigen, indien een bewezenverklaring mocht volgen. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw verzocht dit deel af te wijzen, omdat dit bedrag een schatting betreft en daarom niet kan worden vastgesteld wat de daadwerkelijk geleden schade is.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade, bestaande uit medische kosten en beschadigde kleding, niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De gevorderde medische kosten zijn gebaseerd op een offerte van de tandarts waaruit niet kan worden afgeleid dat het gaat om schade die de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling heeft geleden. Het gevorderde bedrag voor de beschadigde kleding betreft een schatting. Hiervan is geen enkele onderbouwing aanwezig. Hoewel het heel goed kan zijn dat aangever daadwerkelijk materiële schade heeft geleden ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten, is het een juridisch vereiste dat aangever deze schade voldoende aannemelijk maakt. Het enkel stellen van schade is onvoldoende.
Weliswaar is de rechter ingevolge artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd de schade te schatten als deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, maar dat neemt niet weg dat de benadeelde partij (voldoende) aanknopingspunten voor die schatting zal moeten aandragen en dat bij gebreke daarvan de verdachte niet in staat is verweer te voeren tegen de vordering. Het is mede op die grond dat de verdediging zich terecht heeft verzet tegen toewijzing van de vordering wat deze schadeposten betreft. Dit brengt mee dat de rechtbank de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een hersenschudding en meerdere blauwe plekken en zwellingen op zijn lichaam. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde bedrag van € 5.000,- redelijk en zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 (de pleegdatum) tot de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijk aansprakelijk
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 282, 284, 300, 311 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van een ander door geweld en een feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straffen en maatregelen:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan
231 dagen voorwaardelijken met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven. Veroordeelde blijft zich melden op
afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. actief deelneemt aan de gedragsinterventie ‘alcohol en geweld’ of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om naleving van dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren [2005] te Veldhoven en [medeverdachte] , geboren [2004] te Eindhoven, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4:
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3:
Een
contactverbodvoor de duur van
5 jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [2005] te [geboorteplaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank heft het tegen verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 5.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 5.000,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn medeverdachte volledig heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 24 januari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnaam Annelieke, BVH-nummer OB2R024060, afgesloten op 25 april 2024, pag. 1 tot en met pag. 171.