In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 10 april 2025, waar verzoeker en zijn schuldhulpverlener, mevrouw A.T.M. Brekelmans, en beschermingsbewindvoerder, mevrouw J.W.C. Smits, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot schuldsanering niet vergezeld ging van een met redenen omklede verklaring, zoals vereist door artikel 285 lid 1 van de Faillissementswet. De schuldhulpverlener had aangegeven dat er onvoldoende aflossingsmogelijkheden waren en dat een buitengerechtelijke schuldregeling niet tot stand kon komen vanwege de onduidelijkheid over de schulden van verzoeker.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de turbulente geschiedenis van verzoeker, die na een periode van stabiliteit in 2019 weer in de problemen kwam door een traumatische gebeurtenis. Ondanks dat verzoeker sinds 1 maart 2021 onder beschermingsbewind staat, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan en dat de kans op nieuwe schuldeisers gering is. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen, omdat het minnelijk traject ten onrechte is overgeslagen. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat verzoeker het recht heeft om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen.