In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder en mentor van betrokkene, en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder en mentor. Verzoekster, de ex-partner van betrokkene, heeft aangevoerd dat zij als levensgezel van betrokkene moet worden beschouwd, zoals bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en artikel 1:451 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en betrokkene in het verleden gehuwd zijn geweest en dat er een periode van contact is geweest na een ziekenhuisopname van betrokkene in 2022. Verzoekster heeft betoogd dat er een affectieve relatie is ontstaan en dat betrokkene haar heeft aangegeven met haar te willen trouwen.
De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat er op dit moment geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, wat een vereiste is voor de status van levensgezel. De beoordeling van de affectieve relatie en de nauwe lotsverbondenheid is bemoeilijkt door de communicatieproblemen van betrokkene, die door een psychiatrisch onderzoek zijn vastgesteld. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat verzoekster niet bevoegd is om het verzoek in te dienen, omdat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een levensgezel in de zin van de wet. Daarom heeft de kantonrechter verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.