ECLI:NL:RBOBR:2025:255

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
10916581 \ CV EXPL 24-632
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruglevering van grond door bevrijdende verjaring en onrechtmatig handelen

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, vorderde KPN B.V. (hierna: KPN) samen met Cheops Onroerend Goed B.V. (hierna: Cheops) de ontruiming van percelen die in gebruik waren door de gedaagden. KPN c.s. stelden dat de gedaagden onrechtmatig handelden door delen van hun percelen in gebruik te nemen, en vorderden teruglevering van de grond op basis van onrechtmatig handelen. De gedaagden, die zich beroepen op eigendomsverkrijging door verjaring, hebben een tegenvordering ingediend om KPN c.s. te verplichten mee te werken aan de notariële vastlegging van de verjaring.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden door bevrijdende verjaring eigenaar waren geworden van de strook grond, en dat KPN c.s. geen recht hadden op ontruiming. De rechter concludeerde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door de grond te gebruiken zonder recht of titel, en dat KPN c.s. recht hadden op schadevergoeding in natura. De kantonrechter wees de vorderingen van KPN c.s. tot ontruiming af, maar oordeelde dat de gedaagden de strook grond moesten terugleveren aan KPN en Cheops, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden toegewezen aan KPN c.s., met uitzondering van de kosten van Cheops, die door de rechter als rauwelijks dagvaarden werden beschouwd.

De uitspraak benadrukt de juridische principes van verjaring en onrechtmatig handelen, en de verantwoordelijkheden van partijen in eigendomsgeschillen. De kantonrechter verklaarde de beslissing over de teruglevering niet uitvoerbaar bij voorraad, zodat de gedaagden de mogelijkheid hadden om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10916581 \ CV EXPL 24-632
Vonnis van 23 januari 2025
in de zaak van

1.KPN B.V. (hierna: KPN),

te Rotterdam,
2.
CHEOPS ONROEREND GOED B.V.(hierna: Cheops),
te Haarlem,
eisende partijen,
verwerende partijen tegen de tegenvordering,
hierna samen te noemen: KPN c.s.,
gemachtigde: mr. J.A. Huijgen,
tegen

1.[gedaagde 1] (hierna: [gedaagde 1] ),2. [gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ),

beide te [plaats] ,
gedaagde partijen,
eisende partijen met een tegenvordering,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. A.M.L. Josten (Stichting Achmea Rechtsbijstand).

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagden] en KPN c.s. zijn eigenaar van naast elkaar gelegen percelen. [gedaagden] hebben delen van de percelen van KPN c.s. in gebruik.
1.2.
KPN c.s. vorderen in deze zaak (primair) dat [gedaagden] de percelen ontruimt. Voor het geval beslist zou worden dat de delen door verjaring eigendom zijn geworden van [gedaagden] vorderen KPN c.s. (subsidiair) dat de delen terug worden geleverd op grond van onrechtmatig handelen.
1.3.
[gedaagden] beroepen zich op eigendomsverkrijging door verjaring. Zij hebben een tegenvordering ingediend. Deze houdt in dat KPN c.s. worden veroordeeld om mee te werken aan het vastleggen van de verjaring in een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers.
1.4.
In dit vonnis komt de kantonrechter tot het oordeel dat de subsidiaire vordering op grond van onrechtmatig handelen wordt toegewezen. Dit betekent dat teruglevering van de door [gedaagden] verkregen grond aan KPN c.s. moet plaatsvinden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 januari 2024 met producties 1 tot en met 11
- de conclusie van antwoord met een tegenvordering met producties 1 tot en met 5
- de brief van [gedaagden] van 11 maart 2024 met aanvullende productie 3a
- de conclusie van antwoord met betrekking tot de tegenvordering
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte indienen producties van [gedaagden] van 5 december 2024 met productie 6
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waarbij mr. Huijgen een pleitnota heeft overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De feiten

3.1.
Sinds 15 juni 2012 zijn [gedaagden] gezamenlijk eigenaar van het perceel met woning aan de [straat] te ( [postcode] ) [plaats] . Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente [kadastrale aanduiding 1] .
3.2.
In de leveringsakte waarbij het perceel aan [gedaagden] is geleverd staat onder meer:
3.3.
De strook grond waar in de leveringsakte naar verwezen wordt maakt deel uit van de percelen kadastraal bekend als gemeente [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] . Cheops is eigenaresse van perceel nummer [kadastrale aanduiding 2] . Zij heeft dit in 2010 overgedragen gekregen van KPN. KPN heeft de eigendom van perceel [kadastrale aanduiding 3] . KPN wil op dit perceel een opstal plaatsen voor haar telecommunicatienetwerk.
3.4.
Hieronder staat een uitsnede uit de kadastrale kaart. Uit de kaart blijkt hoe de percelen van KPN c.s. en [gedaagden] aan elkaar grenzen. In de achtertuin van [gedaagden] staat een schutting, die de tuin afscheidt van de percelen van KPN c.s. Deze schutting staat ongeveer 4 meter achter de kadastrale grens. De strook tussen deze schutting en de kadastrale grens is de strook waarnaar verwezen wordt in de leveringsakte.
3.5.
Op 25 augustus 2022 heeft KPN [gedaagden] verzocht perceel [kadastrale aanduiding 3] vrij te maken van obstakels, omdat het kadaster de exacte erfgrenzen zou komen inmeten.
3.6.
[gedaagde 2] heeft op 31 augustus 2022 mede namens [gedaagde 1] gereageerd.
In zijn e-mail geeft hij aan graag bij de aanwijs aanwezig te willen zijn. Ook wordt een beroep gedaan op eigendomsverkrijging door verjaring. Ten slotte is aangegeven dat niet in wordt gegaan op het verzoek om het perceel vrij te maken van obstakels.
3.7.
Op 19 oktober 2022 heeft de aanwijs plaatsgevonden. [gedaagde 2] is daarbij aanwezig geweest.
3.8.
Op 9 november 2023 heeft de advocaat van KPN [gedaagden] verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, om uiterlijk op 1 februari 2024 perceel [kadastrale aanduiding 3] leeg te maken en het gebruik daarvan te staken en gestaakt te houden. [gedaagde 2] heeft hier aanvankelijk niet op gereageerd. Op 30 november 2023 heeft de advocaat van KPN aangegeven uiterlijk 10 december 2023 een schriftelijke bevestiging te willen ontvangen.
3.9.
[gedaagde 2] heeft op 7 december 2023 gereageerd. Daarin is het beroep op eigendomsverkrijging door verjaring herhaald en ook dat niet zal worden ingegaan op het verzoek tot ontruiming.
3.10.
KPN wilde in het tweede kwartaal van 2024 een telecommunicatieopstal plaatsen op het perceel [kadastrale aanduiding 3] .

4.Het geschil

4.1.
KPN c.s. vorderen op de eerste plaats (primair) dat [gedaagden] het illegale gebruik van de percelen [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] staken en gestaakt zullen houden, en dat deze percelen uiterlijk 1 maart 2024 leeg en ontruimd zullen worden achtergelaten op straffe van een dwangsom.
Op de tweede plaats (subsidiair), namelijk voor zover wordt geoordeeld dat [gedaagden] de eigendom van de strook hebben verkregen, vorderen KPN c.s. teruglevering van hun delen op grond van artikel 6:162 BW jo 6:103 BW, uiterlijk binnen 30 dagen na betekening van het vonnis, eveneens op straffe van een dwangsom.
KPN c.s. vorderen ook dat [gedaagden] in de proceskosten worden veroordeeld.
Ten slotte willen KPN c.s. de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
Volgens KPN c.s. wordt de strook zonder recht of titel gebruikt. Het beroep op eigendomsverkrijging door verjaring gaat niet op, omdat van aanvang af duidelijk is geweest dat de strook geen eigendom van [gedaagden] was. Gezien artikel 9 van de leveringsakte (zie hiervoor r.o. 3.2.) is geen sprake van goede trouw.
Voor zover er toch sprake zou zijn van eigendomsverkrijging door verjaring, moet de strook worden teruggeleverd. Aan de eisen in het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309,
Gemeente Heusden / X(hierna: het Heusden-arrest) is voldaan. [gedaagden] wisten dat de strook niet tot het gekochte behoorde. Voor zover het bezit door rechtsvoorgangers aan [gedaagden] is overgedragen, is dit te kwader trouw aangenomen en voortgezet. Daarmee is sprake van onrechtmatig handelen. Als een bezitter te kwader trouw het bezit overdraagt aan een derde voordat hij door verjaring eigenaar is geworden, kan ook de bezitsopvolger te kwader trouw door de oorspronkelijke eigenaar worden aangesproken tot overdracht, aldus KPN c.s.
4.3.
[gedaagden] vinden dat de vorderingen van KPN c.s. moeten worden afgewezen. Er is sprake van eigendomsverkrijging door verjaring. Na de plaatsing van de schutting kon de oorspronkelijke eigenaar de strook niet meer bereiken. Ook de aanlegging van een terras, de plaatsing van speeltoestellen, een schuurtje en een boomhut zijn bezitsdaden. De verjaring is in 2018 voltooid. Er is geen sprake geweest van tijdige stuiting. De bepaling in de leveringsakte zegt alleen iets over de vraag of [gedaagden] de verkopers van de woning zouden kunnen aanspreken als de eigenaar een vordering zou instellen, aldus [gedaagden]
De vordering tot teruglevering kan volgens [gedaagden] ook niet worden toegewezen. Het Heusden-arrest is niet van toepassing omdat niet [gedaagden] , maar rechtsvoorgangers de zaak in bezit hebben genomen. De (eventuele) vorderingen tot schadevergoeding zijn verjaard. Als er toch plaats is voor schadevergoeding dient deze in geld te worden voldaan en niet in natura.
[gedaagden] verwachten dat zij in hoger beroep zullen gaan als de vordering van KPN c.s. wordt toegewezen. Dan dreigt wegneming van dat wat op de strook is aangebracht en bebouwing door KPN c.s. Het moet daarom niet mogelijk zijn om het vonnis meteen uit te voeren. Als dit toch wordt toegestaan dan dient daaraan de voorwaarde te worden verbonden dat zekerheid wordt gesteld, zo vinden [gedaagden]
willen tot slot dat KPN c.s. in de proceskosten wordt veroordeeld. [gedaagden] willen de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.4.
[gedaagden] vorderen als tegenvordering dat KPN c.s. worden veroordeeld om mee te werken aan een notariële akte van verjaring voor de strook en inschrijving van de verjaring in de openbare registers. [gedaagden] vorderen ook dat KPN c.s. in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagden] willen de mogelijkheid krijgen om het vonnis wat betreft de tegenvordering meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.5.
KPN c.s. vinden dat de tegenvordering van [gedaagden] moet worden afgewezen. KPN c.s. willen dat [gedaagden] in de proceskosten worden veroordeeld.
4.6.
Als dat van belang is, zal hierna verder worden ingegaan op dat wat door KPN c.s. en [gedaagden] naar voren is gebracht.

5.De beoordeling

5.1.
Er is sprake van een nauwe samenhang tussen de vordering en de tegenvordering. Deze worden daarom gezamenlijk behandeld.
Wie is eigenaar van de strook grond?
5.2.
Ter beantwoording staat de vraag wie eigenaar zijn van de strook grond. Als KPN c.s. dat zijn, kunnen zij de eigendom daarvan opeisen van [gedaagden] op grond van artikel 5:2 BW.
5.3.
Niet in geschil is dat de strook grond bij de kadastrale percelen van KPN c.s. hoort. De kantonrechter gaat ervan uit dat in eerste instantie de kadastrale grens de eigendomsgrens was. Partijen hebben namelijk geen standpunten ingenomen die tot een andere conclusie leiden. De kantonrechter gaat er dus vanuit dat KPN c.s. eigenaar van de strook zijn., tenzij [gedaagden] daarvan door verjaring eigenaar zijn geworden.
5.4.
Eigendomsverkrijging kan door zogenaamde verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) of door zogenaamde bevrijdende verjaring (artikel 3:105 jo 3:306 BW) plaatsvinden.
Zijn [gedaagden] eigenaar geworden door verkrijgende verjaring?
5.5.
Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring dient sprake te zijn van onafgebroken bezit te goeder trouw gedurende ten minste 10 jaar.
5.6.
Volgens de maatstaf van artikel 3:118 lid 1 BW is een bezitter te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van goede trouw bij [gedaagden] als bedoeld in artikel 3:99 BW. Een bezitter van onroerend goed wordt niet snel als te goeder trouw aangemerkt wanneer aan het bezit geen notariële leveringsakte ten grondslag ligt die is ingeschreven in de openbare registers. Dat is hier het geval. In de leveringsakte is bovendien vermeld dat de strook al 17 jaar in gebruik is bij het gekochte, maar hiervan geen onderdeel uitmaakt. Ook de rechtsvoorgangers van [gedaagden] , die vanaf 2005 eigenaar zijn geweest van de woning, waren er dus mee bekend dat de strook niet hun eigendom was.
Zijn [gedaagden] eigenaar geworden door bevrijdende verjaring?
5.8.
Voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring dient kort gezegd sprake te zijn van onafgebroken bezit gedurende ten minste 20 jaar.
5.9.
De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van de artikelen 3:107 en 3:108 BW. Artikel 3:107 BW omschrijft het bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de regels die in de op artikel 3:108 BW volgende artikelen worden gegeven, en op grond van uiterlijke feiten. De interne, niet naar buiten kenbaar gemaakte wil om als rechthebbende op te treden is voor het bestaan van bezit niet relevant. Het komt aan op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen de wil kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. Het bezit moet openbaar en ondubbelzinnig zijn.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van ondubbelzinnig bezit.
Uit de verklaringen van [gedaagden] en de overgelegde producties (met name productie 3 bij de conclusie van antwoord van [gedaagden] ) blijkt het volgende.
Het perceel aan de [straat] is op 2 september 1993 gekocht door [A] . Op dat moment was sprake van een afscheiding van het perceel van (toen nog alleen) KPN door een middelhoog hekwerk. In 1998 hebben [A] en zijn toenmalige partner [B] (hierna: [A en B] ) een deel van dat hekwerk afgebroken. Zij hebben ongeveer 4 meter daarachter een houten schutting geplaatst over de volle breedte van de percelen. Deze schutting is parallel aan de kadastrale grens geplaatst en had een lengte van 16 meter. Op de grond tussen het restant van de oude erfafscheiding en de schutting hebben [A en B] speeltoestellen geplaatst en een terras aangelegd. Een deel van het oude hekwerk is afgebroken. Door de plaatsing van de schutting is de strook afgescheiden van het perceel van (destijds) KPN en maakte deze visueel onderdeel uit van de tuin bij de woning van [A en B] Vervolgens is de strook ook steeds onderhouden door [A en B] . Er kan niet anders worden geoordeeld dan dat sprake is van een intentie tot het houden voor zichzelf, en dus bezit. Het perceel is in 2005 verkocht aan [C] en [D] (hierna: [C en D] ), die het perceel vervolgens in 2012 aan [gedaagden] hebben verkocht. Zowel [C en D] als [gedaagden] hebben het bezit van de strook grond voortgezet. De schutting staat er nog steeds. [gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij op de strook grond bovendien een trampoline hebben geplaatst, tegels hebben verwijderd, graszoden hebben aangebracht en fruitboompjes hebben geplant. De kantonrechter is van oordeel dat ook [C] en [D] , en [gedaagden] de intentie hebben de strook voor zichzelf te houden en dus sprake is van onafgebroken bezit.
5.11.
Vervolgens is aan de orde of de verjaringstermijn van 20 jaar is voltooid.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat er met de plaatsing van de schutting vanaf 1998 sprake is geweest van zodanige inbezitneming dat de verjaringstermijn van 20 jaar in 2018 is voltooid, tenzij de verjaring op tijd is gestuit. KPN heeft [gedaagden] pas in 2022 voor de eerste keer aangeschreven, zodat dit niet op tijd was. Dat geldt ook voor Cheops, omdat zij pas in de dagvaarding voor het eerst aanspraak heeft gemaakt haar eigendom.
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben KPN c.s. het (nieuwe) standpunt ingenomen dat er door middel van de opmerking in artikel 9 van de leveringsakte (zie r.o. 3.2.) sprake is van erkenning, en dat dit de verjaring stuit. [gedaagden] hebben daarop aangegeven dat er geen sprake is van een erkenning omdat er sprake is van een verklaring tussen de verkopers en [gedaagden] als kopers onderling, en dus niet van een verklaring ten opzichte van KPN.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden blijven of de bepaling in de leveringsakte als een stuiting kan worden gezien. Na de gestelde stuiting zou een nieuwe verjaringstermijn zijn aangevangen, maar ook deze nieuwe termijn zou in 2018 zijn voltooid. De kantonrechter wijst in dit verband op artikel 3:319 BW lid 2 BW. Daarin is bepaald dat de nieuwe verjaringstermijn niet langer is dan vijf jaren, zodat deze termijn na de gestelde stuiting in 2012 in 2017 zou eindigen. Het artikel bepaalt echter ook dat de verjaring in geen geval op een eerder tijdstip ingaat dan waarop ook de oorspronkelijke termijn zonder stuiting zou zijn verstreken, dus in 2018.
5.15.
De conclusie is dan dat [gedaagden] door bevrijdende verjaring de strook in eigendom hebben gekregen en dat zij op dit moment daarvan eigenaar zijn. Dit betekent dat wat door KPN c.s. in de eerste plaats is gevorderd (ontruiming) moet worden afgewezen.
Hebben KPN c.s. een vordering op [gedaagden] op grond van onrechtmatige daad?
5.16.
Op de tweede plaats vorderen KPN c.s. dat de strook grond wordt teruggeleverd. Deze vordering is gegrond op het hiervoor genoemde Heusden-arrest (en het latere arrest HR 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:62). In dit arrest overwoog de Hoge Raad dat een partij die door verjaring eigenaar wordt van een stuk grond “
bloot kan staan aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan die partij heeft verloren door de werking van art. 3:105 BW”. Dat oordeel is erop gebaseerd dat een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, tegenover die eigenaar onrechtmatig handelt. Indien de voormalig eigenaar dat vordert en degene die de zaak in bezit heeft genomen nog steeds eigenaar is, kan de bezitter worden veroordeeld om bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen.
5.17.
Het eerste verweer van [gedaagden] tegen deze vordering van KPN c.s. houdt in dat de vordering is verjaard. [gedaagden] stellen dat de verjaringstermijn vijf jaar is en dat deze aanvangt op de dag die volgt op die waarop de benadeelde bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon. KPN c.s. hadden jaren eerder al kunnen zien dat een deel van haar grond in bezit was genomen door haar achterburen. Bij de verkoop aan Cheops zijn in 2011 de grenzen tussen de twee percelen aangewezen. KPN en Cheops hadden gezien dat de schutting op beide percelen stond, althans zij hadden dat kunnen zien volgens [gedaagden]
5.18.
KPN c.s. spreken dit tegen. Tijdens de inmeting ging het om de grens tussen de percelen van KPN en Cheops. Zij wisten toen niet dat de kadastrale grens met het perceel aan de [straat] niet overeenstemde met de feitelijke grens. De schutting stond er toen al, maar daar stond beplanting voor. In het relaas van bevindingen is ook opgenomen dat de grens niet zichtbaar was, zodat men toen niet heeft kunnen zien dat er sprake was van bezit.
5.19.
De kantonrechter volgt dit verweer van [gedaagden] niet. Hiervoor is al beslist dat de verjaring van de rechtsvordering tot revindicatie van de strook is voltooid in 2018 (20 jaar na de inbezitneming in 1998). Het moment van eigendomsverlies is dus in 2018. Dit moment is dan de schadeveroorzakende gebeurtenis. De verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot schadevergoeding loopt vijf jaar vanaf het moment waarop daadwerkelijk bekendheid is ontstaan met de schade (dus het eigendomsverlies) en de aansprakelijke persoon.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat deze bekendheid er in elk geval niet eerder was dan op 31 augustus 2022 bij het beroep van [gedaagden] op verjaring. Uit de stukken die betrekking hebben op de aanwijs in 2011 blijkt niet dat er sinds toen wetenschap was van het gebruik van de strook. De feitelijke grens was niet zichtbaar. Dat er sinds 2011 al wetenschap was van de inbezitneming in 1998, een beroep op verjaring en het (dreigende) verlies van eigendom is in ieder geval niet gebleken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de verjaringstermijn pas op of na 31 augustus 2022 is aangevangen. Dit betekent dat de verjaringstermijn van vijf jaar nog niet is voltooid, zodat het beroep van [gedaagden] op verjaring van de rechtsvordering tot schadevergoeding wordt verworpen.
5.21.
De volgende vraag is dan of [gedaagden] inderdaad onrechtmatig jegens KPN c.s. hebben gehandeld.
5.22.
De terminologie die in het Heusden-arrest wordt gebruikt roept de vraag op waaruit de onrechtmatige daad precies bestaat. Het ‘in bezit nemen en houden’ suggereert een voortdurende onrechtmatige daad, en dit zou problemen kunnen opleveren bij rechtsopvolging aan de zijde van de occupant, zoals in dit geval [gedaagden] Verder wekt de terminologie de indruk dat er voor aansprakelijkheid een vereiste van ‘inbezitneming te kwader trouw’ geldt, althans dat de omstandigheden bij aanvang van het bezit van groot gewicht zijn.
5.23.
Anders dan in het Heusden-arrest zijn [gedaagden] niet degenen die de strook in bezit hebben genomen, maar dit hebben overgenomen van hun rechtsvoorgangers en het vervolgens in bezit hebben gehouden. Volgens [gedaagden] maakt dit dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het Heusden-arrest. De kantonrechter volgt dit standpunt echter niet. Vaststaat dat de grond voortdurend buiten het bezit van KPN c.s. is gehouden. In dit geval staat ook niet ter discussie dat bij de inbezitneming duidelijk was dat de strook geen eigendom was. De strook is te kwader trouw in bezit genomen en vervolgens is dit bezit te kwader trouw door eerst [C en D] en later [gedaagden] voortgezet. Ook voor [C en D] en [gedaagden] was volstrekt duidelijk dat de schutting niet de kadastrale grens aangaf, gezien de bepaling in de leveringsakte. Dit betekent dat niet alleen degenen die de strook in bezit hebben genomen, maar ook [C en D] en [gedaagden] te kwader trouw zijn geweest. Zij hebben willens en wetens over de grond beschikt met uitsluiting van de daadwerkelijke eigenaars waardoor de eigendom uiteindelijk is overgegaan. Het is onwenselijk dat het enkele feit dat de oorspronkelijke occupant de grond overdraagt aan een rechtsopvolger zou betekenen dat de onrechtmatigheid van het bezit door die rechtsopvolger teniet zou worden gedaan. Een dergelijke uitleg van de wet en van het Heusden-arrest zou de bescherming van het eigendom – het meest verstrekkende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (artikel 5:1 BW) – op onaanvaardbare wijze doorkruisen.
5.24.
De kantonrechter is dus van oordeel dat [gedaagden] onrechtmatig jegens KPN c.s. hebben gehandeld. KPN c.s. kunnen dus schadevergoeding van [gedaagden] vorderen.
Hebben KPN c.s. recht op teruglevering van de strook grond?
5.25.
Schadevergoeding kan in geld of in natura geschieden. In een geval zoals dit kan worden gevorderd dat de partij die door de bevrijdende verjaring eigenaar is geworden de eigendom (terug)levert aan de voormalige eigenaar. Ook dit blijkt uit het Heusden-arrest. KPN c.s. hebben deze teruglevering gevorderd. [gedaagden] zijn het daar niet mee eens. Zij wijzen er op dat schadevergoeding in geld de hoofdregel is en ook dat KPN c.s. niet voldoende hebben onderbouwd waarom een schadevergoeding in natura nodig is. Daarbij stellen [gedaagden] dat zij een groot belang hebben bij instandhouding van hun tuin.
5.26.
Het toekennen van een schadevergoeding in een andere vorm dan geld is – als dit is gevorderd en aan de overige vereisten is voldaan – een discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter. Zij hoeft hier niet terughoudend mee om te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling hebben KPN c.s. onderbouwd waarom de vergoeding van de schade door teruglevering van de strook de voorkeur heeft. KPN wil op haar perceel een opstal bouwen voor haar telecommunicatienetwerk, waarbij zij ook (werk)ruimte wil behouden en wat strategische ruimte vanwege eventuele toekomstige ontwikkelingen. Naar het oordeel van de kantonrechter is door KPN voldoende onderbouwd gesteld dat hiervoor de strook nodig is. Cheops wil op haar perceel vermoedelijk woningen gaan ontwikkelen, zodat ook haar belang bij teruglevering voldoende onderbouwd is.
5.27.
Namens [gedaagden] is nog naar voren gebracht dat zij door teruglevering zwaar worden getroffen. Zij zijn opvolgende bezitters. Als sprake zou zijn van een schadevergoeding in geld kan een deel worden gedragen en dat is niet mogelijk bij teruglevering. Bovendien is de strook belangrijk voor het woongenot, aldus [gedaagden]
Ook als hiermee rekening wordt gehouden vindt de kantonrechter een schadevergoeding in natura het meest aangewezen gelet op de stellingen van KPN c.s. De stellingen van [gedaagden] over de andere mogelijkheden voor KPN c.s. om de gewenste bebouwing te realiseren zijn gemotiveerd weerlegd.
5.28.
De kantonrechter begrijpt dat het voor [gedaagden] vervelend is dat zij na zoveel jaren de tuin moeten aanpassen. Zij waren er echter al bij de koop van het perceel van op de hoogte dat de strook grond door die koop niet hun eigendom was geworden en dat de eigenaar daarop nog aanspraak zou kunnen maken. Bovendien hebben zij de afgelopen jaren het genot gehad van een strook grond die niet hun eigendom was, zoals ook door KPN c.s. naar voren is gebracht.
Conclusie vorderingen en proceskosten
5.29.
Dit alles leidt tot de conclusie dat vordering van KPN c.s. tot teruglevering zal worden toegewezen.
5.30.
De gevorderde dwangsom komt de kantonrechter niet onredelijk hoog voor, zodat ook deze zal worden toegewezen. Wel zal de kantonrechter hier een maximum aan verbinden.
5.31.
[gedaagden] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van KPN c.s. worden berekend als volgt:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
775,97
5.32.
De kantonrechter is het met [gedaagden] echter eens dat sprake is geweest van rauwelijks dagvaarden door Cheops. Cheops heeft [gedaagden] niet eerder aangeschreven zodat een overleg over een gezamenlijke oplossing niet mogelijk is geweest. Het ligt dan voor de hand dat Cheops haar eigen proceskosten draagt. In dit geval procedeert Cheops samen met KPN. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te begroten op de helft van het hiervoor berekende bedrag, te weten € 387,99.
Conclusie tegenvorderingen en proceskosten
5.33.
De tegenvorderingen van [gedaagden] zullen worden afgewezen. [gedaagden] zijn weliswaar eigenaar geworden van de strook, maar zij worden veroordeeld tot teruglevering daarvan op grond van onrechtmatige daad. Zij hebben daarom geen belang meer bij de tegenvorderingen.
5.34.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van KPN c.s. worden begroot op:
- salaris gemachtigde
102,00
(1 punt × factor 0,5 × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
204,00
Moet het (eventuele) hoger beroep worden afgewacht?
5.35.
De kantonrechter is van oordeel dat de beslissing over de teruglevering niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard. Dat betekent dat een eventueel hoger beroep de uitvoerbaarheid van die beslissing schorst. Hierbij weegt mee dat de teruglevering van de strook er toe kan leiden dat er op korte termijn (ingrijpende) werkzaamheden plaatsvinden in de tuin van [gedaagden] waarbij de mogelijkheid bestaat dat dit weer ongedaan zou moeten worden gemaakt als [gedaagden] in hoger beroep gelijk krijgen. Niet is gebleken dat de belangen van KPN c.s. hierdoor worden geschaad. [gedaagden] dienen daarom de mogelijkheid te krijgen de uitkomst van het hoger beroep af te wachten.
5.36.
De beslissingen over de proceskosten worden wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagden] tot teruglevering ten overstaan van een door KPN en Cheops aan te wijzen notaris van de door [gedaagden] in bezit overgenomen en gehouden delen van perceel [kadastrale aanduiding 2] en perceel [kadastrale aanduiding 3] op grond van artikel 6:162 BW en 6:103 BW, waarbij:
Perceel [kadastrale aanduiding 2] dient te worden teruggeleverd aan Cheops
Perceel [kadastrale aanduiding 3] dient te worden teruggeleverd aan KPN
uiterlijk binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag dat de teruglevering niet heeft plaatsgevonden, met een maximum van
€ 200.000,00,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 387,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
de tegenvordering
6.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.5. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.