ECLI:NL:RBOBR:2025:32

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
24/2556
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de faillissementsuitkering op basis van de Werkloosheidswet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn faillissementsuitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser, werkzaam als 1e isolatie specialist, had een aanvraag tot overname van de loonbetaling ingediend bij het UWV na het faillissement van zijn werkgever. Het UWV had eerder een faillissementsuitkering toegewezen, maar eiser was het niet eens met de hoogte van deze uitkering en had hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 behandeld, waarbij partijen aanwezig waren. Na een aanhouding voor nader onderzoek heeft het UWV aanvullende informatie verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet de juiste informatie heeft verstrekt over zijn arbeidsomvang en dat het UWV terecht de hoogte van de uitkering heeft vastgesteld. Eiser had geen recht op de gevraagde vergoedingen voor ADV-uren en de kosten voor de faillissementsaanvraag, omdat deze kosten niet door hem zelf zijn gedragen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het UWV de uitkering correct heeft vastgesteld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.P. Koevoets),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P. Delahaije).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn uitkering wegens betalingsonmacht (faillissementsuitkering) op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 17 januari 2024 aan eiser een faillissementsuitkering toegewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2023 op het bezwaar van eiser heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en is het UWV bij de hoogte van de toegekende uitkering gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.
1.6.
De behandeling is aangehouden om het UWV in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten. Hiervan heeft het UWV gebruik gemaakt.
1.7.
Het UWV heeft op 29 oktober 2024 een aanvullend verweerschrift ingebracht. Hierop heeft eiser gereageerd met de brief van 20 november 2024.
1.8.
Desgevraagd hebben partijen niet laten weten behoefte te hebben aan een tweede behandeling op de zitting. De rechtbank sluit daarom het onderzoek.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser was vanaf 1 mei 2022 werkzaam als 1e isolatie specialist bij [naam] (werkgever). Op de arbeidsovereenkomst is de cao Metaal en Technische bedrijfstakken van toepassing.
2.1.
Op 28 juli 2023 hebben eiser en een collega het faillissement van zijn werkgever aangevraagd. Op 13 september 2023 is de werkgever failliet verklaard. Bij brief van
14 september 2023 wordt de arbeidsovereenkomst per die datum opgezegd door de curator, rekening houdend met de geldende opzegtermijn.
2.2.
Op 31 juli 2023 doet eiser bij het UWV een aanvraag tot overname van de loonbetaling van zijn werkgever. Deze wordt afgewezen met het besluit van
8 augustus 2023. Hiertegen maakt eiser bezwaar. Vervolgens doet eiser op
19 september 2023 opnieuw een aanvraag tot overname van de loonbetaling. Bij besluit van 20 september 2023 wordt aan eiser een voorschot op de uitkering wegens betalingsonmacht toegekend. Hierin wordt vermeld dat eisers opzegtermijn loopt tot en met 31 juli 2023.
2.3.
Bij het besluit op bezwaar van 12 december 2023 bepaalt het UWV dat het bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2023 gegrond is en dat eiser recht heeft op een uitkering wegens betalingsonmacht, waarbij wordt uitgegaan van een opzegtermijn tot en met 26 oktober 2023.
2.4.
Met het besluit van 17 januari 2024 heeft het UWV het definitieve recht van eiser op een uitkering wegens betalingsonmacht vastgesteld. Daarin is bepaald dat eiser recht heeft op doorbetaling van loon over de periode van 16 juni 2023 tot en met 26 oktober 2023. De gevraagde vergoeding van een eenmalige vergoeding van € 382,50 bruto en overwerkuren wordt afgewezen, omdat deze zijn ontstaan voor 16 juni 2023. De vergoeding van de ADV-uren wordt ook afgewezen, omdat eiser verloond werd voor 40 uur per week. Dan heeft eiser geen recht op ADV-uren. Over de periode van 27 oktober 2022 tot en met 26 oktober 2023 worden de niet opgenomen vakantie-uren vergoed.
2.5.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar wordt afgewezen bij besluit op bezwaar van 27 mei 2024.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV faillissementsuitkering juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt van partijen
4. Eiser stelt dat hij 40 uur per week werkte en daarmee 2 uur per week overuren opbouwde. Dat komt neer op 13 ADV-dagen per jaar. Deze uren mogen niet in mindering worden gebracht op het saldo van de opgebouwde vakantie-uren. Het UWV heeft dit – volgens eiser - ten onrechte wel gedaan. Daarnaast heeft het UWV ten onrechte de kosten die eiser noodzakelijkerwijs heeft moeten maken om het faillissement van werkgever aan te vragen niet vergoed. Deze kosten bedragen in totaal € 441,21.
4.1.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de faillissementsuitkering op de juiste hoogte is vastgesteld. Ten aanzien van de kosten voor het aanvragen van het faillissement stelt het UWV dat niet eiser zelf, maar zijn gemachtigde deze kosten draagt. Daarom komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast blijft het UWV van mening dat
eiser voor 40 uur per week werd verloond en daarom dus geen overwerkuren ofwel ADV-uren heeft opgebouwd. Bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering is volgens het UWV van het juiste aantal opgebouwde en niet opgenomen vakantie-uren uitgegaan.
De redenen voor de beslissing
5. De rechtbank overweegt dat het UWV zich bij de bepaling van de hoogte van de uitkering terecht en op juiste wijze heeft gebaseerd op de gegevens zoals deze blijken uit eisers arbeidsovereenkomst in combinatie met Suwinet. Hieruit blijkt dat eiser een arbeidsomvang had van 40 uur per week en dat hij ook voor 40 uur per week werd verloond. Daaruit volgt dat eiser, anders dan door hem is gesteld, niet per week twee ATV-uren opbouwde. De rechtbank kan niet anders dan constateren dat het UWV van de juiste informatie is uitgegaan bij het vaststelling van de hoogte van de faillissementsuitkering. De enkele stelling van eiser dat hij wel ATV-uren heeft opgebouwd, wordt niet gestaafd door enig objectief gegeven.
6. Ten aanzien van de gemaakte kosten voor de faillissementsaanvraag overweegt de rechtbank dat het UWV heeft toegelicht dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, als duidelijk is dat deze kosten door eiser gedragen worden. Hiervan is niet gebleken. Uit de brief van de gemachtigde van eiser maakt de rechtbank op dat deze kosten voor rekening van de gemachtigde zijn gekomen. Weliswaar is eiser gehouden om er alles aan te doen om deze kosten te verhalen bij de werkgever, maar niet is gebleken dat de kosten voor zijn rekening komen als dit niet lukt. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het UWV deze kosten terecht niet heeft vergoed.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV de hoogte van de faillissementsuitkering goed heeft vastgesteld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.