In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Oost-Brabant, is er een incident aanhangig gemaakt door Octiva Group B.V. en Octiva Netherlands B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Octiva') om MTA Systems Development & Engineering B.V. (hierna 'MTA SD&E') als medegedaagde op te roepen op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Octiva stelt dat MTA SD&E contractspartij is bij de overeenkomsten die zij met MTA heeft gesloten, en dat het noodzakelijk is om MTA SD&E in de procedure te betrekken om de rechtsbetrekking tussen de partijen volledig te kunnen beoordelen. MTA, de eiseres in conventie, verzet zich tegen deze oproeping en stelt dat de vordering in conventie uitsluitend betrekking heeft op de afspraken tussen MTA en Octiva, waarbij MTA SD&E geen partij is.
De rechtbank overweegt dat artikel 118 Rv regels geeft voor de oproeping van derden als partij in het geding, maar dat deze oproeping alleen mogelijk is in gevallen van processueel ondeelbare rechtsverhoudingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de rechtsbetrekking tussen Octiva en MTA in de hoofdzaak een andere is dan die tussen Octiva en MTA SD&E in de reconventie. De rechtbank wijst de vordering van Octiva af, omdat het niet noodzakelijk is om MTA SD&E in de procedure te betrekken voor de beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van Octiva in reconventie niet vereisen dat MTA SD&E wordt opgeroepen, en dat de vorderingen in conventie en reconventie niet zodanig samenhangen dat ze in één procedure behandeld moeten worden.
De rechtbank wijst het gevorderde af en veroordeelt Octiva in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van MTA zijn begroot op € 792,00. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 april 2025.