ECLI:NL:RBOBR:2025:2547

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/01/410451 / EX RK 24-179
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen in rekening gebrachte griffierecht in civiele procedure

In deze zaak hebben de opposanten, [opposant 1] B.V. en [opposant 2], verzet aangetekend tegen het griffierecht dat door de griffier van de Rechtbank Oost-Brabant is geheven. De opposanten zijn in een eerdere procedure gedagvaard door Accountants Office Sint-Oedenrode en anderen, waarbij een vordering van € 52.361,- tegen hen is ingesteld. De griffier heeft echter een griffierecht van € 6.617,- geheven, gebaseerd op de totale vorderingen tegen alle gedaagden, inclusief andere partijen zoals [B] en Dutch Accounting Group B.V., wat volgens de opposanten onterecht was. De opposanten stelden dat de griffier bij de berekening van het griffierecht had moeten uitgaan van het tarief dat hoort bij hun specifieke vordering en niet de cumulatieve waarde van alle vorderingen tegen alle gedaagden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is, omdat de griffier de vorderingen tegen de andere gedaagden niet had mogen meetellen bij het bepalen van het griffierecht voor de opposanten. De rechtbank heeft het griffierecht vastgesteld op € 2.889,- en bepaald dat het teveel betaalde bedrag van € 3.728,- aan de opposanten moet worden terugbetaald. Tevens is de griffier veroordeeld in de proceskosten van de opposanten, die zijn vastgesteld op € 1.214,-. De beschikking is gegeven door mr. I.L.P. Crombeen en openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: C/01/410451 / EX RK 24-179
Beschikking van26maart 2025
in de zaak van

1.[opposant 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[opposant 2],
wonend in [woonplaats] ,
opposanten,
hierna samen te noemen: ‘ [opposanten] ’,
advocaat: mr. E.P.M. Smit,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK OOST-BRABANT,
geopposeerde,
hierna te noemen: ‘de griffier’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzetschrift ex artikel 29 Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) van 3 december 2024 met twee bijlagen;
  • de reactie van de griffier van 12 december 2024.
1.2.
Per e-mail van 24 december 2024 hebben [opposanten] laten weten dat zij geen mondelinge behandeling wensen. Daarop is bepaald dat er een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[opposanten] zijn op 16 april 2024 door Accountants Office Sint-Oedenrode, Accountants Office B.V. en [A] gedagvaard om te verschijnen voor de kamer voor handelszaken van de rechtbank Oost-Brabant. Zij worden in die procedure bijgestaan door mr. E.P.M. Smit voornoemd (mr. Smit). De zaak is bekend onder zaaknummer C/01/408689 HA ZA 24-601.
2.2.
Naast [opposanten] zijn ook [B] en Dutch Accounting Group B.V. in die procedure als gedaagden betrokken. Zij worden in die procedure bijgestaan door een andere advocaat.
2.3.
In voornoemde dagvaardingsprocedure is tegen [opposanten] (samengevat) een op geld waardeerbare vordering ingesteld van € 52.361,-. Tegen gedaagden [B] en Dutch Accounting Group B.V. is (onder meer) een op geld waardeerbare vordering van € 642.294,- ingesteld.
2.4.
De griffier heeft op 30 oktober 2024 ten laste van [opposanten] een griffierecht van € 6.617,- geheven. De griffierechten zijn op 5 november 2024 betaald.

3.Het verzet en de beoordeling

3.1.
[opposanten] verzoeken om het verzet gegrond te verklaren met bepaling van het griffierecht op € 2.889,- met verdere bepaling dat hetgeen teveel is betaald (€ 3.728,-) aan [opposanten] moet worden teruggestort, met veroordeling van de griffier in de kosten van [opposanten] .
3.2.
Aan hun verzet hebben [opposanten] het volgende ten grondslag gelegd.
In de dagvaardingsprocedure waarin [opposanten] zijn betrokken, is gevorderd om hen te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 52.361,-. De griffier is bij de berekening van het griffierecht onterecht uitgegaan van een vordering met een waarde van meer dan € 100.000,- en niet meer dan € 1.000.000,-. De vorderingen tegen [opposanten] zijn processueel zelfstandige vorderingen, zodat de – veel hogere – vorderingen die zijn ingesteld tegen de andere gedaagden ( [B] en Dutch Accounting Group B.V.) bij het bepalen van het griffierecht niet mogen worden meegeteld; [opposanten] zijn enkel aan te merken als partij in de zaak waarin zij zelf zijn gedagvaard en niet (ook) in de zaak van eisers tegen de andere gedaagden. Ook leidt de beslissing van de griffier tot strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM en de artikelen 120 en 1 van de Grondwet.
3.3.
Het verzetschrift is tijdig door de rechtbank ontvangen, zodat het verzoek ontvankelijk is.
3.4.
Bij het bepalen van de hoogte van het griffierecht heeft de griffier de hoogte van alle vorderingen die zijn ingesteld tegen de vier verschillende gedaagde partijen ( [opposanten] , [B] en Dutch Accounting Group B.V.) bij elkaar opgeteld en vervolgens het op grond van het bepaalde in de artikelen 10 en 15 Wgbz bij dat bedrag behorende griffierecht geheven, waarbij is uitgegaan van het tarief dat geldt voor niet-natuurlijke personen. Omdat de totale omvang van de vorderingen uitkomt op € 694.655,-, is uitgegaan van de categorie ‘Zaken met een vordering of een verzoek van een waarde van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000’. De vraag is of – nu eisers in dit geval niet tegen alle gedaagden dezelfde vordering hebben ingesteld – bij het bepalen van de hoogte van het griffierecht moet worden uitgegaan van de totale omvang van de vordering van eisers op álle gedaagden, zoals de griffier heeft gedaan, of enkel van de vordering die eisers hebben ingesteld tegen [opposanten] , zoals door [opposanten] wordt betoogd.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het verzet gegrond is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.1.
In artikel 3 Wgbz is bepaald dat, in zaken die bij dagvaarding worden ingeleid, van elke eiser en van elke verschenen gedaagde een griffierecht wordt geheven, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald. De hoogte van het in rekening te brengen griffierecht wordt op grond van artikel 10 lid 1 Wgbz bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding. Als bij dezelfde dagvaarding meerdere vorderingen worden ingesteld, wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van het totale beloop of de totale waarde van de gecumuleerde vorderingen (vgl. Kamerstukken II 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 11). Dat betekent echter niet dat in zo’n geval alle vorderingen tegen alle gedaagden mogen worden samengeteld; het is de bedoeling dat per verschenen gedaagde de tegen die specifieke gedaagde ingestelde vorderingen worden samengeteld. De omstandigheid dat eisers, zoals in dit geval, de keuze hebben gemaakt om meerdere rechtsvorderingen tegen meerdere gedaagden in één procedure aan de rechter voor te leggen, heeft geen gevolgen voor de zelfstandigheid van de afzonderlijke zaken. Het zijn immers rechtsbetrekkingen tussen verschillende partijen, die ook bij afzonderlijke dagvaarding hadden kunnen worden aangebracht en die niet met elkaar te vereenzelvigen zijn. [opposanten] zijn in de zaken die eisers aanhangig hebben gemaakt tegen [B] en Dutch Accounting Group B.V. ook geen procespartij.
3.5.2.
In artikel 15 lid 1 Wgbz heeft de wetgever een uitzondering gemaakt op de hoofdregel van artikel 3 Wgbz door te bepalen (samengevat) dat van partijen die bij dezelfde advocaat verschijnen en bovendien gelijkluidend verweer voeren, slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven. Voor de partijen die aan deze voorwaarden voldoen, geldt dan dat – voor het bepalen van het toepasselijke griffierecht – alle tegen déze partijen ingestelde vorderingen mogen worden opgeteld. Dat [opposanten] voldoen aan de voorwaarden voor een gezamenlijk griffierecht, is niet in geschil. [opposanten] hebben echter terecht aangevoerd dat bij het vaststellen van het beloop/de totale waarde van de gecumuleerde vordering (en het op basis daarvan voor hen gezamenlijk vast te stellen tarief), de vorderingen die eisers uitsluitend hebben ingesteld tegen de twee andere gedaagden ( [B] en Dutch Accounting Group B.V.), buiten beschouwing moeten blijven. Het ‘cumuleren’ ziet alleen op de vorderingen die zijn ingesteld tegen de gedaagde partijen die gezamenlijk voldoen aan de eisen van artikel 15 lid 1 Wgbz en (juist) op die grond in aanmerking komen voor het (per saldo) lagere griffierecht. Dat betekent dat de griffier bij het berekenen van het door [opposanten] verschuldigde griffierecht had moeten uitgaan van het tarief dat hoort bij een vordering met een waarde van niet meer dan € 100.000,00. Omdat [opposant 1] B.V. een niet-natuurlijke persoon is, geldt voor [opposanten] gezamenlijk het tarief voor een niet-natuurlijke persoon, te weten € 2.889,- (artikel 15 lid 2 Wgbz). [opposanten] maakt dus terecht aanspraak op terugbetaling van € 3.728,00 aan teveel betaald griffierecht (€ 6.617,00 minus € 2.889,00). De griffier zal tot restitutie hiervan worden veroordeeld.
3.6.
De griffier zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [opposanten] zijn in deze verzetprocedure geen griffierecht verschuldigd (artikel 29 lid 3 Wgbz). Het salaris advocaat wordt vastgesteld op 1 punt tarief IV bepaalde waarde (€ 1.214,00).

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het verzet gegrond;
4.2.
stelt het griffierecht dat [opposanten] zijn verschuldigd in de dagvaardingsprocedure met zaaknummer C/01/408689 HA ZA 24-601 vast op een bedrag van € 2.889,00;
4.3.
bepaalt dat hetgeen teveel is betaald (een bedrag van € 3.728,-) aan [opposanten] moet worden terugbetaald;
4.4.
veroordeelt de griffier in de aan de zijde van [opposanten] gevallen kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 1.214,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2025.