Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in een civiele procedure uitspraak gedaan over een vordering tot tussenkomst. De zaak betreft een geschil tussen drie partijen: [eiseres] B.V., [gedaagde], en [eiseres in het incident] BVBA, die betrokken zijn bij een overeenkomst van 26 september 2023. Deze overeenkomst houdt in dat [gedaagde] zich verplichtte tot betaling van € 400.000,- aan [eiseres] in verband met verstrekte leningen, terwijl [eiseres in het incident] garant stond voor deze betaling. [eiseres] vorderde betaling van [gedaagde], die zich op bedrog en dwaling beriep en in reconventie terugbetaling van een eerder betaald bedrag van € 915.000,- eiste. [eiseres in het incident] vroeg om tussenkomst in de hoofdzaak, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat [eiseres in het incident] voldoende belang had bij de vordering, aangezien zij aansprakelijk kon worden gesteld voor de betaling van € 400.000,-. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak wordt op 28 mei 2025 voortgezet voor conclusie van eis tot tussenkomst aan de zijde van [eiseres in het incident].