ECLI:NL:RBOBR:2025:253

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
01.191326.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en mishandeling door vader van dochter

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn dochter op 11 juni 2024 in Uden met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die al eerder bedreigingen had geuit, met voorbedachten rade handelde. De feiten kwamen aan het licht na meerdere meldingen van een steekincident, waarbij de dochter ernstig gewond raakte en in het ziekenhuis moest worden behandeld. De rechtbank achtte de poging tot moord en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, en kreeg een contactverbod van 5 jaar met zijn dochter. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, inclusief schadevergoeding en wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot een zware straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.191326.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.191326.24
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1964] ,
wonende te [adres 1] ,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 september 2024, 29 november 2024, 12 december 2024 en 16 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 juli 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 november 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij, op of omstreeks 11 juni 2024, te Uden, gemeente Maashorst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of buik en/of be(e)n(en) en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
T.a.v. feit 2:
hij, op of omstreeks 6 maart 2024, te Erp, gemeente Meierijstad, althans in Nederland
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
in/op/tegen het gezicht te slaan
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
In de middag van 11 juni 2024 heeft de politie meerdere meldingen ontvangen dat op [adres 2] in Uden een persoon met een mes werd gestoken. De vermoedelijke dader liep nog in de buurt van het slachtoffer rond. Ter plaatse heeft de politie een vrouw aangetroffen die gewond op de grond lag. Daarnaast stond een man met een fiets. Op de bagagedrager van die fiets lag een mes. De man is als verdachte aangehouden. De gewonde vrouw bleek [slachtoffer] te zijn. Zij is de dochter van verdachte. Het slachtoffer is ter plaatse verzorgd en vervolgens vervoerd naar het Bernhoven ziekenhuis in Uden. Daar is vastgesteld dat het slachtoffer twee steekwonden in haar been, twee steekwonden in haar buik, één steekwond in haar rechteroksel, een wond op haar voorhoofd en enkele kleine snijwonden op haar handen en armen had. Via een CT-scan was te zien dat het slachtoffer inwendig bloedde, waarop zij direct is geopereerd. Door de forensisch arts is geconstateerd dat het letsel meer passend is bij steek- dan bij snijletsel. Het slachtoffer heeft tien dagen in het ziekenhuis gelegen, waarvan 7 dagen op de intensive care. Een week na het incident, op 18 juni 2024, was het slachtoffer pas in staat om een verklaring af te leggen. Zij heeft op die datum aangifte gedaan tegen verdachte. Ter terechtzitting van 12 december 2024 heeft verdachte verklaard dat de verdenking dat hij zijn dochter gestoken heeft klopt en dat hij die dag drie messen bij zich had.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte berekenend en planmatig gehandeld heeft toen hij zijn dochter meermalen met een mes heeft gestoken en dat hij zich daardoor, voor wat betreft het onder feit 1 tenlastegelegde, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Ook de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Er bestond geen aanmerkelijk kans dat het slachtoffer aan haar verwondingen zou overlijden en de verdachte had (ook) geen (voorwaardelijk) opzet op overlijden van het slachtoffer. Voor zover de rechtbank oordeelt dat verdachte wel (voorwaardelijk) opzet had op het overlijden van het slachtoffer, dan ontbreekt de voor poging moord vereiste voorbedachte raad omdat verdachte in een ogenblikkelijke en hevige gemoedsopwelling heeft gehandeld.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet aan het bewijsminimum is voldaan en dat verdachte dus ook van feit 2 vrijgesproken dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen van de rechtbank.
In aanvulling op deze bewijsmiddelen overweegt de rechtbank, ter beantwoording van de bewijsvraag, als volgt.

Ten aanzien van feit 1:

Opzet.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn dochter, het slachtoffer, al langere tijd lastig viel en dat hij steeds extremer werd in zijn gedrag. Op twee eerdere momenten heeft hij het slachtoffer bedreigd met de dood. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat hij regelmatig in de buurt van haar woning kwam. De rechtbank ziet geen aanleiding aan die verklaring te twijfelen, nu deze verklaring op essentiële onderdelen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Op 11 juni 2024 fietste verdachte wederom in de buurt van haar woning rond, terwijl hij op dat moment drie messen in zijn fietstas had. Als hij zijn dochter met pech langs de weg ziet staan, keert hij om, pakt meteen het grootste mes uit zijn fietstas en begint in te steken op zijn dochter, die op dat moment nog in de auto zit. Als zijn dochter de auto verlaat, gaat hij achter haar aan. Hij gaat door met steken en steekt haar nog meerdere keren met het mes in haar bovenlichaam. Hij zegt tegen haar dat als ze dit overleeft, hij haar niet met rust laat. Ook roept hij dat het zijn dochter is en dat hij doet wat hij wil. Als het slachtoffer bewegingloos op de grond ligt, schopt hij nog een keer tegen haar lichaam aan.
Door op deze manier te handelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte wist dat het slachtoffer zou kunnen overlijden en dat hij dus op dit gevolg vol opzet had.
De verklaring van verdachte, die er kort gezegd op neer komt dat hij bij toeval zijn dochter tegenkwam, die hem uitschold, en dat hij niet goed meer weet wat er toen is gebeurd, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte de messen in zijn fietstas had zitten om weg te brengen naar de kringloopwinkel. Gelet op de hiervoor beschreven wijze waarop hij heeft gehandeld, schuift de rechtbank die verklaring als onaannemelijk terzijde.
Voorbedachte raad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht de rechtbank in dit geval in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij een aantal maanden voor het steekincident door haar vader, bij hem thuis, bij haar nek is gepakt, geslagen en met een mes bedreigd is. Hij heeft daarbij gezegd “het is je laatste dag, ik ga je afmaken”. Op dat moment heeft verdachte reeds zijn voornemen geuit om zijn dochter van het leven te beroven. Op de dag van het incident had verdachte drie messen bij zich in zijn fietstas. Met de messen is hij naar Uden gefietst, naar de omgeving van de woning van zijn dochter. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte bewust met de messen in zijn fietstas rondfietste in die omgeving, in de hoop dat hij haar zou treffen, zodat hij uitvoering kon geven aan zijn voornemen om haar te doden. Zodra hij zijn dochter met pech langs de weg ziet staan, keert hij om, en begint meteen op haar in te steken terwijl zij nog in de auto zit. Ook als het haar lukt om de auto te ontvluchten, stopt hij niet. Hij gaat achter haar aan, steekt haar nog meerdere keren in haar bovenlichaam, totdat zij bewegingloos op de grond ligt. Dan schopt hij nog een keer tegen haar lichaam. Hij roept daarbij dat het zijn dochter is, dat hij doet wat hij wil, en dat hij haar niet met rust zal laten als zij dit overleeft. Hij blijft in de omgeving van het slachtoffer staan net het mes in zijn hand, totdat hij door de politie ter plaatse wordt aangehouden.
De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden dat verdachte in het tijdsbestek voorafgaand, maar ook gedurende het feit meerdere wilsbesluiten heeft genomen om tot het strafbare feit te komen.
Verdachte heeft voorafgaand aan én tijdens zijn handelen voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen wilsbesluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die een bewezenverklaring van de voorbedachte rade in de weg staan.
Uit hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen leidt de rechtbank af dat verdachte een al dan niet vastomlijnd plan heeft gemaakt om zijn dochter te doden en aan dat plan ook daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven. Verdachte heeft zich meermalen kunnen beraden, maar desondanks zijn plan doorgezet. Het beoogde gevolg heeft zich echter niet verwezenlijkt, omdat het slachtoffer redelijk snel medische hulp heeft gekregen.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelde met voorbedachte rade.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 te laste gelegde poging tot moord.

Ten aanzien van feit 2:

In het dossier bevindt zich een foto van aangeefster met daarop zichtbaar letsel. De foto dateert van 6 maart 2024. Verdachte heeft verklaard dat zijn dochter die dag bij hem is geweest. Ook heeft de moeder van aangeefster verklaard over het letsel alsook de hevige emoties die zij toen bij haar dochter heeft waargenomen.
De rechtbank oordeelt dat er naast de aangifte voldoende steunbewijs is om te komen tot een wettig en overtuigend bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 11 juni 2024 te Uden, gemeente Maashorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven meermalen, (met kracht) met een mes in de borst en buik en het been en hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
op 6 maart 2024 te Erp, gemeente Meierijstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het gezicht te slaan.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd. Ook dienen een contactverbod met het slachtoffer in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank aan een strafoplegging in de vorm van een gevangenisstraf toekomen, dan verzoekt de verdediging om bij het bepalen van de duur daarvan rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn al gevorderde leeftijd, zijn diabetes, zijn taalbarrière en het ontbreken van sociale contacten. Een forse gevangenisstraf zal hem hierdoor extra zwaar vallen. Een contact- of locatieverbod zal gerespecteerd worden, maar het is niet nodig dit op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nadat er al enige tijd sprake was van spanningen in de relatie tussen vader en dochter, is het op 11 juni 2024 tot een dramatisch dieptepunt gekomen. Verdachte heeft zijn dochter geprobeerd te vermoorden door haar meermalen met een mes te steken. Omstanders hebben de politie gewaarschuwd en omdat de hulpdiensten tijdig bij het slachtoffer waren is het bij een poging gebleven. Het feit vond plaats in een tijdspanne van enkele minuten. Aangeefster heeft gedurende die tijd doodsangsten uitgestaan. Zij heeft verklaard dat zij op een gegeven moment dacht dat zij werkelijk zou komen te overlijden. Als gevolg van het handelen van verdachte is zij op de intensive care van het ziekenhuis terecht gekomen. Zij heeft blijvend letsel opgelopen in de vorm van littekens. Dit letsel vormt voor haar een dagelijkse confrontatie met en een blijvende herinnering aan hetgeen op 11 juni 2024 heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een groot gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft daar op brute wijze inbreuk op gemaakt.
Het delict heeft plaatsgevonden op de openbare weg en er waren veel getuigen die hebben gezien hoe verdachte op zijn dochter instak. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet, althans onvoldoende, heeft meegewerkt aan gedragsdeskundige onderzoeken door een psycholoog en een psychiater. Verdachte heeft aldus geen enkel inzicht gegeven in de beweegredenen van zijn handelen. Dientengevolge bestaan geen onderbouwde aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank gaat, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, bij het bepalen van de strafmaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gevangenisstraf.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een poging tot moord, zijnde moord het zwaarste commune delict dat het Wetboek van Strafrecht kent. Dergelijk handelen kan enkel en alleen worden bestraft met een zeer langdurige gevangenisstraf, waarbij geen ruimte meer is voor een voorwaardelijk deel van deze straf.
De rechtbank acht een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden, gezien hetgeen hierboven ten aanzien van de feiten en de persoon van verdachte is overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Het contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dat is begaan, acht de rechtbank oplegging van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aangewezen. De rechtbank zal bepalen dat dit contact- en gebiedsverbod vijf jaar duurt en dat per overtreding vervangende hechtenis van twee weken wordt toegepast.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal zij de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Nu verdachte een zeer zwaar geweldsdelict heeft gepleegd, vereist de bescherming van de samenleving dat toereikende maatregelen genomen worden om recidive te voorkomen. Aangezien voorkomen moet worden dat dit na ommekomst van de gevangenisstraf tot onveiligheid voor de samenleving leidt, overweegt de rechtbank een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Dit is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Er wordt voorts een langdurige gevangenisstraf aan verdachte opgelegd.
Dat de reclassering zich vanwege de weigerachtige houding van verdachte onthoudt van een advies omtrent de maatregel, doet hieraan niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat oplegging van deze maatregel in dit geval aangewezen is. Na afloop van de opgelegde gevangenisstraf kan beoordeeld worden in hoeverre het recidiverisico nog aanwezig is en welke voorwaarden moeten worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen. Tegen de tijd dat de opgelegde gevangenisstraf afloopt, zal de officier van justitie een nieuw reclasseringsadvies op moeten laten maken en eventueel een medische verklaring, als behandeling of opname in een zorginstelling nodig wordt geacht.
Voorlopige hechtenis.
Gelet op dit vonnis ziet de rechtbank geen reden om de voorlopige hechtenis op te heffen zoals verzocht. De ernstige bezwaren zijn bevestigd en de eerder aangenomen gronden zijn onverminderd van kracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal moet worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente. Tot slot verzoekt de officier van justitie de rechtbank om voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit en heeft de rechtbank om die reden primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat een matiging geïndiceerd is. Ter zake van de gevorderde materiële schade refereert de verdediging zich (subsidiair) aan het oordeel van de rechtbank nu die posten voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding oordeelt de rechtbank dat elk van de materiële schadeposten volledig is onderbouwd aan de hand van de schriftelijke bijlagen bij de vordering benadeelde partij en de aanvullende bijlagen.
Ten aanzien van de immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de vordering benadeelde partij en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde zeer ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij heeft wonden in de oksel, de borsten, de buik, op de bovenbenen en handen opgelopen. Zij heeft op de intensive care gelegen en heeft meerdere medische operaties moeten ondergaan. De fysieke en psychische impact die dit alles heeft gehad en nog steeds heeft op het slachtoffer is immens. Daarom acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde immateriële schadebedrag van
€ 10.000,- volledig toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 45, 57, 289, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
  • verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot moord
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
 Een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende een
contact- en gebiedsverbodvoor de duur van 5 jaren subsidiair 2 weken hechtenis.
Het contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Het gebiedsverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 5 jaren zich niet zal ophouden in Uden.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
 Een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van 10.513,81 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 87 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 513,81 euro materiële schade en 10.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 10.513,81 euro, bestaande uit 513,81 euro materiële schade en 10.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2025.