ECLI:NL:RBOBR:2025:2673

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
82.010515.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het voorhanden hebben van chemische stoffen voor de vervaardiging van professioneel vuurwerk

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van chemische stoffen voor de vervaardiging van professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2023 in Oud Gastel, opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid stoffen en materialen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor het vervaardigen van vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het vervaardigen van vuurwerk, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan deze handeling in de tenlastegelegde periode. De rechtbank heeft echter een hogere straf opgelegd dan geëist, vanwege de gevaarzetting van de aangetroffen vuurwerkwerkplaats. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de maatregel kostenverhaal opgelegd ter hoogte van € 13.569,46 voor de opruimkosten van de gevaarlijke stoffen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn kennis van chemie, onverantwoordelijk met de chemicaliën was omgegaan en geen inzicht toonde in de gevaren van zijn handelen. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 24 april 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.010515.23
Datum uitspraak: 08 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 januari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 april 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij, op of omstreeks 5 januari 2023 te Oud Gastel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, teneinde (een) handeling(en) als bedoeld in artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit, te weten het vervaardigen van professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bestemd voor particulier gebruik, voor te bereiden en/of te bevorderen, één of meer voorwerp(en) en/of stof(fen) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd was/waren voor het verrichten van die handeling(en), te weten
- 576 gram, althans een hoeveelheid van zwarte korrels Meal recon willow, zijnde een mengsel van kaliumnitraat en zwavel, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen en/of
- 3.184 gram, althans een hoeveelheid van gecoat kaf, zijnde een pyrotechnisch mengsel van kaliumnitraat en zwavel en/of
- 784 gram, althans een hoeveelheid van zwarte korrels, zijnde een pyrotechnisch mengsel van kaliumnitraat en zwavel en/of
- 490 gram, althans een hoeveelheid van lichtgroen poeder Whistle Groengeel, zijnde een pyrotechnisch mengsel van kaliumbenzoaat en kaliumperchloraat en/of
- 110 gram, althans een hoeveelheid van donkerbruin poeder met metallische deeltjes, zijnde een pyrotechnisch mengsel van koper(II)oxide, magnalium en bismuthoxide en/of
- 2.150 gram, althans een hoeveelheid van wit kristallen materiaal, zijnde natriumchloraat, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen en/of
- 6.000 gram, althans een hoeveelheid van wit poeder met witte brokken, zijnde kaliumperchloraat, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen en/of
- 11.220 gram, althans een hoeveelheid van grijs poeder, zijnde aluminiumpoeder, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te Oud Gastel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten een daartoe bestemde inrichting heeft vervaardigd en/of bewerkt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het voorhanden hebben van de vuurwerkwerkplaats door verdachte. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de aangetroffen stoffen ook legale toepassingen kennen die niet in verband staan met het vervaardigen van (illegaal) vuurwerk, waardoor niet zonder meer gesteld kan worden dat de aangetroffen stoffen daarvoor zijn gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
De rechtbank stelt voorop dat de combinatie van de aangetroffen stoffen, werktuigen en attributen geschikt zijn voor het maken van (professioneel) vuurwerk. Dat deze goederen daadwerkelijk bestemd waren voor het maken van professioneel vuurwerk volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de aangetroffen shells (voor mortierbommen) en kartonnen lanceerbuizen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen vuurwerkwerkplaats. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij spullen (zoals uitzet en samples van zijn werk) opsloeg in het grotere deel van de schuur, op pagina 64 van het dossier omschreven als ‘resterende schuur’. Volgens verdachte was het overige deel van de schuur verhuurd, zowel het kleinere deel waar de vuurwerkwerkplaats is aangetroffen, op pagina 64 van het dossier blauw omrand, als de garage, op pagina 64 van het dossier rood omrand. De vuurwerkwerkplaats was volgens verdachte wel vrij toegankelijk.
De rechtbank overweegt dat de vuurwerkwerkplaats is aangetroffen in de schuur op het perceel aan de [adres] in het gedeelte dat niet werd verhuurd aan de toenmalige bewoners van die woning. Volgens zowel de huurder als de makelaar was alleen de garage, verhuurd, op pagina 64 van het dossier rood omrand. De verdachte woont in het huis ernaast, en de eigenaren van de woning [adres] zijn de schoonouders van verdachte.
Verder stelt de rechtbank vast dat er een halfgelaatsmasker van verdachte is aangetroffen in de vuurwerkwerkplaats. De verklaring van verdachte dat dit een oud masker van de verbouwing van de woning betreft, en om die reden in de vuurwerkwerkplaats is aangetroffen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het masker is immers niet aangetroffen in de grote ruimte van de schuur, maar in het deel van de schuur dat volledig was ingericht als illegale vuurwerkwerkplaats. Bovendien is hergebruik van een masker dat eerder is gebruikt bij het verwerken van glaswol, zoals verdachte heeft verklaard, überhaupt niet aannemelijk gelet op de vervuiling met glas(wol)vezels die een dergelijk hergebruik buitengewoon onaangenaam maken.
De rechtbank stelt verder vast dat uit een e-mailbericht van verdachte, verstuurd vanaf zijn (werk)e-mailadres, blijkt dat verdachte keramische kogels voor privégebruik heeft besteld. Dit soort keramische kogels is aangetroffen in de vuurwerkwerkplaats. Ook zijn er in de werkplaats diverse chemische stoffen aangetroffen die afkomstig zijn van het bedrijf waar verdachte werkzaam is. Tot slot is er daar een oude doos aangetroffen met daarop het toenmalige adres van verdachte.
Verdachte heeft geen redengevende verklaring kunnen geven waarom deze spullen zijn aangetroffen in de vuurwerkwerkplaats (een deel van de schuur die volgens verdachte verhuurd zou zijn en dus beschikbaar zou zijn voor zijn gebruik) en niet in het deel van de schuur waar hij blijkbaar zijn spullen opsloeg.
Gelet op het aantreffen van al deze goederen van verdachte kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte directe betrokkenheid had bij de vuurwerkwerkplaats.
Gelet op deze combinatie van aangetroffen stoffen, de aangetroffen werktuigen, de aangetroffen DNA-sporen, de plek waar de vuurwerkwerkplaats zich bevond en het van diverse goederen van verdachte in deze werkplaats, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de goederen bestemd maken voor het maken van professioneel vuurwerk. De rechtbank weegt daarbij ook de kennis van chemie van verdachte en zijn bijzondere belangstelling voor vuurwerk mee.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor het medeplegen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2.
De rechtbank overweegt dat slechts kan worden vastgesteld dat verdachte wist van de vuurwerkwerkplaats en de daar aangetroffen stoffen opzettelijk voorhanden heeft gehad, zoals overwogen ten aanzien van feit 1. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat er vuurwerk is vervaardigd door verdachte
op of omstreeks de ten laste gelegde pleegdatum. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde en spreekt hem daarvan vrij.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 5 januari 2023 te Oud Gastel opzettelijk, teneinde handelingen als bedoeld in artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit, te weten het vervaardigen van professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bestemd voor particulier gebruik, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren voor het verrichten van die handelingen, te weten
- 576 gram (bruto) [1] , zwarte korrels Meal recon willow, zijnde een mengsel van kaliumnitraat en zwavel, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen en
- 3.184 gram (bruto), gecoat kaf, zijnde een pyrotechnisch mengsel van kaliumnitraat en zwavel en
- 784 gram (bruto), zwarte korrels, zijnde een pyrotechnisch mengsel van kaliumnitraat en zwavel en
- 490 gram (bruto), lichtgroen poeder Whistle Groengeel, zijnde een pyrotechnisch mengsel van kaliumbenzoaat en kaliumperchloraat en
- 110 gram (bruto), donkerbruin poeder met metallische deeltjes, zijnde een pyrotechnisch mengsel van koper(II)oxide, magnalium en bismuthoxide en
- 2.150 gram (bruto), wit kristallen materiaal, zijnde natriumchloraat, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen en
- 6.000 gram (bruto), wit poeder met witte brokken, zijnde kaliumperchloraat, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen en
- 11.220 gram (bruto), grijs poeder, zijnde aluminiumpoeder, dat toepassing kent als grondstof voor explosieve stoffen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 3 jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 220 uren. Daarbij is door de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de maatregel kostenverhaal op te leggen in de zin van artikel 8 WED voor een bedrag van € 13.569,46 en de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de schade die de gemeente Halderberge heeft geleden, ter hoogte van € 508,20 vermeerderd met de wettelijke rente.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft in het geval van een bewezenverklaring verzocht om af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging refereert zich ten aanzien van de gevorderde maatregelen aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid stoffen en materialen waarmee illegaal professioneel vuurwerk vervaardigd kan worden. Verdachte heeft deze stoffen opgeslagen in een schuur nabij woningen. Uit de gevaarzettingsrapportage blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de gevaarzetting groot was. De stoffen hadden zich massaexplosief kunnen gedragen, de opslag is niet volgens de voorschriften is gebeurd en er stonden woningen dichtbij, namelijk op 13, 51 en 60 meter, waar minimaal 400 meter is vereist. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel oog gehad voor de grote gevaren van zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank zijn proceshouding mee. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte geen enkel inzicht geeft in de redenen voor zijn handelen. Tevens weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij een gedegen kennis heeft van chemie, maar toch zeer onverantwoordelijk met de chemicaliën en materialen is omgegaan. En dat ondanks zijn kennis van de gevaren en risico’s. Ook ter terechtzitting heeft verdachte nog altijd geen blijk gegeven dat hij tot inzicht is gekomen ten aanzien van de gevaarzetting en andere negatieve gevolgen van zijn handelen.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn voor het behandelen van de strafzaak van verdachte met vier maanden is overschreden.
De eis van de officier van justitie brengt de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking ten aanzien van de gevaarzetting van het handelen van verdachte, naar het oordeel van de rechtbank kan enkel worden volstaan met de maximale taakstraf (240 uren) en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 3 jaren De rechtbank acht een proeftijd van 3 jaren geboden, nu verdachte geen enkel inzicht in zijn handelen heeft gegeven en zij verdachte zo ervan wil weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Ten aanzien van de gevorderde maatregelen overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal maatregel kostenverhaal blijkt dat de Nederlandse Staat kosten heeft gemaakt in verband met de vernietiging van de stoffen die in de vuurwerkwerkplaats zijn aangetroffen. Daarbij gaat het om stoffen die -zeker in de aangetroffen vorm en combinatie- een ernstig gevaar vormen voor de leefomgeving en/of de volksgezondheid. De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden van de oplegging van de maatregel kostenverhaal is voldaan. De hoogte van de kosten die door de Staat zijn gemaakt wordt vastgesteld op € 13.569,46.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank dat zich in het dossier een stuk bevindt waarin de gemeente Halderberge stelt dat zij geen schade heeft geleden. De rechtbank zal om die reden geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c en 22dvan het Wetboek van Strafrecht
1a, 2, 6 en 8 van de Wet op de economische delicten
9.2.2.1 van de Wet milieubeheer
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 1:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer (artikel 1.2.2 vijfde lid van het Vuurwerkbesluit;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straffen:
t.a.v. feit 1:
* een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een
proeftijd van 3 jaarde hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;

* een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;

legt op de volgende
maatregel:
t.a.v. feit 1:
* een
maatregel kostenverhaal;
legt aan verdachte de verplichting op tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en stelt het te betalen bedrag van die kosten vast op een bedrag van
€ 13.569,46;
wijst af de gevorderde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de gemeente Halderberge.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M Zandbergen, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. M. Langstraat, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 08 mei 2025.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft gekozen voor de toevoeging “bruto”, om aan te geven dat het bij het aangegeven gewicht gaat om de betreffende stof met inbegrip van de verpakking ervan.