ECLI:NL:RBOBR:2025:2707

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
01.235310.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met letsel door vermoeidheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 december 2022 in de gemeente Helmond. De verdachte is met zijn auto op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen en heeft twee andere voertuigen aangereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte mogelijk in slaap is gevallen achter het stuur, wat leidde tot een moment van verminderde aandacht voor het verkeer. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte enig verwijt treft voor het rijden onder vermoeidheid, er onvoldoende bewijs was voor een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit. Echter, voor het tweede feit, dat betrekking had op het veroorzaken van gevaar op de weg, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank legde een geldboete op van 900 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers, die ernstig letsel hadden opgelopen, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een verlaging van de boete.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.235310.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.235310.23
Datum uitspraak: 09 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 april 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 april 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 14 december 2022 in de gemeente Helmond, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende
over de weg, de N270, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- zich er onvoldoende van te vergewissen dat het weggedeelte voor hem vrij was, althans

dat er voldoende ruimte was om in te halen en/of uit te wijken,

- op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer te rijden, althans niet

zoveel mogelijk rechts te houden,

- (vervolgens) tegen een personenauto van het merk Peugeot (gekentekend [kenteken 1] ) te

botsen en/of te rijden,

- (vervolgens) tegen een personenauto van het merk Volkswagen (gekentekend [kenteken 2] )
te botsen en/of te rijden,
waardoor (een) ander(en), te weten de bestuurder en/of passagier van de Volkswagen,
zwaar lichamelijk letsel,
- [slachtoffer 1] : een distale radiusfractuur en/of een of meerdere botbreuken in de arm

en/of blijvende scheefstand van haar rechterarm

- [slachtoffer 2] : een of meerdere breuken in het aangezicht en/of een scheurtje
in de rechter oogkas en/of een afgebroken tand,
of zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 14 december 2022 in de gemeente Helmond, althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, N270,
tijdens het rijden (deels) op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden
en/of niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, op het moment dat hem - verdachte -
tegemoetkomend verkeer zodanig dicht was genaderd dat een aanrijding is ontstaan
tussen de door verdachte bestuurde personenauto en een auto van het merk Peugeot
(met de inzittenden [inzittende 1] , [inzittende 2] en [inzittende 3] ) en/of (vervolgens) met
een auto van het merk Volkswagen (met de inzittenden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ), door
welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op gronden zoals weergegeven in de door haar overgelegde schriftelijke weergave van het requisitoir tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Onder feit 1 kan worden bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden als gevolg waarvan een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor de in de tenlastelegging genoemde personen zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit voor hen tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan.
Onder feit 2 kan worden bewezen dat verdachte met zijn rijgedrag gevaar veroorzaakt heeft op de weg waardoor daadwerkelijk een verkeersongeval is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte bepleit op gronden zoals weergegeven in de door hem overgelegde pleitnota vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Volgens de raadsman is aannemelijk dat verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde en kan niet worden vastgesteld dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het onder feit 2 tenlastegelegde kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is
ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daarover overweegt zij het volgende.
Juridisch kader.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer verkeersregels kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het voorgaande brengt mee dat niet in algemene zin valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Een enkel moment van onoplettendheid kán onder omstandigheden voldoende zijn voor de bewezenverklaring van schuld, maar alleen als daarmee sprake is van (ten minste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om dat vast te stellen, moet de rechtbank kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Feiten en omstandigheden.
Verdachte is met zijn auto op de tegenliggende weghelft geraakt en is tegen twee auto’s aangereden. Over de toedracht van het verkeersongeval heeft verdachte (ter zitting) verklaard dat hij zich het moment voor de aanrijding niet kan herinneren, maar dat hij denkt dat hij is weggevallen of in slaap is gevallen.
Het vermoeden dat verdachte in slaap is gevallen past bij de resultaten van het door de politie verrichte forensisch onderzoek. Verdachte hield zich aan de maximaal toegestane snelheid (80 km/uur) en had de cruise control ingeschakeld. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte was afgeleid omdat hij met iets anders dan het besturen van zijn auto bezig was (geweest). Na de eerste aanrijding waardoor de auto van verdachte snelheid verloor, heeft de auto door de cruise control de snelheid weer teruggebracht op 80 km/uur waarna de tweede aanrijding plaatshad. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het forensisch onderzoek blijkt dat verdachte (ook) niet heeft geremd
De verklaringen van de inzittenden van de twee auto’s waarmee verdachte in botsing is gekomen sluiten ook aan bij het vermoeden dat verdachte in slaap is gevallen. Zij zagen dat de auto van verdachte uit zijn rijbaan ging en recht op hen af kwam. De auto van verdachte veranderde niet van richting..
Conclusie.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande de meest waarschijnlijke verklaring dat verdachte achter het stuur in slaap is gevallen. Een medische oorzaak voor zijn wegvallen is niet aangevoerd, noch anderszins aannemelijk geworden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte door vermoeidheid een kort moment van verminderde aandacht voor het verkeer heeft gehad. Als gevolg daarvan is hij op de verkeerde weghelft terechtgekomen en in aanrijding gekomen met twee hem tegemoetkomende auto’s.
Van een bestuurder van een auto mag verwacht worden dat hij enkel aan het verkeer deelneemt als hij voldoende fit is. Naar het oordeel van de rechtbank treft verdachte dan ook enig verwijt, omdat hij kennelijk ondanks vermoeidheid is gaan en blijven rijden. Deze inschattingsfout is echter bij gebreke van bijzondere omstandigheden waardoor die vermoeidheid is veroorzaakt, onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid, zodat de ondergrens voor schuld in de zin van artikel 6 WVW niet wordt bereikt.
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.

Om tot een bewezenverklaring van artikel 5 WVW te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen gevaar op de weg veroorzaakt. Door het moment van afwezigheid heeft verdachte onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en had hij onvoldoende controle over zijn voertuig. Daardoor is hij op de verkeerde weghelft beland en in aanrijding gekomen met twee hem tegemoetkomende auto’s.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De bewijsmiddelen.

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen.
Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
t.a.v. feit 2:
op 14 december 2022 in de gemeente Helmond als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, N270, tijdens het rijden op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, op het moment dat hem - verdachte - tegemoetkomend verkeer zodanig dicht was genaderd dat een aanrijding is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde personenauto en een auto van het merk Peugeot (met de inzittenden [inzittende 1] , [inzittende 2] en [inzittende 3] ) en vervolgens met een auto van het merk Volkswagen (met de inzittenden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De raadsman heeft een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (AVAS). De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat er in dit geval wel sprake is van enige vorm van (strafrechtelijk relevante) schuld bij verdachte. Van verontschuldigbare onmacht is niet gebleken.
Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en bijkomende straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert:
ter zake feit 1 een taakstraf voor de duur van 90 uur, subsidiair 45 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
ter zake feit 2 een taakstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst.
Verdachte heeft een verkeersongeval met twee auto’s veroorzaakt doordat hij met zijn auto op de tegenliggende weghelft is geraakt. Hoewel niet precies te achterhalen is wat de reden is dat verdachte op de tegenliggende weghelft terecht is gekomen, acht de rechtbank het aannemelijk dat hij in slaap is gevallen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ondanks kennelijke vermoeidheid aan het verkeer heeft deelgenomen. De gevolgen hiervan voor de slachtoffers zijn groot. De inzittenden van de auto’s op de tegenliggende weghelft zagen de auto van de verdachte op zich afkomen en hebben doodsangsten uitgestaan. Door het ongeval hebben de inzittenden (ernstig) letsel opgelopen. Bij beide slachtoffers van de Volkswagen is het noodzakelijk geweest dat er operatief en/of tandheelkundig werd ingegrepen. Bij één van hen gaat het om letsel waarbij het herstel zeer langdurig is. Bovendien gaat het om letsel waarbij er restklachten kunnen blijven bestaan. Bij de inzittenden van de Peugeot gaat het om letsel dat deels blijvend is. Alle inzittenden hebben bovendien aangegeven dat zij na het ongeval last hebben (gehad) van angstklachten.
Blanco strafblad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte geen eerdere veroordelingen heeft.
Strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de overtreding die verdachte heeft begaan – een geldboete en daarnaast een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid passende straffen zijn. De geldboete is gelet op de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde beduidend hoger dan veelal wordt opgelegd in zaken waarin sprake is van overtreding van artikel 5 WVW. Daarnaast noopt dit tot het opleggen van de bijkomende straf. De rechtbank zal een bijkomende straf in de vorm van een ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf en bijkomende straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straffen, nu de rechtbank verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreekt en de eis van de officier van justitie mede is gebaseerd op bewezenverklaring van dat feit. De rechtbank is van oordeel is dat de straffen die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.
Redelijke termijn.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Verdachte is ter zake het tenlastegelegde door de politie gehoord op 1 februari 2023. De dagvaarding is op 11 april 2025 uitgebracht tegen de terechtzitting van 25 april 2025 en de rechtbank doet in eerste aanleg uitspraak op 9 mei 2025.
Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met ruim drie maanden overschreden, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen geldboete tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal daarom in plaats van een in deze zaak als passend geoordeelde geldboete van 1.000,00 euro de boete vaststellen op 900,00 euro.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht;
5, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf:
t.a.v. feit 2:
- een geldboete ter hoogte van 900,00 euro subsidiair 18 dagen hechtenis.
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie (3)
maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. I.M. Rinzema, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 09 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal met bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van de politie Eenheid Oost-Brabant,