ECLI:NL:RBOBR:2025:2494

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
23/2069
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over omgevingsvergunningen voor hobbymatig houden van dieren en hekwerken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eisers tegen twee omgevingsvergunningen die zijn verleend voor het hobbymatig houden van dieren en het plaatsen van hekwerken op een perceel in de gemeente Cranendonck. De rechtbank heeft op 29 april 2025 uitspraak gedaan na een eerdere tussenuitspraak waarin het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid kreeg om gebreken in het besluit te herstellen. Tijdens de zitting op 6 mei 2024 zijn partijen het eens geworden over het aantal en de diersoorten die de vergunninghouder mag houden. De rechtbank heeft deze overeenstemming vastgelegd en het herstelbesluit aangepast. De rechtbank heeft overwogen dat het college onvoldoende onderbouwd heeft waarom geen looptijd is verbonden aan de omgevingsvergunning voor het plaatsen van hekwerken. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het ingetrokken bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het herstelbesluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorschrift 2 van het herstelbesluit vernietigd en een nieuw voorschrift vastgesteld. Tevens is het college veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2069E

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, het college
(gemachtigde: D.C.F.J. Velings).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]en
[naam]uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. E.H.E.J. Wijnen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunningen voor het hobbymatig houden van (landbouw)dieren en het plaatsen van hekwerken en afrasteringen op het perceel [adres] in [woonplaats] .
1.1.
Met het besluit van 26 januari 2023 (het primaire besluit 1) heeft het college de omgevingsvergunning voor het hobbymatig houden van dieren verleend. Met het besluit van 31 januari 2023 (het primaire besluit 2) heeft het college de omgevingsvergunning voor het plaatsen van hekwerken en afrasteringen verleend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van beide omgevingsvergunningen gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [naam] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder en mr. J.H.D. Elings als waarnemer van de gemachtigde van vergunninghouder.
1.5.
Bij tussenuitspraak van 27 mei 2024 (de tussenuitspraak) [1] heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.6.
Bij brief van 29 juli 2024 heeft het college de rechtbank verzocht de in de tussenuitspraak gestelde termijn te verlengen. Bij tussenuitspraak van 13 augustus 2024 heeft de rechtbank de in de tussenuitspraak gegeven termijn voor het herstel van het geconstateerde gebrek verlengd tot en met 30 oktober 2024.
1.7.
Bij brief van 24 oktober 2024 heeft het college de rechtbank verzocht de gestelde termijn opnieuw te verlengen. Bij tussenuitspraak van 7 november 2024 heeft de rechtbank de in de tussenuitspraak van 13 augustus 2024 gegeven termijn voor het herstel van het geconstateerde gebrek verlengd tot en met 31 december 2024.
1.8.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 17 december 2024 een nieuw besluit op het bezwaar genomen (het herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bezwaar van eisers gegrond verklaard en een gewijzigde omgevingsvergunning verleend.
1.9.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
1.10.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [naam] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder, [naam] als adviseur van de vergunninghouder en mr. J.H.D. Elings als waarnemer van de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college het houden van dieren binnen zowel de woonbestemming als de agrarische bestemming in samenhang had moeten bezien. Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat door het opnemen van een grenswaarde voor ammoniak van 15,26 kg het college onvoldoende heeft geborgd dat vanwege de omgevingsvergunning ten hoogste sprake kan zijn van het hobbymatig houden van dieren. Tot slot heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat het college onvoldoende onderbouwd heeft waarom geen looptijd is verbonden aan de omgevingsvergunning voor het plaatsen en gebruiken van hekwerken in afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft verder in de tussenuitspraak het bestreden besluit geschorst tot de einduitspraak en bepaald dat vergunninghouder gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat op de percelen van vergunninghouder niet meer dieren dan 7 schapen, 7 alpaca’s, 3 wallaby’s, 3 kraanvogels en 10 kippen mogen worden gehouden.
4. Het college heeft in het herstelbesluit de geconstateerde gebreken gepoogd te herstellen en daarmee, zo begrijpt de rechtbank, het bestreden besluit ingetrokken. Eisers hebben niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit en het college heeft aan eisers een proceskostenvergoeding toegekend, zodat zij geen belang meer hebben bij beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren, voor zover dat is gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit.
5. Het beroep van eisers heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
6. Eisers hebben gereageerd op het herstelbesluit en hebben aangevoerd dat zij het aantal vergunde dieren nog steeds te hoog vinden, en dat daarmee geen sprake is van het hobbymatig houden van dieren.
6.1.
Het college heeft met het herstelbesluit voorschrift 2 aan de omgevingsvergunning verbonden. Dit voorschrift luidt:

Maximaal mogen de volgende aantallen en soorten dieren worden gehouden:

maximaal 10 schapen/geiten

maximaal 3 paarden/pony’s/ezels

maximaal 25 stuks pluimvee (zoals kip/eend/fazant/parelhoen)

maximaal 5 pauwen/kalkoenen

maximaal 5 konijnen

maximaal 7 alpaca’s/lama’s

maximaal 3 runderen
Bovengenoemde diersoorten en aantallen gelden in totaliteit voor zowel de bestemming “Agrarisch” als de bestemming “Wonen” en zijn onderling niet uitwisselbaar.
6.2.
Op de zitting zijn partijen het eens geworden over het aantal dieren en de diersoorten die vergunninghouder mag houden op zijn perceel. Partijen hebben de rechtbank daarom verzocht om zelf in de zaak te voorzien door voorschrift 2 aan te passen in die zin, dat 10 schapen/geiten, 7 alpaca’s/lama’s, 10 kippen, 5 konijnen en 3 stuks grootvee zoals pony’s, paarden, koeien, kalven en veulens mogen worden gehouden, maar geen ezels. De rechtbank zal dit verzoek inwilligen.
7. Eisers hebben in hun zienswijze ook nog aangevoerd dat er in het herstelbesluit ten onrechte informatie ontbreekt over de manier waarop de dieren worden gehouden, de continuïteit daarvan en de vraag of de dieren alleen voor eigen gebruik zijn, dat andere huisdieren ten onrechte worden uitgesloten van de maximaal te houden dieren, en dat de grondslag van de aanvraag wordt verlaten. Omdat partijen het eens zijn geworden over de omgevingsvergunning, behoeven deze gronden geen bespreking meer.

Conclusie en verdere afwikkeling

8. Eisers hebben gelijk gekregen in hun beroep tegen het bestreden besluit, maar omdat dit besluit is ingetrokken met het herstelbesluit is hun beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. Het beroep van eisers richt zich automatisch tegen het herstelbesluit en dat beroep is gegrond.
9. De rechtbank vernietigt voorschrift 2 van het herstelbesluit. De rechtbank zal het herstelbesluit zelf verbeteren en verbindt het volgende nieuwe voorschrift 2 aan het herstelbesluit:

Maximaal mogen de volgende aantallen en soorten dieren worden gehouden:


maximaal 10 schapen/geiten;

maximaal 7 alpaca’s/lama’s;

maximaal 10 kippen;

maximaal 5 konijnen;

maximaal 3 stuks grootvee zoals pony’s, paarden, koeien, kalven en veulens. Onder grootvee wordt niet verstaan ezels.

Bovengenoemde diersoorten en aantallen gelden in totaliteit voor zowel de bestemming “Agrarisch” als de bestemming “Wonen” en zijn onderling niet uitwisselbaar.

9.1.
De rechtbank bepaalt tot slot dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het herstelbesluit. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat met deze einduitspraak de voorlopige voorziening in de tussenuitspraak is komen te vervallen.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.174,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het herstelbesluit gegrond;
- vernietigt voorschrift 2 in het herstelbesluit;
- verbindt het volgende nieuwe voorschrift 2 aan het herstelbesluit:

Maximaal mogen de volgende aantallen en soorten dieren worden gehouden:


maximaal 10 schapen/geiten;

maximaal 7 alpaca’s/lama’s;

maximaal 10 kippen;

maximaal 5 konijnen;

maximaal 3 stuks grootvee zoals pony’s, paarden, koeien, kalven en veulens. Onder grootvee wordt niet verstaan ezels.

Bovengenoemde diersoorten en aantallen gelden in totaliteit voor zowel de bestemming “Agrarisch” als de bestemming “Wonen” en zijn onderling niet uitwisselbaar.

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het herstelbesluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J.A.B. Elsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.