ECLI:NL:RBOBR:2025:3408

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
01/376807-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplichtigheid aan brandstichting en ontploffing door het maken en leveren van een vuurwerkbom

Op 16 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het maken en leveren van een vuurwerkbom, die is gebruikt voor een ontploffing bij een restaurant in Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een explosief heeft vervaardigd door meerdere Cobra's aan een plastic fles met motorbenzine te bevestigen. Dit explosief is op 5 maart 2024 tot ontploffing gebracht bij het restaurant, wat heeft geleid tot aanzienlijke materiële schade en gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de verdachte medeplichtig verklaard aan de brandstichting en ontploffing, maar heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met de dader van de ontploffing. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.376807.24; 13.066287.23 (tul)
Datum uitspraak: 16 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2005] ,
ingeschreven te [adres 1] en feitelijk verblijvend op het adres [adres 2] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2025 en 2 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht in/aan/nabij een pand gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven ( [naam restaurant] ) door opzettelijk
- een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, aan/op een plastic fles gevuld met motorbenzine, althans met een brandbare stof, te tapen/vast te plakken/te bevestigen en/of
- die plastic fles gevuld met motorbenzine, althans met een brandbare stof, met daarop/daaraan een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, voor de deur, althans in de directe nabijheid, van het pand gelegen aan de [adres 3] te plaatsen en/of
- (vervolgens) die cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding/ontploffing te brengen, tengevolge waarvan een ontploffing plaatsvond,

terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de aangrenzende en/of omliggende pand(en) en/of woning(en), dan wel de in die panden en/of woningen aanwezigen goederen, te duchten was;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 5 maart 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht in/aan/nabij een pand gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven ( [naam restaurant] ) door opzettelijk
- een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, aan/op een plastic fles gevuld met motorbenzine, althans met een brandbare stof, te tapen/vast te plakken/te bevestigen en/of
- die plastic fles gevuld met motorbenzine, althans met een brandbare stof, met daarop/daaraan een of meerdere cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, voor de deur, althans in de directe nabijheid, van het pand gelegen aan de [adres 3] te plaatsen en/of
- (vervolgens) die cobra(‘s), althans een explosief voorwerp, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding/ontploffing te brengen, tengevolge waarvan een ontploffing plaatsvond,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de aangrenzende en/of omliggende pand(en) en/of woning(en), dan wel de in die panden en/of woningen aanwezigen goederen, te duchten was,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2024 tot en met 5 maart 2024 te Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het explosief te vervaardigen en/of te overhandigen aan de (in de ogen van verdachte zijnde) opdrachtgever;
feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2024 tot en met 5 maart 2024 te Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met ander, althans alleen,
wapens van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfgemaakt geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een of meerdere Cobra(‘s), in elk geval een zwaar stuk vuurwerk, en/of motorbenzine, in elk geval een hoeveelheid brandbare vloeistof, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2024 tot en met 5 maart 2024 te Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk, zonder erkenning, explosieven, te weten een of meerdere Cobra('s) heeft opgeslagen en/of vervaardigd en/of gebruikt en/of overgebracht en/of verhandeld.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair (medeplegen), feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van feit 1 bepleit. Verdachte is op 5 maart 2025 niet in Eindhoven geweest en wist niet af van het plan om op 5 maart 2024 een explosief bij [naam restaurant] te plaatsen. Hij wist ook niet of het door hem gemaakte explosief daarvoor gebruikt zou worden. Het is overigens nog maar de vraag of het op 5 maart 2024 gebruikte explosief, het explosief is dat verdachte heeft gemaakt. Van medeplegen dan wel medeplichtigheid is in de visie van de verdediging dan ook geen sprake.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 en feit 3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft voor de leesbaarheid van dit vonnis in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte heeft tussen 1 maart 2024 en 5 maart 2024 een explosief gemaakt, waarbij hij meerdere Cobra’s met tape aan een plastic fles met motorbenzine heeft geplakt. Verdachte is met die zelfgemaakte bom in de nacht van 2 op 3 maart 2024 naar het [naam restaurant] gegaan, maar heeft ervan afgezien om het explosief daar af te steken. Vervolgens heeft hij het explosief aan zijn opdrachtgever gegeven. Daarna is op 5 maart 2024 alsnog een explosief afgegaan bij de voordeur van [naam restaurant] . Ter plaatse zijn door de politie resten van het explosief gevonden, onder andere stukken etiket van vuurwerk (gelijkend op Cobra 6) en stukken tape.
Van de scheurrand van twee fragmenten tape werd door de politie een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering is door het NFI een DNA mengprofiel van minimaal 2 donoren verkregen, waaruit een DNA hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Het DNA mengprofiel uit de bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer, kort gezegd, verdachte donor is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal op de scheurranden van de gevonden tapefragmenten.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het op 5 maart 2024 gebruikte explosief de door verdachte gemaakte vuurwerkbom is geweest.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als (primair) medeplegen van of (subsidiair) medeplichtigheid aan brandstichting/een ontploffing teweegbrengen.
Voor de bewezenverklaring van medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn opdrachtgever en/of degene die het explosief bij het restaurant tot ontploffing heeft gebracht. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat verdachte een grotere rol heeft gehad voor, tijdens of na het delict op 5 maart 2024 dan het aanleveren van het explosief. Ook is niet vast te stellen hoe de samenwerking met zijn mededader(s) eruit zou hebben gezien. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde medeplegen.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is noodzakelijk dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt. De medeplichtige moet zowel opzet op de eigen handelingen die het misdrijf ondersteunen als (voorwaardelijk) opzet op het door de dader gepleegde misdrijf hebben gehad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het aanleveren van het explosief een bijdrage heeft geleverd aan het misdrijf, in dit geval de hiermee teweeg gebrachte brandstichting/ontploffing.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte (minst genomen) voorwaardelijk opzet op de brandstichting/ontploffing heeft gehad. Verdachte is twee nachten vóór de brandstichting/ontploffing op pad geweest met de vuurwerkbom, om deze in opdracht van een ander zelf bij het restaurant aan te steken. Hij heeft er toen van afgezien de vuurwerkbom daadwerkelijk tot ontploffing te brengen en deze aan zijn opdrachtgever gegeven. Verdachte wist dus dat de vuurwerkbom in eerste instantie door hem gemaakt was om bij [naam restaurant] af te laten gaan.
Verdachte heeft verder verklaard dat dit soort explosieven niet voor de lol wordt gemaakt en dat hij wist dat er niets goeds mee gedaan zou worden op het moment dat hij deze aan zijn opdrachtgever gaf. Door onder deze omstandigheden de vuurwerkbom af te geven aan zijn opdrachtgever, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze vuurwerkbom alsnog gebruikt zou worden om een ontploffing te creëren bij [naam restaurant] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen bij [naam restaurant] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Feit 2
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een zelfgemaakte, geïmproviseerde, explosieve constructie bestaande uit cobra’s en motorbenzine voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zonder erkenning explosieven heeft gebruikt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte Cobra’s heeft aangewend om hiermee een (explosieve) constructie te fabriceren en aldus explosieven heeft gebruikt. De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte hier geen erkenning voor had. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat door of namens verdachte ook niet is gesteld dat hij hier wel erkenning voor had.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
feit 1 subsidiair:
een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) op 5 maart 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht aan/nabij een pand gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven ( [naam restaurant] )
door opzettelijk
- een plastic fles gevuld met motorbenzine met daaraan meerdere Cobra‘s voor de deur van het pand gelegen aan de [adres 3] te plaatsen en
- vervolgens die Cobra(‘s) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding/ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan een ontploffing plaatsvond,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het aangrenzende pand te duchten was,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2024 tot en met 5 maart 2024 in Nederland, opzettelijk middelen heeft verschaft door het explosief te vervaardigen en te overhandigen.
feit 2:
hij in de periode van 1 maart 2024 tot en met 5 maart 2024 in Nederland, wapens van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfgemaakt geïmproviseerde explosieve constructie, te weten Cobra‘s en motorbenzine, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij in de periode van 1 maart 2024 tot en met 5 maart 2024 in Nederland, opzettelijk, zonder erkenning, explosieven, te weten Cobra's heeft gebruikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Feit 1 subsidiair en feit 2
Het bewezen verklaarde onder feit 1 subsidiair en feit 2 levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten.
Feit 3
Ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde, overweegt de rechtbank als volgt.
In de tenlastelegging is opgenomen en bewezen is verklaard dat verdachte explosieven, te weten Cobra’s, heeft gebruikt.
Het is de vraag of Cobra’s onder het toepassingsbereik van de Wet Explosieven voor civiel gebruik (hierna: WEvCG) vallen.
Tijdens de terechtzitting heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht zich hierover uit te laten. De officier van justitie heeft – kort gezegd – gesteld dat dit feit met name is toegevoegd omdat de strekking van dit artikel is: veiligheid van de samenleving garanderen.
De verdediging heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank beantwoordt de vraag als volgt.
Artikel 2, eerste lid, van de WEvCG bepaalt dat de wet niet van toepassing is op “(b) pyrotechnische artikelen, die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) (PbEU 2013, L 178) vallen”.
De rechtbank maakt uit de bewijsmiddelen op dat het bij de Cobra’s die verdachte heeft gebruikt bij het maken van het explosief ging om het type Cobra 6. De rechtbank kwalificeert de Cobra 6 als ‘vuurwerk’, zoals bedoeld in artikel 3, sub 2, en artikel 6, eerste lid, sub a, van voornoemde richtlijn en in het overeenstemmende artikel 1A.1.3, derde lid, van het Vuurwerkbesluit, waar voornoemde richtlijn onder meer in is geïmplementeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Cobra 6 een pyrotechnisch artikel betreft dat onder het toepassingsbereik van Richtlijn 2013/29/EU valt. Dat betekent dat de WEvCG niet van toepassing is.
Dat heeft tot gevolg dat het onder feit 3 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en dat verdachte dus ten aanzien van dat feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd – met toepassing van het jeugdstrafrecht – een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 256 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 180 uren gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een jeugddetentie bepleit waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en een zo kort mogelijk voorwaardelijk deel, zonder oplegging van een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft een vuurwerkbom gemaakt, die gebruikt is om in de nachtelijke uren een ontploffing en brand te veroorzaken bij een restaurant in het centrum van Eindhoven. Hierbij is gebruik gemaakt van een levensgevaarlijke constructie met zwaar vuurwerk. De explosie heeft veel materiële schade veroorzaakt. Dit soort explosies is een groot maatschappelijk probleem. Zo’n explosie zorgt voor grote gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de eigenaren van het getroffen pand en van het daarin gevestigde restaurant, maar ook bij de overige bewoners en pandeigenaren in de straat en ver daarbuiten. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
Toepassing jeugdstrafrecht
In het reclasseringsadvies van 22 mei 2025 wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit het advies blijkt dat verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is, wat grotendeels ten grondslag lijkt te hebben gelegen aan het plegen van de bewezen verklaarde feiten. Er is geen sprake van verharding en wel van lijdensdruk. Bovendien is er sprake van zeer betrokken ouders die verdachte kunnen ondersteunen en is het van groot belang dat hij weer een opleiding gaat volgen. Verder heeft de rechtbank Rotterdam in haar vonnis van 20 december 2024 ook het jeugdstrafrecht toegepast voor een feit dat verdachte ná de in deze procedure bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd.
Hierin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de aanbeveling van de reclassering over te nemen en het jeugdstrafrecht toe te passen.
De straf
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte zich, zo blijkt uit het reclasseringsadvies, sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis meewerkend heeft opgesteld en graag terug wil naar school. Ook is hij bij zijn vader gaan wonen, waardoor hij weg is uit het negatieve sociale netwerk van zijn eerdere woonomgeving. Verdachte heeft ter zitting verklaard open te staan voor begeleiding.
De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie daarom beperken tot de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal de jeugddetentie verder voor een deel voorwaardelijk opleggen. De bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd zullen aan de voorwaardelijke straf worden gekoppeld, om verdachte er zo van te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De bijzondere voorwaarden waar verdachte zich aan moet houden zijn een meldplicht bij de reclassering, behandeling en begeleiding, verblijf in een instelling voor beschermd wonen of een maatschappelijke opvang, een locatiegebod met elektronische monitoring door middel van een enkelband en het vinden en behouden van een dagbesteding. De rechtbank merkt op dat zij het advies van de reclassering om het toezicht door de volwassenen reclassering (Reclassering Nederland) te laten uitvoeren overneemt.
De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie geen aanleiding om naast deze deels voorwaardelijke jeugddetentie een werkstraf op te leggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie op voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals hierboven genoemd.

Beslag

De rechtbank zal teruggave aan de rechthebbende gelasten van de inbeslaggenomen mat van de toegangsdeur van [naam restaurant] (nummer 1 op de beslaglijst), nu deze niet aan verdachte toebehoort maar aan de eigenaar van [naam restaurant] .
Ten aanzien van voorwerpen met nummers 2 en 3 op de beslaglijst hoeft de rechtbank geen beslissing te nemen, nu verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van deze inbeslaggenomen voorwerpen.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling

De zaak met parketnummer 13.066287.23 is aangebracht bij vordering van 29 januari 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen, omdat toewijzing daarvan niet opportuun is. De rechtbank overweegt daartoe dat de rechtbank Rotterdam op 20 december 2024 de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf (52 van de 104 voorwaardelijk opgelegde dagen jeugddetentie) heeft bevolen ten aanzien van een feit dat verdachte heeft gepleegd ná het plegen van de bewezen verklaarde feiten in onderhavige procedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu alsnog de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de voorwaardelijke straf te bevelen.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen 48, 63, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 3 bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien van dat feit van alle rechtsvervolging;
het bewezen verklaarde onder feit 1 subsidiair en feit 2 levert op de misdrijven:
feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde meldt zich gedurende de proeftijd op afgesproken dagen en tijdstippen bij zijn toezichthouder van Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. veroordeelde laat zich, indien de reclassering dit gedurende het toezicht nodig vindt, behandelen door een zorgverlener als de Waag (ook als dit Topzorg inhoudt), Fivoor, Humanitas Homerun, Coach E25 of Humane Zorg. Indien geïndiceerd kan dit ook een andere zorgverlener zijn, dit is ter beoordeling aan de reclassering. De behandeling start als de reclassering hier aanleiding toe ziet en zodra veroordeelde door een zorgverlener geaccepteerd wordt voor behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. veroordeelde laat zich ambulant begeleiden door een zorgverlener als Coach E25, Humane Zorg, Leger des Heils, Humanitas Homerun, Jan Arends, (FACT) Fivoor, Pension Maaszicht of Stichting Exodus. Indien geïndiceerd kan dit ook een andere zorgverlener zijn, dit is ter beoordeling aan de reclassering. Deze begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
4. veroordeelde verblijft, indien dit tijdens het toezicht door de reclassering nodig wordt gevonden, in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Deze instelling kan bijvoorbeeld zijn: Nova, Stichting Exodus, Pension Maaszicht, Leger des Heils, Humanitas Homerun, Jongleren (of een andere locatie) of Humane Zorg. Indien geïndiceerd kan dit ook een andere zorgverlener zijn, dit is ter beoordeling aan de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde wordt aangemeld als de reclassering dit nodig vindt en het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. veroordeelde is gedurende een periode van in totaal zes maanden (met de schorsing erbij dus tot 7 november 2025) of zoveel korter als de reclassering nodig vindt op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 2] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft;
6. veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of een opleiding, met een vaste structuur;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
beslag
gelast de teruggave van het inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1) 1 STK Mat,
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: de eigenaar van [naam restaurant] ;
vordering tenuitvoerlegging
wijst af de vordering met parketnummer 13.066287.23 van de officier van justitie van 29 januari 2025;
bevel voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.S.M. Morel, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 16 juni 2025.