In deze civiele procedure, die plaatsvond bij de Rechtbank Oost-Brabant, diende een incident tot onbevoegdheid naar aanleiding van een geschil tussen twee ex-partners. De man, eiser in de hoofdzaak, vorderde van de vrouw, gedaagde, een bedrag van in totaal € 151.926,00, dat hij had betaald voor de aankoop van een appartement in Duitsland en andere gerelateerde kosten. De vrouw voerde aan dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had en dat de Duitse rechter bevoegd was, omdat de vorderingen van de man betrekking hadden op onroerend goed in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de Verordening Brussel I-bis van toepassing was, en dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank wees de incidentele vordering van de vrouw af en compenseerde de proceskosten tussen partijen. De zaak werd vervolgens aangehouden voor een conclusie van antwoord op 16 juli 2025.