ECLI:NL:RBOBR:2025:3301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
01/336707-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van een politieagent door verdachte in relatie tot haar partner

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op haar partner en mishandeling van een politieagent. De verdachte, geboren in 1973 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid-Oost Ter Peel, werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten minste enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, maar verwierp de verweren van de verdediging over onrechtmatig verkregen bewijs. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Bernhoven Ziekenhuis, waar de partner van de verdachte, [slachtoffer 1], met een steekwond was opgenomen. De verdachte had tijdens een woordenwisseling een mes gepakt en haar partner verwond. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het mishandelen van een politieagent, [slachtoffer 2], die haar tijdens de arrestatie hielp. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, rekening houdend met haar psychische toestand en het risico op recidive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.336707.23
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1973,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid-Oost Ter Peel te Evertsoord.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2024, 3 juni 2024, 19 augustus 2024, 4 november 2024, 27 januari 2025,
22 april 2025, 26 mei 2025 en 4 juni 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 februari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 maart 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 17 december 2023 te Berghem, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
een mes, althans scherp voorwerp ter hand heeft genomen en/of daarmee stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl die [slachtoffer 1] zich in haar directe nabijheid bevond en/of
die [slachtoffer 1] in de borstkas/hartstreek heeft gestoken en/of
die [slachtoffer 1] meermalen in de handen en/of het hoofd en/of het lichaam heeft gesneden/gestoken en/of
(met haar lichaamsgewicht) geweld heeft uitgeoefend op de borstkas en/of de ribben van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 december 2023 te Berghem, gemeente Oss, aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten 5 gebroken ribben en/of bloed/vocht bij/achter de longen en/of een steekverwonding in de borstkas/hartstreek, heeft toegebracht door
een mes, althans scherp voorwerp ter hand te nemen en/of daarmee stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1]
terwijl die [slachtoffer 1] zich in haar directe nabijheid bevond en/of
die [slachtoffer 1] in de borstkas/hartstreek te steken en/of
die [slachtoffer 1] meermalen in de handen en/of het hoofd en/of het lichaam te snijden/steken en/of
(met haar lichaamsgewicht) geweld uit te oefenen op de borstkas en/of de ribben van die [slachtoffer 1];
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 december 2023 te Berghem, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een mes, althans scherp voorwerp ter hand heeft genomen en/of daarmee stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl die [slachtoffer 1] zich in haar directe nabijheid bevond en/of
die [slachtoffer 1] in de borstkas/hartstreek heeft gestoken en/of
die [slachtoffer 1] meermalen in de handen en/of het hoofd en/of het lichaam heeft gesneden/gestoken en/of
(met haar lichaamsgewicht) geweld heeft uitgeoefend op de borstkas en/of de ribben van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 18 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst, een ambtenaar, [slachtoffer 2], brigadier van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen de knie te trappen/schoppen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Inleiding.
Op 18 december 2023 rond 21:15 uur werd door het Bernhoven Ziekenhuis te Uden een melding gemaakt dat de partner van een patiënt niet wilde vertrekken. De patiënt was de voorafgaande nacht binnengebracht met een steekwond.
Ter plaatse sprak de politie afzonderlijk met de patiënt, de heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en met de partner, verdachte. [slachtoffer 1] kwam tijdens dat gesprek angstig over.
Terwijl politieambtenaren verdachte naar de uitgang van het ziekenhuis begeleidden, werd een politieambtenaar tegen zijn been geschopt (feit 2).
Naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer 1] over het ontstaan van zijn verwondingen werd door de politie nader onderzoek verricht, wat heeft geleid tot de verdenking van betrokkenheid van verdachte bij het onder feit 1 tenlastegelegde.
[slachtoffer 1] wilde geen aangifte doen en wilde – nadat hij in het ziekenhuis de politie te woord had gestaan – geen (nadere) verklaringen over het gebeurde afleggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op gronden zoals weergegeven in de ter terechtzitting overgelegde schriftelijke weergave van het requisitoir, tot bewezenverklaring van poging tot doodslag en mishandeling van een politieambtenaar, zoals onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota integrale vrijspraak van het tenlastegelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feit 1
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De verdediging stelt dat de bevindingen die zijn gebaseerd op hetgeen te zien en te horen is op de bestanden (camerabeelden met geluid) van de SD-kaarten die op 19 december 2023 in beslag zijn genomen in de woning van [slachtoffer 1], dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat de SD-kaarten onrechtmatig zijn verkregen en voorts onrechtmatig zijn onderzocht. Dit levert volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim op met als gevolg een schending van en een forse inbreuk op de privacy en ongestoorde levenssfeer van verdachte en [slachtoffer 1]. Deze schending en inbreuk zijn onherroepelijk en kunnen niet worden hersteld of gecompenseerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
SD-kaarten onrechtmatig verkregen?
Bij een binnentreding hebben politieambtenaren de bevoegdheid om zoekend rond te kijken. Voor zover de betreden plaats een woning betreft kan dit zoekend rondkijken zich uitstrekken tot alle vertrekken die deel uitmaken van de woning, voor zover zij niet zijn afgesloten. Het doorzoeken van een woning is een bevoegdheid die verder gaat dan enkel het zoekend rondkijken.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] zijn huissleutel heeft afgegeven aan de politieambtenaren zodat zij in zijn woning konden kijken. In de woning van [slachtoffer 1] bevonden de negen camera’s met daarin de 3 SD-kaarten in het directe zicht van de politieambtenaren. De rechtbank leidt dit af uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 98 van het procesdossier en de betreffende foto’s uit de fotomap op pagina’s 53 tot en met 79 van het procesdossier. Deze camera’s inclusief SD-kaarten zijn derhalve naar het oordeel van de rechtbank bij zoekend rondkijken in de woning van [slachtoffer 1] door de politieambtenaren aangetroffen en vervolgens inbeslaggenomen, en niet als resultaat van een doorzoeking van de woning. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
SD-kaarten onrechtmatig onderzocht?
Overeenkomstig het standpunt van de raadsman is de rechtbank wel van oordeel dat de SD-kaarten onrechtmatig zijn onderzocht en dat sprake is van een vormverzuim.
Bij het onderzoek aan de SD-kaarten viel een meer dan beperkte inbreuk te voorzien op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en verdachte. Het betrof immers SD-kaarten uit camera’s in de woning van [slachtoffer 1], (deels) gericht op ruimtes binnen in die woning, terwijl van [slachtoffer 1] en verdachte een relatie hadden en verdachte ook wel in de woning van [slachtoffer 1] verbleef.
Hoewel het Landeck-arrest nog niet was gewezen ten tijde van het onderzoek aan deze SD-kaarten geldt dat het niet gaat om nieuw recht, maar betreft het arrest uitleg van reeds bestaand recht. De rechter-commissaris had toestemming moeten geven, voordat dit onderzoek mocht worden uitgevoerd.
Om te bepalen of deze schending moet leiden tot bewijsuitsluiting, heeft de rechtbank onder meer beoordeeld of het aannemelijk is dat verdachte daadwerkelijk nadeel van de schending heeft ondervonden.
De rechtbank neemt in dat verband in aanmerking dat er sprake was van een onderzoek naar een ernstig strafbaar feit en dat de aard van het feit een onderzoek aan de SD-kaarten rechtvaardigde. Indien de machtiging van de rechter-commissaris (op juiste wijze) zou zijn aangevraagd, zou deze naar alle waarschijnlijkheid zijn verkregen. Verdachte is derhalve door het vormverzuim niet in een nadeliger positie geraakt ten opzichte van de situatie dat dit verzuim niet zou zijn begaan. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat vanwege het ontbreken van enig daadwerkelijk nadeel bewijsuitsluiting geen gerechtvaardigd rechtsgevolg van het vormverzuim is, zodat de rechtbank volstaat met de constatering van het vormverzuim.
Vaststelling van de feiten.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier, de daarvan deel uitmakende camerabeelden en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de avond en nacht van 17 op 18 december 2023 bevinden [slachtoffer 1] en verdachte zich in de woning van [slachtoffer 1]. Zij zijn te zien en te horen op de camerabeelden die toen in de woning zijn gemaakt. Er is sprake van een woordenwisseling en verdachte gedraagt zich zeer dominant ten opzichte van [slachtoffer 1]. Op enig moment bukt verdachte en pakt zij een (keuken)mes. Er ontstaat een worsteling waarbij verdachte een stekende beweging richting het been en/of de voet van [slachtoffer 1] maakt. De worsteling gaat verder bij de bank. Verdachte heeft het mes nog steeds vast met de punt van het mes naar beneden gericht, richting de plek waar [slachtoffer 1] ligt en maakt een stekende beweging met het mes in de richting van [slachtoffer 1].
Terwijl [slachtoffer 1] kermt van de pijn en zijn stem zwakker wordt zegt verdachte onder meer tegen hem: “Wil jij niet dood? (…) Je vraagt hierom (…) jij zal weten met wie je te maken hebt. (…) Jij wil toch dat ik vast kom te zitten, dan zal ik je een reden geven”.
[slachtoffer 1] kreunt herhaaldelijk, hij praat moeilijk en ademt zwaar. Als hij opstaat loopt hij onvast en zakt door zijn benen. Verdachte dept op enig moment met een doekje zijn linkerborst.
Niet verdachte maar [slachtoffer 1] zelf heeft die nacht (op 18 december 2023) het alarmnummer 112 gebeld, waarna hij met een ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. [slachtoffer 1] is enkele dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest.
Volgens een verpleegkundige in het ziekenhuis had [slachtoffer 1] vijf gebroken ribben, een steekwond van 1,5 cm in de thorax, meerdere wondjes op handen, lichaam en hoofdwondjes. Het ging om flinke wonden en het slachtoffer had niet de hele middag en avond had kunnen wachten om dan pas de ambulance te bellen.
[slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat in het ziekenhuis bij hem een drain is gezet en dat hij vocht achter zijn longen had.
In de woning van [slachtoffer 1] is (onder meer op de bank) bloed aangetroffen, een mes met een lemmet van 18-20 cm op het aanrecht en kleding waarin een (steek)gat zichtbaar is.
[slachtoffer 1] heeft (in het ziekenhuis) verklaard over een handgemeen met zijn vriendin (verdachte) waarbij hij verwondingen heeft opgelopen. Zijn vriendin had een voorwerp vast dat leek op een keukenmes, waardoor hij mogelijk is geraakt.
Daderschap.
De rechtbank trekt uit voortgaande feiten en omstandigheden de conclusie dat het letsel van [slachtoffer 1] tijdens de worsteling tussen verdachte en [slachtoffer 1] is ontstaan en dat de steekverwondingen van [slachtoffer 1] zijn ontstaan doordat verdachte hem heeft gestoken met een mes.
Opzet op levensberoving.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte de intentie heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen.
Vervolgens is het de vraag of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank dient in dat verband te beoordelen of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door haar handelen zou kunnen komen te overlijden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Verdachte heeft met een (keuken)mes, dat een lemmet van 18-20 centimeter had, stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt, terwijl er sprake was van een worsteling, zij beiden in beweging waren, [slachtoffer 1] op de grond terecht is gekomen en verdachte boven op hem terecht is gekomen. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij met een mes in de borstkas geraakt.
In het ziekenhuis is gebleken dat het slachtoffer een steekverwonding in de thorax van
1,5 cm heeft opgelopen. De rechtbank maakt daaruit op dat de stekende beweging(en) met kracht is/zijn gemaakt, zoals ook is te zien op de camerabeelden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen, zoals het hart en de longen, en belangrijke (slag)aders bevinden. Ook kan als algemeen bekend worden verondersteld dat bij het (met kracht) steken in (de richting van) het bovenlichaam, tijdens een gevecht, de aanmerkelijke kans bestaat dat letsel wordt veroorzaakt aan vitale structuren of organen dat tot de dood kan leiden. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft gehad van het bestaan van deze aanmerkelijke kans en zij die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging dus bewust heeft aanvaard.
Conclusie.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en acht de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Tevens stelt de rechtbank op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte politieambtenaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld, zoals hierna onder 2 bewezen is verklaard.

Bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1 primair:
op of omstreeks 17 december 2023 te Berghem, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
een mes ter hand heeft genomen en daarmee stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl die [slachtoffer 1] zich in haar directe nabijheid bevond en
die [slachtoffer 1] in de borstkas/hartstreek heeft gestoken en
die [slachtoffer 1] meermalen in de handen en/of het hoofd en/of het lichaam heeft gesneden/gestoken en
geweld heeft uitgeoefend op de borstkas en/of de ribben van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2:
op 18 december 2023 te Uden, gemeente Maashorst, een ambtenaar, [slachtoffer 2], brigadier van politie, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen de knie te trappen/schoppen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel tot (niet gemaximeerde) terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit in geval van strafoplegging de duur van de gevorderde gevangenisstraf aanzienlijk te matigen. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling is niet voldaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Verdachte heeft door haar gedragingen welbewust een levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer in het leven geroepen. Het gewelddadig karakter van dit door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij haar strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
Daarnaast heeft verdachte een ambtenaar van politie tijdens de bevoegde uitvoering van zijn
functie mishandeld. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van respectloos handelen. Ook is voorstelbaar dat verdachte hiermee het veiligheidsgevoel van de politieambtenaar heeft aangetast. Politieambtenaren moeten kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met mishandelingen. Dit geldt temeer omdat hun werk het doorgaans niet toelaat dat zij zich distantiëren van situaties waarin zulke gedragingen zich zouden kunnen voordoen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Uit een door de officier van justitie aan het dossier toegevoegd afschrift van een vonnis, blijkt dat verdachte in 2011 onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot doodslag, begaan in de relationele sfeer. Van veroordelingen na die tijd blijkt niet uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 22 februari 2024.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] (naar beider zeggen) nog bestaat en dat zij die relatie samen willen voortzetten.
Krachtens een bevel tot observatie in het Pieter Baan Centrum is een onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte. Door C.M. Gouverneur, psychiater en
Q.S. Ronnenbergh, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Almere (onderdeel van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie), is op 24 maart 2025 een rapport over verdachte uitgebracht.
Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende.
“Betrokkene heeft haar medewerking aan het onderzoek geweigerd. (…)
Elk contact met onderzoekers heeft betrokkene resoluut afgewezen waardoor er geen onderzoeksgesprekken, geen psychologisch testonderzoek, psychomotorische observatie en neurologisch onderzoek hebben kunnen plaatsvinden. (…)
Desondanks heeft betrokkene zich dagelijks laten observeren op de afdeling wat een grote bijdrage heeft geleverd naast de beschikbaar gekomen informatie om de diagnostiek in grote lijnen te kunnen omschrijven. De verdieping hierin ontbreekt echter.
De weigering van betrokkene lijkt grotendeels samen te hangen met de bij haar aanwezige
psychopathologie.
Ondanks de beperkingen in het onderzoek is er op basis van het milieuonderzoek, de collaterale informatie en de groepsobservaties wel enig zicht op betrokkenes (dis)functioneren verkregen.
Afgaande op de verzamelde informatie zijn er aanwijzingen dat er bij betrokkenesprake is van cognitief functioneren op een licht verstandelijk beperkt tot laag begaafd niveau, hetgeen de persoonlijkheidsontwikkeling vermoedelijk ongunstig heeft beïnvloed.
Voorgenoemde informatie in combinatie met de observaties in detentie, laten blijken dat
betrokkenes reflectieve-, empathische- en mentaliserende vermogen gering is. Daarbij komen (forse) emotie- en agressieregulatie problemen naar voren, waarmee voldoende grond is om te stellen dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
De persoonlijkheidskenmerken zouden kunnen passen bij (trekken van) een paranoïde, borderline of narcistische persoonlijkheidsstoornis, echter is de precieze aard van de persoonlijkheidsstoornis niet met zekerheid vast te stellen vanwege onvoldoende zicht op de innerlijke belevingswereld van betrokkene.
(…)
Al met al stellen onderzoekers dat er bij betrokkene een langdurig patroon van
disfunctioneren bestaat, zowel in het dagelijks leven als op het gebied van interpersoonlijk
contact en binnen relaties. Om die reden wordt - zoals genoemd - een ongespecificeerde
persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, met daarnaast zeer sterke aanwijzingen voor een
(forensisch relevante) beperking in het cognitief functioneren. Andere stoornissen (zoals
middelengebruik, autismespectrumstoornis, stemming-, angst of traumaproblematiek) zijn
niet met volledige zekerheid uit te sluiten.
De chroniciteit en ernst van de bovenbeschreven psychopathologie, maakt dat gesteld kan
worden dat dit ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezenverklaard, ook aan de orde was.
(…)
Onderzoekers adviseren - gelet op de doorwerking van de beschreven psychopathologie -
de ten laste gelegde feiten in een ten minste enigszins verminderde mate toe te rekenen.”
De rechtbank neemt het advies van de rapporteurs om het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen over en weegt dit mee bij de bepaling van de op te leggen straf.
De op te leggen straf.
Gelet op de bewezenverklaarde strafbare feiten, kan in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van 24 maanden.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats.
De rechtbank neemt daarbij wel in aanmerking dat de rechtbank aan verdachte daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal opleggen en de wachttijd voordat de terbeschikkingstelling kan aanvangen naar de rechtbank ambtshalve bekend is, lang is. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien de duur van de gevangenisstraf die zij zal opleggen, te matigen.
De rechtbank zal aldus een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling kan en dient te worden opgelegd.
Verdachte is gedurende zes weken opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum.
Verdachte heeft haar medewerking aan het onderzoek van het Pieter Baan Centrum geweigerd.
Ook aan een eerder onderzoek door onder meer psychiater J.L.M. Dinjens, die over zijn onderzoek heeft gerapporteerd op 14 maart 2024, heeft zij niet meegewerkt.
De psychiater concludeert, onder meer, dat er veel diagnostische onduidelijkheden en hiaten zijn in het verrichtte onderzoek, maar er duidelijke aanwijzingen zijn voor het bestaan van ernstige (persoonlijkheids)pathologie, waarbij de actuele presentatie doet denken aan een cluster A persoonlijkheidsstoornis met vooral paranoïde kenmerken. Het bestaan van een paranoïde psychose of onderliggende waanstoornis valt niet uit te sluiten.
Naast hetgeen hiervoor werd geciteerd uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt hieruit verder:
(….)
Vanwege de beperkingen van het onderzoek, is bovendien onvoldoende (betrouwbare) informatie verkregen om een valide inschatting te kunnen maken van het recidiverisico
Wel zijn er enkele zorgelijke factoren te noemen. Betrokkene en haar partner hebben de
relatie voortgezet, waarbij het onderzoekers ontbreekt aan zicht op de onderlinge
verhoudingen en in welke mate het conflict, dat heeft geleid tot het ten laste gelegde, nog
aan de orde is. Daarnaast heeft betrokkene geen eigen woonruimte meer, waarmee
denkbaar is dat zij bij vrijlating bij haar partner zal intrekken. Ook de vastgestelde
persoonlijkheidsproblematiek met bijkomende problemen op het gebied van instabiliteit en
het beperkte inzicht in de stoornis, worden door onderzoekers gezien als risicofactoren.
De verwachting is dat betrokkene in samenhang daarmee gauw in conflict met anderen zal
raken, wat tot ernstige gevolgen kan leiden (zoals bij de huidige ten laste gelegde feiten,
indien bewezen). Betrokkene heeft aangegeven niet open te staan voor bemoeienis vanuit
de hulpverlening en/of justitie. Passend bij de gestelde problematiek zou de responsiviteit
vermoedelijk ook beperkt zijn.”
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum, dat er bij verdachte sprake is van een ernstige en chronische persoonlijkheidsproblematiek, zowel in het dagelijks leven als op het gebied van interpersoonlijk contact en binnen relaties, die
samenhangt met de door verdachte begane strafbare en bewezenverklaarde poging tot doodslag.
Toekomstig risico op het opnieuw begaan van een ernstig geweldsdelict door verdachte is niet uit te sluiten. De rechtbank neemt daarbij - naast de in de rapportage genoemde risicofactoren - in aanmerking dat verdachte eerder is veroordeeld voor poging tot doodslag en dat verdachte er blijk van heeft gegeven op geen enkele manier open te staan voor hulpverlening. Ook heeft verdachte aangegeven met [slachtoffer 1] samen te willen gaan leven. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake van beperkt inzicht en bereidheid om aan het voorkomen van herhaald risicogedrag mee te werken.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van verdachte van essentieel belang is ter voorkoming van recidive.
Dit leidt tot de conclusie van de rechtbank dat verdachte zonder behandeling voor haar persoonlijkheidsproblematiek niet op verantwoorde wijze kan terugkeren in en deelnemen aan de maatschappij. Het enkel afstraffen met een gevangenisstraf volstaat niet.
Het ontbreekt verdachte aan (probleem)inzicht en motivatie om een dergelijke behandeling vrijwillig dan wel in een voorwaardelijk kader te ondergaan.
De rechtbank dient, in het geval het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling aan de orde is, de vraag te beantwoorden of de maatschappelijke veiligheid vereist dat verdachte wordt behandeld en binnen welk kader dat dient te gebeuren.
De gedragsdeskundigen concluderen dat voldoende grond aanwezig is om te stellen dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Ook concluderen zij dat er sprake is van doorwerking van deze stoornis in de tenlastegelegde feiten en sprake is van het bestaan van causaal verband tussen deze stoornis en toekomstig recidivegevaar.
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat voldaan is aan de eisen die artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht stelt voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Bij verdachte bestond ten tijde van de bewezenverklaarde poging tot doodslag een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het opzettelijk een ander van het leven beroven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. Bij een poging wordt de maximale straf met een derde verminderd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van deze maatregel eist, in het
bijzonder in de vorm van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Gelet op de conclusies in het rapport van het Pieter Baan Centrum kan naar het oordeel van de rechtbank enkel het opleggen van een dergelijke maatregel de maatschappij voldoende beschermen tegen de gedragingen van verdachte en tegelijkertijd ingezet worden ter bevordering en verdere stabilisering van het psychische toestandsbeeld van verdachte.
De rechtbank zal verdachte dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
De poging tot doodslag, zoals die in dit geval bewezen is verklaard, betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is deze maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging concludeert dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, primair omdat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbaar handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en schat op die grond de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, op een bedrag van 150,00 euro en acht dit bedrag toewijsbaar nu de vordering in zoverre voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren voor zover die niet wordt toegewezen.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen (drie gegevensdragers, een (keuken)mes en kleding) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank stelt vast dat zich bij de stukken een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen bevindt (gedateerd 2 oktober 2024) en dat uit het dossier blijkt dat de daarop vermelde voorwerpen niet onder verdachte in beslag genomen zijn, maar onder [slachtoffer 1].
Naar het oordeel van de rechtbank is het (keuken)mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Dit geldt niet voor de drie gegevensdragers en de kleding. De rechtbank zal ten aanzien van deze inbeslaggenomen voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag;
t.a.v. feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
een
gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 primair:
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
T.a.v. feit 1 primair:
Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten: een (keuken)mes;
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: drie gegevensdragers en kleding.
T.a.v. feit 2:
de
maatregel tot schadevergoedingvan een bedrag van 150,00 euro.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2], van een bedrag van 150,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van 150,00 euro, betreffende een vergoeding voor immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en I.M. Rinzema, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 11 juni 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een Einddossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche