ECLI:NL:RBOBR:2025:328
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onjuiste eenheidsprijzen in taxatieverslag en proceskostenvergoeding in WOZ-zaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 27 januari 2025, staat de WOZ-waarde van de woning van eiser centraal. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 646.000, met een waardepeildatum van 1 januari 2022. Eiser, vertegenwoordigd door D. van der Locht, betwistte de hoogte van deze waarde en richtte zich in beroep op de eenheidsprijzen van de woning en vergelijkingsobjecten in het taxatieverslag. De rechtbank oordeelt dat de juistheid van de WOZ-waarde niet meer in geschil is, maar dat de vraag is of de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld.
De rechtbank concludeert dat eiser in de bezwaarprocedure geen vragen heeft gesteld over de cijfermatige onderbouwing van de WOZ-waarde en de eenheidsprijzen in het taxatieverslag. Dit had hij wel kunnen doen, waardoor de heffingsambtenaar de gelegenheid had gekregen om duidelijkheid te scheppen. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiser de bezwaarprocedure niet volledig heeft benut, wat in strijd is met de werkafspraken die gemaakt zijn. De rechtbank wijst de verzoeken van eiser om vergoeding van proceskosten af, omdat hij niet heeft aangetoond dat de heffingsambtenaar onterecht heeft gehandeld.
De uitspraak van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting gehandhaafd blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht en ook geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is beschikbaar in Mijn Rechtspraak.