In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen de eisers en gedaagden over de beëindiging van een huurovereenkomst en de terugbetaling van de waarborgsom. De eisers, vertegenwoordigd door gemachtigde V.A. Valjavec, hebben de huurovereenkomst opgezegd en vorderen de terugbetaling van de waarborgsom van € 2.990,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. A.J. Peerboom, betwisten de terugbetaling en vorderen in reconventie schadevergoeding voor herstelkosten van gebreken die bij de eindoplevering van het gehuurde zijn geconstateerd.
De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 20 januari 2025, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisers het gehuurde niet in dezelfde staat hebben opgeleverd als bij aanvang van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de eisers aansprakelijk zijn voor de herstelkosten, die in totaal € 2.623,60 bedragen, en dat de gedaagden recht hebben op deze vergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van de eisers tot terugbetaling van de waarborgsom gedeeltelijk toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de verschuldigde herstelkosten.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de eisers in conventie grotendeels in het ongelijk zijn gesteld en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie zijn de gedaagden ook in het gelijk gesteld, en de eisers zijn veroordeeld tot betaling van de herstelkosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.