ECLI:NL:RBOBR:2025:248

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
01.066600.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na het overgieten van partner met frituurvet

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn partner op 26 februari 2024 in Helmond heeft overgoten met hete frituurolie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en hem een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door de olie over zijn partner te gooien, wat leidde tot ernstige brandwonden en een langdurige ziekenhuisopname van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €161.661,47, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar zijn en dat de verdediging van de verdachte niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft ook de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de ontkennende houding van de verdachte tijdens het proces.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01.066600.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.066600.24
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
doch thans gedetineerd in P.I. Grave te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2024, 15 augustus 2024, 23 oktober 2024, 18 december 2024 en 08 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] Opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een (frituur)pan met (daarin) hete olie of heet vet, tegen het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en de (frituur)pan met hete olie of heet vet over die [slachtoffer] heeft gegooid, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Helmond aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere brandwonden (bestaande uit eerste, tweede en derde graads brandwonden over het gehele lichaam), heeft toegebracht door met een (frituur)pan met (daarin) hete olie of heet vet, tegen het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer] te lopen en de (frituur)pan met hete olie of heet vet over die [slachtoffer] te gooien, althans in de richting van die [slachtoffer] te gooien;(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (frituur)pan met (daarin) hete olie of heet vet, tegen het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en de (frituur)pan met hete olie of heet vet over die [slachtoffer] heeft gegooid, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
In de ochtend van maandag 26 februari 2024 wordt er aangebeld bij een woning aan [adres] in Helmond. Aan de deur staat een vrouw die bibbert, rode plekken in haar gezicht heeft en natte kleding draagt. Ze draagt op dat moment geen jas en schoenen. De vrouw zegt tegen de man die de deur opendoet: ‘Bel de ambulance en de politie, ze moeten snel komen.’ De man belt 112 en hoort de vrouw tegen de centralist zeggen dat ze door haar man in elkaar is geslagen en dat hij hete frituurolie over haar heen heeft gegooid.
Als niet veel later de politie arriveert staat de vrouw onder de douche en zijn de inmiddels gearriveerde ambulancemedewerkers hulp aan het verlenen. De vrouw blijkt [slachtoffer] te zijn (hierna aan te duiden als: ‘ [slachtoffer] ). Het slachtoffer wordt overgebracht naar het ziekenhuis en later naar het brandwondencentrum van het Maasstad ziekenhuis te Rotterdam, waar zij, om haar luchtwegen te beschermen, in coma wordt gebracht. Uiteindelijk heeft de kunstmatige beademing 25 dagen geduurd. Eind maart 2024 is het slachtoffer uit de coma ontwaakt en doet zij aangifte van zware mishandeling en poging doodslag tegen haar echtgenoot, [verdachte] .
Het slachtoffer blijkt voor 20,5 % van haar lichaamsoppervlak verbrand te zijn, met wonden in het gelaat, de hals, de borstkas, een schouderblad, de borsten, de armen, de buik en op de bovenbenen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, door het gieten van hete olie over het slachtoffer, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen en deze kans ook bewust heeft aanvaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Dat het slachtoffer is overgoten met hete olie is een afschuwelijk ongeluk. De in de woning aangetroffen olieresten passen beter bij het scenario van een ongeluk dan bij de lezing van het slachtoffer dat verdachte haar opzettelijk heeft geprobeerd te doden, aldus de verdediging.
Voor zover door de rechtbank wordt overwogen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, heeft de verdediging betoogd dat er weliswaar een aanmerkelijke kans op overlijden van het slachtoffer bestond, maar dat het bewijs dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard ontbreekt. Op grond hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen van de rechtbank
In aanvulling op deze bewijsmiddelen overweegt de rechtbank, ter beantwoording van de bewijsvraag, als volgt.
Inleiding
Er bestaat geen twijfel over de ernst van het door het slachtoffer opgelopen letsel en de oorzaak daarvan. Als gevolg van het contact met hete olie is het slachtoffer ernstig en in grote mate verbrand. Ook staat vast dat het verdachte was die een pan met hete olie in zijn handen had, voordat de hete olie het slachtoffer heeft verbrand.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de olie over het slachtoffer is gekomen als gevolg van een ongeluk, of dat hieraan opzettelijk handelen van verdachte ten grondslag lag. In feite komt het aan op de vraag of de rechtbank de verklaring van aangeefster volgt, of die van verdachte. Om deze vraag te beantwoorden zal de rechtbank aandacht besteden aan de betrouwbaarheid van beide verklaringen, deze daarna toetsen aan de andere bewijsmiddelen in het dossier, om vervolgens haar conclusie te trekken.
Verklaringen van het slachtoffer
Zoals hiervoor is beschreven, heeft het slachtoffer in het bijzijn van haar buurtgenoot, waar zij voor hulp had aangebeld, tegenover de alarmcentrale verklaard dat haar echtgenoot hete olie over haar heen had gegooid. Tegenover de politie die op de melding afkomt, verklaart aangeefster kort na het voorval dat ze door haar partner is mishandeld, dat dit plaatsvond in haar woning en dat ze is weggevlucht. Daarna is het slachtoffer wekenlang niet door de politie gehoord, omdat zij vanwege haar ernstige medische toestand in een coma is gehouden. Een week nadat zij uit haar coma is ontwaakt, legt zij een uitgebreide verklaring tegenover de politie af. Daarin vertelt zij gedetailleerd wat er op 26 februari 2024 is gebeurd. Die dag ging zij naar het werk in de thuiszorg. Nadat zij één huis had gepoetst ging zij thuis een kopje koffie drinken. Aan de tafel in de keuken gezeten zag zij haar man met een pan olie naar binnen komen lopen. Opeens voelde zij een gek gevoel op haar hoofd, waarop zij naar beneden keek omdat ze haar gezicht niet wilde verbranden. Ze stond op, waarna haar man haar bij haar borst pakte, haar in het gezicht sloeg en zei dat hij haar dood zou maken. Daarna heeft hij het restant uit de pan over haar heen gegooid. Hij zei dat hij haar dood ging maken en dan voor de trein zou gaan staan.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster op drie momenten in de kern dezelfde verklaring heeft afgelegd, inhoudende dat haar man haar heeft mishandeld en met hete olie heeft overgoten. Voor de waardering van de betrouwbaarheid van deze verklaringen acht de rechtbank van belang dat de eerste twee verklaringen zijn afgelegd op momenten direct nadat het was voorgevallen, terwijl aangeefster enorme pijnen moet hebben doorgemaakt. De derde verklaring vindt plaats weken later, nadat zij 25 dagen in coma heeft gelegen. Wat opvalt aan deze derde verklaring is dat deze in lijn is met de eerder door haar afgelegde verklaringen, maar ook dat deze veel uitgebreider is. De verklaring bevat details die aantoonbaar in overeenstemming zijn met andere bevindingen in het dossier. Die overeenstemming ziet op zowel de locatie, datum en tijdstippen van de gebeurtenissen op 26 februari 2024, alsmede op details in de woning, zoals bijvoorbeeld haar zitplek aan tafel, het bakje met frites op het aanrecht en de koffiemok die op de tafel is aangetroffen. Ook andere details in haar verklaring vallen op. Zo verklaart zij dat het regende en dat zij dat toen zij vluchtte als fijn ervaarde op haar lijf. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de comateuze toestand van het slachtoffer kennelijk niet van invloed is geweest op haar herinneringen over de gebeurtenissen op 26 februari 2024.
Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar waardeert.
Verklaringen van verdachte
Verdachte wordt enkele uren nadat het slachtoffer ernstig gewond raakte aangehouden in de woning van zijn broer. Een dag later wordt hij voor het eerst inhoudelijk over de zaak verhoord. Tijdens dat verhoor verklaart verdachte dat het slachtoffer en hij woorden kregen over het ophangen van haar rooster in de keuken. Het slachtoffer begon hem te beledigen, waarop ze hem duwde. Uit een reflex wilde verdachte de olie op de grond gooien. Daarbij is de olie in haar gezicht gekomen. Hij weet niet hoe dat is gebeurd, maar hij deed het niet expres. Desgevraagd verklaart hij dat het slachtoffer aan de andere kant van de tafel stond en dat ze verdachte op zijn rug duwde. Geconfronteerd met het feit dat verdachte eerder had verklaard dat ze aan het eten was, verklaart verdachte dat hij niet meer weet of zij stond of zat.
Twee dagen later verklaart verdachte bij de rechter-commissaris dat hij niet meer weet of aangeefster is gaan zitten of dat ze nog stond toen ze hem duwde, maar dat hij, toen hij geduwd werd, het frituurvet pakte om het op de grond te smijten. De pan kwam niet tegen de tafel, maar echt op de tafel terecht.
In de tweede verklaring die verdachte bij de politie aflegt, anderhalve maand later, verklaart verdachte dat het slachtoffer hem tweemaal met de hand op zijn rug sloeg. Hij was op dat moment bezig met het braden van friet, wilde de olie wegspoelen, maar toen kwam het tegen de tafel aan. Hoe de olie op het slachtoffer terecht is gekomen weet hij niet meer. Als hem gevraagd wordt om voor te doen hoe het ging, vertelt hij dat hij zich omdraaide, dat hij de braadpan op de grond wilde zetten of gooien, maar omdat zij zo dichtbij stond, viel het op haar. Zijn intentie was om de pan op de grond te zetten, maar omdat de ruimte zo krap was, kwam de pan tegen de tafel aan. Daardoor ging de olie eruit en kwam deze tegen het slachtoffer aan.
Ter terechtzitting op 18 december 2024 verklaart verdachte dat de pan tegen de rand van de tafel botste en dat de olie, door de hoek waarmee de pan met de tafel botste, vooruit tegen het slachtoffer aankwam en niet tegen verdachte zelf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte minder zeker is van wat er volgens hem gebeurd is. Zo verklaart hij tijdens het eerste inhoudelijke verhoor dat hij niet meer weet hoe de olie op het slachtoffer is gekomen. Ook weet hij het slachtoffer niet precies te lokaliseren in de kamer. Eerst heeft hij verklaard dat ze stond, later dat ze zat. In zijn eerste verklaring bij de politie en later bij de rechter-commissaris heeft verdachte gezegd dat het slachtoffer hem duwde, later, in zijn tweede verhoor bij de politie, heeft verdachte verklaard hij dat zij hem sloeg.
Verder slaat de rechtbank acht op het moment waarop en de omstandigheden waaronder is verklaard. Zo heeft het slachtoffer zelf hulp ingeschakeld en daarbij direct spontaan gezegd wat er volgens haar gebeurd was. Verdachte heeft, anders dan in het door hem geschetste ongeluk-scenario te verwachten zou zijn, geen hulp ingeschakeld, maar is er vandoor gegaan. Hij is pas later die dag door de politie aangehouden en heeft pas gezegd wat er volgens hem is gebeurd toen hij door de politie werd verhoord.
De rechtbank heeft ter terechtzitting bemerkt dat het lastig is om de verklaring van verdachte goed te begrijpen. Zij kan niet uitsluiten dat dat deels ook te maken heeft met de taalbarrière, nu verdachte de Nederlandse taal niet spreekt en gebruik moest worden gemaakt van een tolk. Dit vormt voor de rechtbank aanleiding om behoedzaam te zijn met het trekken van conclusies over de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte. Dat neemt echter niet weg dat de verklaring van verdachte door de rechtbank op grond van wat hiervoor is overwogen als minder betrouwbaar wordt ingeschat dan de verklaring van het slachtoffer.
Overig bewijs
Uit de forensisch medische letselrapportage leidt de rechtbank af dat het slachtoffer brandwonden aan haar hoofd en gelaat en vele lager gelegen delen van haar lichaam heeft. Dit biedt ondersteuning aan haar verklaring dat zij hete olie over haar hoofd en lichaam gegoten kreeg.
Uit het forensisch onderzoek in de woning leidt de rechtbank af dat de aangetroffen oliesporen eveneens steun bieden aan de verklaring van het slachtoffer. Zo zijn de op de stoel aangetroffen vlekken en oliespatten een aanwijzing dat er iemand op de stoel heeft gezeten op het moment dat de olie op de stoel terecht kwam. De op de tafel aanwezige plastic zak met brood heeft oliesporen aan de kant van de stoel van het slachtoffer, en niet aan de kant waar volgens verdachte de pan tegen of op de tafel botste. Tot slot bevat het forensisch onderzoek aanwijzingen dat er met olie is gegooid vanuit de richting van het keukenblok naar de binnenmuur met de hal. De stoel van het slachtoffer stond daar tussenin.
Tussenconclusie
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar. Bovendien wordt deze op cruciale punten ondersteund door de forensische onderzoeksbevindingen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de lezing van verdachte, mede in het licht van de hierboven beschreven overige bewijsmiddelen, ongeloofwaardig is. Verdachte is werkzaam als kok en moet als geen ander het gevaar van hete olie kennen. Het op de grond willen gooien van een pan met hete olie als een reactie op een duw in de rug is voor de rechtbank dan ook moeilijk voorstelbaar. Daarbij komtdat de stelling van de verdachte dat hij de olie op de grond wilde gooien, niet kan verklaren hoe het slachtoffer olie op haar hoofd heeft gekregen. Niet in het scenario dat het slachtoffer op een stoel zat en al helemaal niet in het scenario dat het slachtoffer stond. De verklaring van verdachte dat de pan tegen de tafel stootte en dat de olie daardoor op het slachtoffer is gekomen, is evenmin afdoende verklaring voor het sporenbeeld, zoals hiervoor al is gebleken. Al met al kan aan de verklaring van verdachte geen geloof gehecht worden. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de lezing van het slachtoffer.
Opzet
Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte haar met hete olie heeft overgoten. Ook heeft zij verklaard dat hij gezegd heeft dat hij haar dood ging maken. Gelet op de gevaarzetting van het over het hoofd van een persoon gieten van hete olie en de uitlatingen van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en aldus uitvoering gaf aan zijn voornemen om zijn echtgenote van het leven te beroven.
Poging
Het slachtoffer heeft het handelen van verdachte overleefd. Dat het voornemen van verdachte niet is voltooid is niet te danken aan het optreden van verdachte. Het slachtoffer zelf heeft hulp moeten zoeken en redelijk snel ook hulp gekregen. Uit de forensisch medische letselrapportage blijkt dat doordat zij spoedig hulp heeft gekregen, haar overlevingskansen aanzienlijk zijn verhoogd.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging doodslag bewezen, zoals hierna is bewezen verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 26 februari 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet met een pan met daarin hete olie, in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en de pan met hete olie over die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd een maatregel aan verdachte op te leggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarbij een locatie- en contactverbod wordt opgelegd voor de duur van 5 jaren. Ook heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn eigen vrouw. Verdachte en het slachtoffer ontbeten in de pauze van slachtoffers werk altijd samen thuis. Zo ook in de ochtend van 26 februari 2024. Het viel het slachtoffer toen zij thuis kwam al op dat verdachte frites aan het maken was, omdat zij nooit in de ochtend frites aten. Dit gaf haar een raar gevoel. Toen het slachtoffer aan de eettafel had plaatsgenomen en een slokje van haar koffie had gedronken, liep verdachte op haar af en goot de pan met hete frituurolie over haar heen. Het slachtoffer is opgestaan, waarop verdachte haar in het gezicht heeft geslagen en nogmaals olie over haar heeft heen gegoten.
Het slachtoffer is de woning ontvlucht en heeft in de buurt bij woningen aangebeld net zolang tot een buurtbewoner opendeed. Zij is op aanraden van de alarmcentrale direct onder de douche gaan staan, waarna zij met spoed door de ambulance is opgehaald en uiteindelijk naar het brandwondencentrum in Rotterdam is gebracht.
De gevolgen van het handelen van verdachte zijn voor het slachtoffer vreselijk. Brandwonden zijn onvoorstelbaar pijnlijk en het slachtoffer heeft de afgelopen maanden helse pijnen moeten doorstaan. Zij is in het brandwondencentrum een aantal weken in coma gehouden en heeft daarna vele operaties moeten ondergaan. In de periode waarin de terechtzitting plaatsvond was zij weer opgenomen in het brandwondencentrum, waar zij opnieuw werd behandeld en moest worden geopereerd. Door het ontvluchten van het huis en direct onder de douche te gaan staan, heeft het slachtoffer ergere gevolgen voorkomen. Haar verwondingen hadden bij niet accuraat ingrijpen immers mogelijk tot de dood geleid.
Het slachtoffer zal de rest van haar leven met de gevolgen van het handelen van verdachte geconfronteerd worden. In de eerste plaats heeft zij nog veel medische zorg nodig ter verzorging en behandeling van haar wonden. Daarbij komt dat het handelen van verdachte zeer veel littekens op het lichaam van het slachtoffer, ook op haar hoofd en in haar gezicht, heeft veroorzaakt. Op de terechtzitting van 18 december jl. heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Zij heeft verdachte gevraagd om haar aan te kijken, zodat hij kon zien wat hij haar heeft aangedaan. Verder heeft zij op indringende wijze naar voren gebracht hoe haar leven én dat van haar dochter sinds 26 februari 2024 compleet veranderd is. Al deze gevolgen voor het slachtoffer rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Naar de beweegredenen van verdachte blijft het – gelet op zijn ontkennende proceshouding –gissen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en het slachtoffer op initiatief van het slachtoffer uit elkaar zouden gaan. Mogelijk kon verdachte dit niet verkroppen. Maar of deze omstandigheid verdachte tot zijn handelen heeft gebracht, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen.
De rechtbank houdt bij haar strafoplegging rekening met het gegeven dat verdachte geen inzicht in zijn handelen heeft willen geven en het slachtoffer dan ook met vragen heeft achtergelaten. Door zijn ontkennende houding heeft verdachte ook geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een locatieverbod, als bedoeld in artikel 38v Sr, voor de woning van het slachtoffer. De rechtbank zal evenmin een contactverbod met het slachtoffer opleggen. De reden hiervoor is dat het de rechtbank niet is gebleken dat verdachte sinds hij in detentie is geraakt heeft geprobeerd om met het slachtoffer in contact te komen. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van dit contactverbod dan ook niet noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten,
Voorlopige hechtenis
Gelet op dit vonnis ziet de rechtbank geen reden om de voorlopige hechtenis op te heffen zoals verzocht. De ernstige bezwaren zijn bevestigd en de eerder aangenomen gronden zijn onverminderd van kracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Inleiding
De benadeelde partij heeft op 10 oktober 2024 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Op 11 december 2024 heeft de benadeelde partij de vordering uitgebreid. De benadeelde partij vordert thans op te leggen een totaalbedrag van € 161.661,47, bestaande uit een bedrag van € 11.661,47 aan materiele schade, en een bedrag van € 150.000,- euro aan immateriële schade die zij als gevolg van het strafbare feit heeft geleden. De benadeelde partij verzoekt het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gevorderde bedrag aan materiele schade, in totaal € 11.661,47, bestaat uit de volgende posten: ziekenhuis daggeldvergoeding ten bedrage van € 2.310,00; aanvulling ziekenhuis daggeldvergoeding van € 2.485,00; het eigen risico voor de zorgverzekering ten bedrage van € 385,00; kleding ten bedrage van € 250,00; medische kosten ten bedrage van € 528,07; een stelpost voor medische kosten van € 2.500,00; kosten voor het schilderen van de muren in de woning van de benadeelde partij ten bedrage van € 750,00 en kosten voor het herstellen van de voer in de woning met een offerte ten bedrage van € 2.453,40.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is € 150.000 euro. Volgens de benadeelde partij is sprake van aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) die het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, zodat een vergoeding voor de immateriële schade kan worden toegewezen. Er is immers – kort samengevat - sprake van zwaar traumatisch, diep brandwondenletsel ten gevolge van het feit dat de verdachte de benadeelde partij heeft overgoten met zeer hete olie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal moet worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente. Tot slot verzoekt de officier van justitie de rechtbank om voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft de rechtbank om die reden verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft geen isubsidiair verweer gevoerd indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 11.661,47 integraal toewijsbaar. Elk van de materiële schadeposten is volledig onderbouwd aan de hand van de schriftelijke bijlagen bij de vordering benadeelde partij en aan de hand van de aanvullende bijlagen.
Ten aanzien van de immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, sub b, BW komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de vordering benadeelde partij en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Zoals de rechtbank eerder beschreef, is het slachtoffer voor 20,5 % van haar lichaamsoppervlak verbrand, met wonden in het gelaat, de hals, de borstkas, een schouderblad, de borsten, de armen, de buik en op de bovenbenen. Zij heeft lang in coma gelegen en heeft meerdere medische operaties moeten ondergaan. De fysieke en psychische impact die dit alles heeft gehad en nog steeds heeft op het slachtoffer, is immens. Daarom acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde immateriële schadebedrag van € 150.000,- toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 287 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor primair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 Een
schadevergoedingsmaatregelwaarbij de rechtbank aan de verdachte oplegt de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
161.661,47 euro. Voormeld bedrag bestaat uit 11.661,47 euro aan materiële schade en 150.000,00 euro aan immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 161.661,47 euro, bestaande uit 11.661,47 euro materiële schade en 150.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M.E.N. van Haren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2025.