ECLI:NL:RBOBR:2025:2786

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
24/2557
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van loongerelateerde WIA-uitkering en kostenvergoeding in bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 mei 2025, staat de toekenning van een loongerelateerde WIA-uitkering centraal. Eiser, die een WIA-uitkering ontvangt in de klasse 80-100%, is het niet eens met de toekenning en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van de urenbeperking, omdat hij al het maximale resultaat heeft bereikt. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen de toekenning van de WIA-uitkering, maar oordeelt dat het beroep gegrond is ten aanzien van de kostenvergoeding in bezwaar. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV, dat een kostenvergoeding van € 624,- toekende, en bepaalt dat eiser recht heeft op een kostenvergoeding van € 1.294,-. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden en een bedrag van € 453,50 aan proceskosten betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering door het UWV bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de bijbehorende kostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Steenbergen-van Straten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. X. Su).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] B.V. uit [vestigingsplaats] (ex-werkgever)
(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toekenning van de loongerelateerde WIA-uitkering aan eiser met ingang van 18 oktober 2022. Eiser is het niet eens met deze toekenning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de toekenning van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, uitsluitend ten aanzien van de kostenvergoeding die in bezwaar is toegekend. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft met het besluit van 12 juli 2023 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend aan eiser, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 76,67%. Met het bestreden besluit van 21 mei 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiser en de ex-werkgever gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 82,92%.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aanvullende gronden ingediend.
2.2.
Het UWV heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
2.4.
Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan de ex-werkgever te verstrekken, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van ex-werkgever.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser was directeur bij [naam bedrijf] BV. Op 22 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld met spanningsklachten. Vervolgens is hij op 2 december 2019 ziek uit dienst gegaan. Omdat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever onvoldoende werden geacht, heeft het UWV een verplichting tot loondoorbetaling opgelegd aan de ex-werkgever tot uiterlijk 18 oktober 2022. De WIA-aanvraag van eiser is beoordeeld per die datum. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor is weergegeven.
Standpunten van partijen
4.1.
Eiser stelt dat het UWV onvoldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er maar een urenbeperking tot 6 uur per dag kan worden aangenomen. Hij stelt dat een beperking tot 4 uur per dag aan de orde is en dat hij in aanmerking moet komen voor een IVA-uitkering. Ter onderbouwing verwijst hij naar het rapport van medisch adviseur Van der Eijk van 25 juni 2024, waarin wordt geconcludeerd dat er aanleiding is om een urenbeperking tot 4 uur per dag aan te nemen. Eiser verzoekt om benoeming van een onafhankelijk deskundige als de overgelegde medische informatie onvoldoende zou zijn om tot een soortgelijke conclusie te komen. Hij voert ook aan dat de rapportages van de verzekeringsartsen onvoldoende en onjuist zijn gemotiveerd, zodat de besluitvorming in strijd met het Korošec-arrest [1] tot stand is gekomen. Tot slot stelt eiser dat het UWV ten onrechte maar één forfaitair punt heeft toegekend in het kader van de proceskostenveroordeling.
4.2.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Ten aanzien van de proceskostenveroordeling erkent het UWV dat ten onrechte geen punt is toegekend voor het verschijnen op de hoorzitting. Eiser heeft recht op een aanvullend bedrag van € 624,-.
Redenen voor de beslissing
4. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft in zijn pro forma beroepschrift gesteld dat hij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. In zijn aanvullende gronden heeft hij die stelling niet onderbouwd en uitsluitend onderbouwd dat een urenbeperking tot 4 uur moet worden aangenomen. Het is niet in geschil dat eisers beperkingen op dit moment nog niet als duurzaam zijn aangemerkt, omdat hij nog onder behandeling is. Eiser heeft dat bovendien ook niet aangevoerd. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser niet (meer) claimt dat hij in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA-uitkering.
Eiser ontvangt vanwege het thans vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage (82,92%) een uitkering in de klasse 80-100%. Partijen zijn uitsluitend nog verdeeld over de vraag of de urenbeperking op de juiste omvang is vastgesteld. Zelfs indien eiser in zijn standpunt zou worden gevolgd en, na heronderzoek door het UWV, een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage zou worden vastgesteld, dan kan eiser materieel niet in een betere positie komen, omdat hij al het maximale resultaat heeft bereikt. Bij deze stand van zaken ontbreekt daarom een belang om te beoordelen of de urenbeperking op de juiste omvang is vastgesteld en in het verlengde daarvan of het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage moet worden bijgesteld. [2] Daarom zal de rechtbank het beroep niet ontvankelijk verklaren. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de thans vastgestelde urenbeperking een ijkpunt is voor de toekomst en dat bij een nieuwe herbeoordeling, die reeds door de ex-werkgever is verzocht, hierop wordt teruggegrepen. Bij een lichte verbetering kan dat ertoe leiden dat een verzekeringsarts vindt dat eiser 8 uur kan werken en daarom heeft eiser procesbelang. De rechtbank volgt eiser niet. Iedere (her)beoordeling staat op zich, waarbij het aan de verzekeringsarts is om alle relevante medische informatie te betrekken. Voor zover de huidige medische rapporten bij een herbeoordeling een rol spelen, kan eiser eveneens het rapport van medisch adviseur Van der Eijk aan de betreffende verzekeringsarts overleggen met het verzoek dat in de medische beoordeling te betrekken. Dit leidt daarom niet tot een ander oordeel.
4.1.
Eiser heeft in de bezwaarprocedure gevraagd om een kostenvergoeding en het bezwaar is in het bestreden besluit gegrond verklaard. Eiser heeft een beroepsgrond gericht tegen de omvang van de toegekende kostenvergoeding en het UWV heeft erkend dat hij ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend voor de hoorzitting wegens door derde verleende professionele rechtsbijstand. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de toekenning van de loongerelateerde WIA-uitkering aan eiser met ingang van 18 oktober 2022. Het beroep is gegrond ten aanzien van de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:28, tweede lid van de Awb. Dit betekent dat het UWV te weinig kostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is bepaald dat eiser een kostenvergoeding toekomt van € 624,-.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht dat eiser een kostenvergoeding in bezwaar toekomt van € 1.294,- (twee punten met een waarde per punt van € 647,-).
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 453,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 mei 2024 voor zover daarin is beslist dat eiser een kostenvergoeding toekomt van € 624,-;
- bepaalt dat eiser in bezwaar een kostenvergoeding toekomt van € 1.294,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12.
2.Vergelijk Centrale Raad van Beroep (CRvB) 17 oktober 2024, r.o. 4.6, ECLI:NL:CRVB:2024:1956.