ECLI:NL:RBOBR:2025:2775

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
82.013148.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van niet-ambtelijke omkoping en gebruik maken van een vervalst CV

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van niet-ambtelijke omkoping en het gebruik maken van een vervalst curriculum vitae (CV). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij het omkopen van een werknemer van [bedrijf 1] door middel van giften en beloften. De verdachte speelde een actieve rol in het faciliteren van deze omkoping door administratieve taken uit te voeren en contante betalingen te overhandigen aan de omgekochte werknemer. Daarnaast heeft de verdachte gebruik gemaakt van een vervalst CV om een functie bij [bedrijf 1] te bemachtigen, waarbij zij wist dat het CV vervalst was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en heeft de straf daarop aangepast. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van het gebruik maken van een vervalst CV, maar is wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [82.013148.23]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.013148.23
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2025, 8 april 2025 en 8 mei 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2015 (DOC-072) tot en met 31 oktober 2018 (DOC-324) te Heeze en/of ’s-Gravenhage en/of Urk en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan medeverdachte [medeverdachte 1] , die, anders dan als ambtenaar, te weten als servicemonteur en/of projectmanager en/of directievoerder (DOC-111A), althans als medewerker werkzaam was in dienstbetrekking bij [bedrijf 1] (DOC-297), naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking had gedaan of nagelaten, dan wel zou doen of nalaten, hieruit bestaande - zakelijk weergegeven- dat [medeverdachte 1] voornoemd:
  • Invloed heeft uitgeoefend om een of meer werknemer(s) van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] . (het bedrijf van de partner van verdachte, [medeverdachte 2] ) op projecten van [bedrijf 1] te werk gesteld te krijgen (DOC-321, DOC-322, DOC-327, G-006-01 en DOC-117) en/of
  • Een rol heeft gespeeld bij de aanstelling van haar, verdachte, als medewerkster bij [bedrijf 1] , waarbij een vals CV is gebruikt (DOC-200 en DOC-326), bij de opstelling waarvan [medeverdachte 1] voornoemd eveneens betrokken is geweest (DOC-322) en/of
  • Invloed heeft uitgeoefend op het tot stand komen van contracten met een of meer (voorkeurs)leverancier(s) van [bedrijf 1] , waaronder [bedrijf 4] , die hiervoor commissies betaalden, die werden verdeeld tussen onder meer medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voornoemd (DOC-078, G-006-01 en AMB-040) en/of
  • Offertes van leveranciers en bestellingen bij leveranciers van [bedrijf 1] en andere geheime bedrijfsinformatie van [bedrijf 1] heeft gedeeld met onder meer haar, verdachte, en haar partner, [medeverdachte 2] , ten behoeve van de berekening van voornoemde commissies (DOC-320 t/m DOC-325, DOC-298, DOC-301 en DOC-309) en/of
  • Onjuiste urendeclaraties van een of meer werknemer(s) die via [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] . (het bedrijf van de partner van verdachte, [medeverdachte 2] ) bij [bedrijf 1] te werk was/waren gesteld, goedgekeurd zonder deze te controleren (G-006-01, AMB-035 en AMB-037), waardoor [bedrijf 1] ook heeft betaald voor niet gewerkte uren (DOC-078 G-006-01, G-006-02 en DOC-288)
een of meer gift(en) (AMB-098, DOC-321 t/m DOC-323), te weten een of meer contante geldbedrag(en) voor in totaal 76.410 euro (of daaromtrent) (AMB-053), althans enig(e) contant(e) geldbedrag(en) en/of een of meer betaling(en) per bank voor in totaal een bedrag van 12.500 euro (of daaromtrent), waaronder een betaling per bank van 9.000 euro (DOC-295 en DOC-072), althans betaling(en) per bank van enig(e) geldbedrag(en), en/of belofte(n) tot betaling van een of meer geldbedrag(en) (DOC-321 en DOC-322) heeft gedaan en/of een of meer dienst(en) heeft verleend en/of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat zij, verdachte, en/of een of meer van haar medeverdachte(n) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat [medeverdachte 1] voornoemd handelde in strijd met zijn plicht, door het aannemen en/of vragen van voornoemde gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw tegenover zijn werkgever [bedrijf 1] . te verzwijgen en/of door voornoemd handelen onder meer zijn geheimhoudingsplicht tegenover zijn werkgever te schenden en/of door voornoemd handelen en/of nalaten misbruik te maken van zijn positie binnen [bedrijf 1]. ;
2.
zij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 4 maart 2015 (DOC-322), tot en met 25 maart 2015 (DOC-326), te ’s-Gravenhage en/of Heeze en/of Urk en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, een Curriculum Vitae (CV) op naam van haar, verdachte, [verdachte] (DOC-200), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op dat CV voornoemd vermeld en/of doen vermelden dat zij, verdachte, [verdachte] , in 2008 en 2009 anderhalf jaar had gewerkt bij [bedrijf 1] als Project secretary van het [project naam] , terwijl zij in werkelijkheid nooit voor [bedrijf 1] had gewerkt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 maart 2015 te ’s-Gravenhage en/of Heeze en/of Urk en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst Curriculum Vitae (CV) op naam van haar, verdachte, [verdachte] (DOC-200), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als ware voornoemd geschrift echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing -zakelijk weergegeven- hierin dat: op voornoemd CV was vermeld dat zij, verdachte, [verdachte] , in 2008 en 2009 anderhalf jaar had gewerkt bij [bedrijf 1] . als Project secretary van het [project naam] , terwijl zij in werkelijkheid nooit voor [bedrijf 1] . had gewerkt, en bestaande dat gebruikmaken -zakelijk weergegeven- hierin dat: zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n), toen aldaar, voornoemd vals en/of vervalst CV per e-mail heeft verzonden en/of verstrekt aan medeverdachte [medeverdachte 1] (DOC-326)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de tenlastegelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 primair aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman van verdachte vrijspraak voor de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten bepleit. Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit kan – aldus de raadsman – wettig en overtuigend bewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Nadere overweging van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de mededaders van verdachte een werknemer van [bedrijf 1] hebben omgekocht door het doen van giften en beloften tot het doen van betalingen. De tegenprestaties van die werknemer bestonden uit het uitoefenen van invloed om werknemers van een van de bedrijven van medeverdachte [medeverdachte 2] op projecten van zijn werkgever [bedrijf 1] tewerkgesteld te krijgen en als voor die werknemers meer uren werden gedeclareerd dan zij daadwerkelijk hadden gewerkt, deze declaraties na controle goed te keuren. Ook is die werknemer bewogen om te bevorderen dat contracten tussen voorkeursleveranciers en [bedrijf 1] afgesloten werden, waarbij die leveranciers daarvoor een commissie aan medeverdachte [medeverdachte 2] betaalden.
Verdachte heeft bij de uitvoering van de plannen van haar mededaders een bepalende rol gespeeld. Verdachte heeft het handelen van haar mededaders immers op essentiële onderdelen gefaciliteerd door het voeren van de daarvoor benodigde administratie, de inning van de opbrengsten die via de omgekochte werknemer werden gegenereerd en het namens medeverdachte [medeverdachte 2] overhandigen van contante geldbedragen aan die werknemer. In dat proces heeft verdachte de nodige initiatieven genomen. Verdachte kreeg van medeverdachte [medeverdachte 1] , de medewerker van [bedrijf 1] , facturen doorgestuurd van leveranciers. Verdachte heeft vervolgens op basis van die facturen nieuwe facturen opgesteld voor de inning van commissieafspraken. Dat betroffen afspraken waarbij zij bij de totstandkoming, de uitvoering en de inning ook (soms) actief betrokken was.
Concreet heeft zij, onder meer, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] contact gezocht met [persoon 1] van leverancier [bedrijf 4] en de commissie afspraken gemaakt, heeft zij zorggedragen voor het innen van de achterstallige commissiebetalingen bij zowel [persoon 1] als bij [persoon 2] en gaf zij bij het uitblijven van de betaling aan de leverancier aan dat zij dan geen basis meer zouden hebben om verder zaken te doen.
Uit de gesprekken in Whatsapp-groepen waar verdachte deel van uitmaakte en waarin zij zelf ook een actieve bijdrage leverde, blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien dat verdachte inhoudelijk op de hoogte was van de afspraken. Gelet op, bijvoorbeeld, haar bericht dat ze het e-mail-account van medeverdachte [medeverdachte 1] niet wil gebruiken voor de betalingsoverzichten, wist zij of heeft zij minst genomen redelijkerwijs aangenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht handelde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de omkoping van de werknemer van [bedrijf 1] en dat zij daarbij op nauwe en bewuste wijze met haar mededaders heeft samengewerkt. Gelet hierop merkt de rechtbank verdachte als mededader aan van het onder 1 aan haar tenlastegelegde gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft bekend dat zij wist dat zij bij haar sollicitaties bij [bedrijf 1] gebruik heeft gemaakt van een vervalst curriculum vitae. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt voorts dat dit curriculum vitae door een van de mededaders van verdachte is vervalst en dat verdachte daar geen bijdrage aan heeft geleverd. De rechtbank is dan ook – evenals de raadsman van verdachte – van oordeel dat het onder 2 subsidiair aan verdachte tenlastegelegde feit, het gebruik maken van een vervalst curriculum vitae wettig en overtuigend bewezen is. Zij zal dus worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.

De conclusie.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank komt tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit.

op tijdstippen in de periode van 28 mei 2015 tot en met 31 oktober 2018 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens aan medeverdachte [medeverdachte 1] , die, anders dan als ambtenaar, te weten als servicemonteur en/of projectmanager en/of directievoerder althans als medewerker werkzaam was in dienstbetrekking bij [bedrijf 1] ., naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking had gedaan of nagelaten, dan wel zou doen of nalaten, hieruit bestaande - zakelijk weergegeven- dat [medeverdachte 1] voornoemd:

  • Invloed heeft uitgeoefend om werknemers van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] . (het bedrijf van de partner van verdachte, [medeverdachte 2] ) op projecten van [bedrijf 1] te werk gesteld te krijgen en
  • Een rol heeft gespeeld bij de aanstelling van haar, verdachte, als medewerkster bij [bedrijf 1] , waarbij een vals CV is gebruikt, bij de opstelling waarvan [medeverdachte 1] voornoemd eveneens betrokken is geweest en
  • Invloed heeft uitgeoefend op het tot stand komen van contracten met voorkeursleveranciers van [bedrijf 1] , waaronder [bedrijf 4] , die hiervoor commissies betaalden, die werden verdeeld tussen onder meer medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voornoemd en
  • Offertes van leveranciers en bestellingen bij leveranciers van [bedrijf 1] en andere geheime bedrijfsinformatie van [bedrijf 1] heeft gedeeld met onder meer haar, verdachte, en haar partner, [medeverdachte 2] , ten behoeve van de berekening van voornoemde commissies en
  • Onjuiste urendeclaraties van werknemers die via [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] . (het bedrijf van de partner van verdachte, [medeverdachte 2] ) bij [bedrijf 1] te werk waren gesteld, goedgekeurd zonder deze te controleren, waardoor [bedrijf 1] ook heeft betaald voor niet gewerkte uren
giften, te weten contante geldbedragen voor in totaal 76.410 euro (of daaromtrent), althans enige contante geldbedragen en betalingen per bank voor in totaal een bedrag van 12.500 euro (of daaromtrent), waaronder een betaling per bank van 9.000 euro en beloften tot betaling van geldbedragen heeft gedaan en/of diensten heeft verleend en aangeboden van die aard en onder zodanige omstandigheden, dat zij, verdachte, en een of meer van haar medeverdachten redelijkerwijs moesten aannemen dat [medeverdachte 1] voornoemd handelde in strijd met zijn plicht, door het aannemen en vragen van voornoemde giften en beloften en diensten in strijd met de goede trouw tegenover zijn werkgever [bedrijf 1] . te verzwijgen en door voornoemd handelen onder meer zijn geheimhoudingsplicht tegenover zijn werkgever te schenden en door voornoemd handelen en/of nalaten misbruik te maken van zijn positie binnen [bedrijf 1]. .
ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit.
op 25 maart 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst Curriculum Vitae (CV) op naam van haar, verdachte, [verdachte] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als ware voornoemd geschrift echt en onvervalst, bestaande die vervalsing-zakelijk weergegeven- hierin dat: op voornoemd CV was vermeld dat zij, verdachte, [verdachte] , in 2008 en 2009 anderhalf jaar had gewerkt bij [bedrijf 1] . als Project secretary van het [project naam] , terwijl zij in werkelijkheid nooit voor [bedrijf 1] . had gewerkt en bestaande dat gebruikmaken -zakelijk weergegeven- hierin dat: zij, verdachte, of een van haar medeverdachten, toen aldaar, voornoemd vervalst CV per e-mail heeft verzonden en/of verstrekt aan medeverdachte [medeverdachte 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden onder aftrek van voorarrest waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Een kopie van deze vordering maakt als bijlage van dit vonnis deel uit.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging bepleit verdachte te veroordelen tot een taakstraf eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf in het geval dat de rechtbank tot een strafoplegging van verdachte zou komen.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de aard en de omvang van de op te leggen straffen met name door het onder 1 bewezenverklaarde feit worden bepaald.

De ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Medeverdachte [medeverdachte 2] , die ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten ook de partner van verdachte was, heeft een werknemer van [bedrijf 1] omgekocht door het doen van giften en beloften tot het doen van betalingen. De tegenprestaties van die werknemer bestonden uit het uitoefenen van invloed om werknemers van een van de bedrijven van medeverdachte [medeverdachte 2] op projecten van zijn werkgever [bedrijf 1] tewerkgesteld te krijgen en als die werknemers bij [bedrijf 1] werkzaam waren meer werkzame uren voor die werknemers te declareren dan zij daadwerkelijk hadden gewerkt. Ook is die werknemer bewogen om te bevorderen dat contracten tussen voorkeursleveranciers en [bedrijf 1] werden afgesloten, waarbij die leveranciers daarvoor een commissie aan verdachte betaalden.
Hoewel het initiatief tot het plegen van deze handelingen van de mededader(s) van verdachte is uitgegaan, heeft verdachte een bepalende rol gespeeld bij de uitvoering van de plannen van haar mededaders. Verdachte heeft het handelen van haar mededaders immers op essentiële onderdelen gefaciliteerd door het voeren van de daarvoor benodigde administratie, de inning van de opbrengsten die via de omgekochte werknemer werden gegenereerd en het namens medeverdachte [medeverdachte 2] overhandigen van contante geldbedragen aan die werknemer. In dat proces heeft verdachte zelf de nodige initiatieven genomen. Zij had hierin zodoende een spilfunctie. De opbrengsten hebben verdachte en haar toenmalige partner, medeverdachte [medeverdachte 2] , gebruikt voor een zeer luxueus leven.
Door op deze wijze te handelen hebben verdachte en haar mededaders bewerkstelligd dat die medewerker van [bedrijf 1] het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld, heeft geschonden. Die werknemer heeft hiermee ook in strijd met zijn plicht handelingen verricht die zijn werkgever konden benadelen maar die voor verdachte en haar mededaders financieel voordeel zouden opleveren. Corruptie in deze omvang van een niet-ambtenaar vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft.
Daarnaast heeft verdachte bij haar sollicitaties bij [bedrijf 1] gebruik gemaakt van een curriculum vitae dat door een van haar mededaders was vervalst. Verdachte wilde daarmee de kans vergroten dat zij de door haar gewenste baan bij [bedrijf 1] zou krijgen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in de juistheid van dergelijke documenten.

Strafmatigende omstandigheden
Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen 17 juli 2019, de dag dat verdachte voor de eerste keer door de FIOD is gehoord. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop geheel of gedeeltelijk is toe te rekenen aan de verdediging.
Gelet op de omvang van het onderzoek en de aard van de feiten is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg op drie jaren moet worden gesteld. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door deze rechtbank de redelijke termijn met 34 maanden is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.

De strafmodaliteit
Indien deze strafzaak wel binnen redelijke termijn zou zijn berecht was naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren redelijk en billijk geweest. Gelet op het hiervoor genoemde forse tijdsverloop zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen in combinatie met een taakstraf van 240 uren.
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan haar vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het oogpunt van juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met alleen oplegging van een taakstraf. Daarom zal de rechtbank ook een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Die voorwaardelijke gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte, opdat zij niet opnieuw een strafbaar feit begaat.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis onder aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 63, 225 en 328ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart de onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

medeplegen van: aan iemand die, anders dan als ambtenaar werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte doen, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit.

medeplegen van: opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
ten aanzien van de onder 1 en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten.
 een
taakstrafvoor de duur
van 240 uren[tweehonderd veertig uren] te vervangen door 120 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze taakstraf inverzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert een inverzekering doorgebrachte dag op twee uren te verrichten arbeid.
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van acht maanden.
Bepaalt dat deze
gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. M. Langstraat, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 15 mei 2025