ECLI:NL:RBOBR:2025:2393

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/01/401478 / HA ZA 24-118
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaringszaak tussen [eiseres] B.V. en De Staat der Nederlanden

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis gewezen in een vrijwaringszaak tussen [eiseres] B.V. en De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Rijksvastgoedbedrijf. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tegen De Staat, waarbij [eiseres] heeft gevorderd dat De Staat wordt veroordeeld om een bedrag te betalen dat [eiseres] mogelijk verschuldigd is in een hoofdzaak waarin zij als gedaagde partij is betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak zijn afgewezen, wat ook gevolgen heeft voor de vorderingen in de vrijwaringszaak. De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen, en de rechtbank heeft deze conclusie gevolgd. Hierdoor is [eiseres] in het ongelijk gesteld en is zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 10.653,00. De rechtbank heeft tevens de wettelijke rente over deze kosten toegewezen, met de bepaling dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/401478 / HA ZA 24-118
Vonnis (in de vrijwaringszaak) van 16 april 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.
handelend onder de naam
[bedrijfsnaam eiseres]
te [plaats] ,
eisende partij,
gedaagde partij in de hoofdzaak (398340 / HA ZA 23-709),
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.K. Doornbosch,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Rijksvastgoedbedrijf (RVB),
zetelend te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De Staat,
advocaat: mr. T.A. Burger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de vrijwaringsprocedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte houdende productie van de Staat,
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2025 (in de vrijwaringszaak en de hoofdzaak) waarbij de Staat haar standpunt heeft bepleit aan de hand van spreekaantekeningen en waarvan – voor het overige – door de griffier aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiseres] heeft de Staat in vrijwaring gedagvaard en heeft gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld om datgene aan [eiseres] te betalen, waartoe [eiseres] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiseres in de hoofdzaak HA ZA 23-709] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling.
2.2.
De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad -van [eiseres] in de kosten van het geding, zulks met bepaling dat over die proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis.
2.3.
Omdat de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak HA ZA 23-709] tegen [eiseres] worden afgewezen, geldt dat ook voor de vorderingen die [eiseres] in vrijwaring tegen de Staat heeft ingesteld.
2.4.
[eiseres] is in deze vrijwaringszaak in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Staat worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.653,00
2.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 10.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.