In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van zijn recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW). Eiser, werkzaam als 1e isolatie specialist, verzocht om een WW-uitkering na het faillissement van zijn werkgever op 13 september 2023. Het UWV had op 4 januari 2024 een WW-uitkering toegekend, maar eiser was van mening dat zijn dagloon te laag was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Na een aanhouding voor nader onderzoek heeft het UWV op 29 oktober 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend, waarop eiser reageerde. De rechtbank constateert dat het UWV bij de vaststelling van de WW-uitkering rekening heeft gehouden met de verschuiving van de eerste werkloosheidsdag naar 27 oktober 2023, wat leidde tot een herziening van de hoogte van de uitkering. De rechtbank oordeelt dat het UWV de hoogte van de WW-uitkering correct heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.