ECLI:NL:RBOBR:2025:2259

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
01-155455.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling tijdens steekincident tussen buren

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 25 juni 2023 in Helmond, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken en met voorwerpen zoals een asbak en een glazen bol heeft gegooid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA- en dactylografisch onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag en mishandeling, en dat de ernst van de feiten en het recidiverisico een zware straf rechtvaardigden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.155455.23
Datum uitspraak: 14 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1990,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2023, 19 december 2023, 12 maart 2024, 7 juni 2024, 3 september 2024, 27 november 2024, 17 februari 2025 en 31 maart 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 augustus 2023. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 december 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort en zakelijk weergegeven:
primair een poging tot doodslag, op of omstreeks 25 juni 2023 in Helmond, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair poging tot zware mishandeling;
mishandeling, op hetzelfde tijdstip en in dezelfde plaats.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft namens verdachte integrale vrijspraak bepleit, nu niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage (Bijlage II) die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen
Op 25 juni 2023 vond er een geweldsincident plaats in (de tuin van) een benedenwoning aan de [adres 2] in Helmond. Het slachtoffer – [slachtoffer] – werd met meerdere steekwonden in haar keuken aangetroffen.
Het slachtoffer verklaarde een dag later dat zij op 25 juni 2023 op een ligbedje in de tuin lag. Plotseling hoorde zij iemand op het balkon en werd er, naar later blijkt, een asbak op haar hoofd en daarna een glazen bol op haar schouder gegooid. Zij zag dat haar bovenbuurman – verdachte – op dat moment over de balustrade van het balkon hing. Hierop is het slachtoffer – al schreeuwend om hulp – naar de keuken gegaan. Het lukte haar niet op haar telefoon 112 in te toetsen, omdat zij op dat moment in elkaar zakte. Ineens zag zij dat verdachte in haar keuken stond. Hij had ook een mes in zijn handen. Verdachte pakte het slachtoffer vast, waarna hij haar meerdere keren en gericht met het mes in haar bovenlichaam stak. Op enig moment dacht het slachtoffer dat verdachte wegging. Hij kwam echter terug, waarna zij nogmaals door verdachte met het mes werd gestoken. “Toen heeft hij mij zo gelegd zodat hij mij aan de andere kant kon steken.”, verklaarde het slachtoffer hierover. Ook riep verdachte: “ik ga jou doodmaken, ik maak jou dood”. Verdachte is daarna via de poort van de achtertuin weggegaan.
Uit de politiebevindingen en medische informatie blijkt dat het slachtoffer meerdere steekwonden had, waaronder steekwonden onder haar rechter borst en linker borst, ter hoogte van de ribbenkast. Als gevolg van het steekincident is bij haar ook een klaplong ontstaan.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting telkens ontkend dat hij voorwerpen, zoals een asbak en een glazen bol, naar het slachtoffer heeft gegooid en dat hij haar (met een mes) heeft gestoken.
Waar verdachte volhardend heeft ontkend, vindt de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen. Getuige [getuige] – een buurman die naast verdachte woont– heeft gezien dat een man vanaf zijn balkon naar de tuin van het slachtoffer sprong en met de vuisten omhoog stond. De rechtbank neemt aan dat de buurman het hier over verdachte heeft gelet op de omschrijving van de kleding, het haar en de nationaliteit van die persoon en daarnaast het feit dat hij hem de bovenbuurman noemt, hij vanuit
zijnbalkon in de tuin sprong en dat het slachtoffer al een probleem had met die man. Bovendien werden op de vloer van de toenmalige woning van verdachte en het bijbehorende balkon op de vloer bloedspatten aangetroffen. Op het balkon, aan de buitenzijde van de balustrade, werden daarnaast meerdere op bloed lijkende sporen waargenomen. Volgens de politie passen de bevindingen van het forensisch onderzoek in de woning van verdachte in het beeld dat verdachte vanaf zijn woning in de tuin van het slachtoffer is gesprongen, waarna hij na het steekincident via de poort en de balustrade terug naar zijn woning is geklommen. Op de linker arm van verdachte is ook een op bloed lijkend spoor aangetroffen. Van onder andere een bloedspat op de vloer van het balkon en op bloed lijkend sporen op de onderste rand van de balustrade van het balkon en op de linkerarm van verdachte werden bemonsteringen genomen. Uit deze drie bemonsteringen is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel uit de bemonsteringen is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer –kort gezegd – slachtoffer [slachtoffer] de donor is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat het slachtoffer donor is van het celmateriaal aan de onderste rand van de balustrade van het balkon, aan de vloer van het balkon en aan de linker arm van verdachte. De door verdachte op zitting gegeven antwoorden dat hij niet weet hoe het bloed van het slachtoffer op de balustrade van zijn balkon terecht is gekomen, dat het bloed toen hij buiten op het balkon was vanuit daar op zijn arm terecht moet zijn gekomen en vervolgens op de grond in zijn woning moet zijn gelekt zijn naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig onder meer gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat getuige [getuige] ook heeft gezien dat verdachte vanaf zijn balkon iets naar het slachtoffer heeft gegooid. Op de glazen bol die in de tuin van het slachtoffer lag is een dacty spoor aangetroffen. Deze is door twee dactyloscopisch onderzoekers vergeleken met onder andere de rechter handpalm van verdachte. Beide onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar een zeer grote mate van overeenkomst geconstateerd en daarnaast de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor, zijnde verdachte, afkomstig is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat het spoor op de glazen bol van verdachte afkomstig is. Op de op zitting gestelde vraag hoe zijn handpalmafdruk op de glazen bol terecht is gekomen bleef verdachte het antwoord schuldig: “Ik heb nooit gegooid naar haar. Ik weet het niet.” Dat er met een asbak naar het slachtoffer is gegooid blijkt naar het oordeel van de rechtbank mede uit het gegeven dat er een asbak ondersteboven op de (tuin)tafel lag.
De rechtbank oordeelt dat het gelet op het voorgaande niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die zich op 25 juni 2023 in Helmond heeft schuldig gemaakt aan de hierboven beschreven feiten. Het dossier, met inbegrip van de verklaring van het slachtoffer, bevat geen aanknopingspunten dat een ander persoon zich hieraan schuldig zou hebben gemaakt.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel én in hun concrete uitvoering ook een geschikt middel waren om de dood van het slachtoffer te bewerkstelligen, dat de rechtbank op grond hiervan vaststelt dat – bij het ontbreken van contra-indicaties – het opzet van verdachte hierop ten volle was gericht. De rechtbank voelt zich in dit oordeel gesterkt door de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft gestoken alsook de plekken waar zij is geraakt. Maar ook omdat verdachte tijdens deze handelingen naar het slachtoffer riep: “Ik ga jou doodmaken, ik maak jou dood”.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht de rechtbank, zo luidt de slotsom, poging tot doodslag (feit 1 primair) en mishandeling (feit 2) wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1 primair
op 25 juni 2023, te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) met een mes in de buik, borst en armen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 25 juni 2023, te Helmond, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een asbak en een glazen bol tegen het lichaam van die [slachtoffer] te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie, mede gelet op de inhoud van de pro Justitia rapportage van het Pieter Baan centrum (PBC), de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gevorderd.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de asbak, het mes en de handdoeken moeten worden verbeurdverklaard. De inbeslaggenomen bloempot moet worden teruggegeven aan het slachtoffer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank, ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte al in preventieve hechtenis heeft doorgebracht. In dat verband is verwezen naar het advies van het PBC om de feiten minimaal in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast is verzocht aan verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en poging tot doodslag. Toen het slachtoffer in de tuin lag, gooide verdachte, zonder enige aanleiding, vanaf zijn balkon een asbak en een glazen bol op haar hoofd en schouder. Hierop rende het slachtoffer naar haar keuken. Ineens stond verdachte ook in de keuken. Hij had een mes in zijn hand. Hiermee heeft hij het slachtoffer meerdere keren gestoken. Op enig moment liep verdachte weg. Hierdoor dacht het slachtoffer dat hij wegging en dat ze veilig was. Niets was minder waar: verdachte kwam namelijk terug, waarna hij haar nogmaals meerdere keren met het mes stak. Vervolgens is verdachte weggegaan. Hulpeloos en met meerdere steekwonden werd het slachtoffer in een plas bloed achtergelaten.
Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan. En notabene in haar eigen woning, bij uitstek de plaats waar zij zich veilig moet kunnen voelen. Zij dacht dat zij het niet zou gaan overleven. Door toedoen van verdachte heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen dat haar fataal had kunnen worden. Dat dit niet is gebeurd is niet te danken aan verdachte. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat de heer [getuige] voorafgaand aan het steekincident getuige was van het gedrag van verdachte. De heer [getuige] en een buurvrouw hebben zich na het steekincident over het slachtoffer ontfermd, eerste hulp geboden en hulp ingeschakeld.
Door het steekincident heeft het slachtoffer onder andere meerdere lichamelijke steekwonden opgelopen, een klaplong en een hoofdtrauma. Uit haar slachtofferverklaring volgt dat zij nog elke dag opstaat met pijn en naar bed gaat met pijn. Het steekincident heeft bij het slachtoffer ook in geestelijke zin wonden geslagen. Omdat alles in haar (voormalige) woning haar herinnerde aan de dag waarop zij door verdachte op brute wijze werd aangevallen, is zij naar een andere woning verhuisd.
Meerdere buurtbewoners hebben meegekregen wat er in de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Het steekincident heeft daarmee niet alleen impact op het slachtoffer en haar naaste omgeving, maar ook op de betreffende woonwijk en de samenleving als geheel. Ook leidt dit soort feiten tot een toename van gevoelens van onveiligheid. De rechtbank weegt deze omstandigheden mee in de te bepalen strafmodaliteit en strafhoogte.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens geweldsmisdrijven en is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van langere duur. Voordat de rechtbank daaraan verdere woorden wijdt, zal zij allereerst ingaan op de door de officier van justitie geëiste maatregel van terbeschikkingstelling, om daarna te bepalen welke combinatie van straf en maatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
De op te leggen maatregel
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de noodzaak bestaat tot het opleggen van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zoals geëist door de officier van justitie.
Deze maatregel kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast moet het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en moet de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen.
De rechtbank heeft voor het beantwoorden van deze vragen vooral kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van het PBC, uitgebracht op 21 januari 2025 en opgemaakt en ondertekend door B. Nieuwenhuizen, GZ-psycholoog en I. van Outheusden, psychiater. Daaruit volgt – zakelijk weergeven en voor zover van belang – dat bij verdachte sprake is van schizofrenie zonder ziektebesef -inzicht, met grootheidswanen en akoestische hallucinaties met negatief commentaar. Tijdens het plegen van de – inmiddels – bewezen verklaarde feiten, was de ziekte schizofrenie aanwezig. De deskundigen hebben vastgesteld dat na het staken van de medicatie, ruim een jaar voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten, hoogstwaarschijnlijk geleidelijk weer een psychotische ontregeling bij verdachte is opgetreden. In hoeverre en op welke manier verdachte door zijn psychotische belevingen werd beïnvloed in zijn keuzes en gedragingen ten tijde van het bewezen verklaarde kon niet met verdachte worden besproken. Alles wijst er wel op dat deze invloed op zijn minst fors was. Een onderbouwing voor volledige ontoerekenbaarheid ontbreekt, omdat er geen delict-scenario kon worden uitgewerkt. Het advies is daarom om de bewezen verklaarde feiten minimaal in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het klinische oordeel is dat het gevaar op herhaling van gewelddadig gedrag, zoals tijdens het bewezen verklaarde, als hoog moet worden beschouwd wanneer verdachte onbehandeld en vrij in de maatschappij zou terugkeren. Verdachte heeft een intensief behandeltraject nodig dat waarschijnlijk meerdere jaren zal duren. Dergelijke trajecten kunnen uitsluitend worden doorlopen binnen de intensieve structuur van een behandelprogramma binnen de forensische psychiatrie. Een zorgmachtiging zal niet volstaan om het recidiverisico langdurig terug te dringen.
Vanwege het ontbreken van ziektebesef en het feit dat verdachte op geen enkele manier delict-gedrag erkent, moet ernstig getwijfeld worden aan enige intrinsieke motivatie tot verandering en aan het vermogen van verdachte om zich, vanuit besef en begrip over aard en ernst van zijn aandoening, langdurig te conformeren aan een behandeling van de hierboven beschreven intensiteit. Bovendien is er nog het risico van een terugval in het gebruik van cannabis en zal er van verdachte veel gevraagd worden in de behandeling, wat kan leiden tot spanning en stress. Dit maakt dat zijn profiel past bij een forensisch psychiatrisch centrum met beveiligingsniveau 4, hoger dan dat van een FPA of FPK. Het advies is daarom om aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank sluit zich aan bij conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen en neemt deze over. Op grond van de pro Justitia rapportage van het PBC stelt de rechtbank vast dat ten tijde van de poging tot doodslag bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens zoals hiervoor nader is omschreven en dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Het gepleegde misdrijf is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Om deze redenen en omdat de veiligheid van anderen, en de algemene veiligheid van personen dat eist, zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bepalen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking: de persoonlijkheid van verdachte, de ernst van het begane feit, het recidiverisico en het feit dat hij al eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat uitsluitend een maatregel van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een passende afdoening van deze zaak is. Deze maatregel zal de rechtbank dan ook opleggen. De maatregel wordt opgelegd wegens poging tot doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
De op te leggen straf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij in strafmatigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Contactverbod
Door het slachtoffer is verzocht om aan verdachte een contactverbod op te leggen. Gelet op de aan verdachte op te leggen straf en de verhuizing van het slachtoffer, ziet de rechtbank geen reden om ook nog een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot een bedrag van € 6.660,98, bestaande uit materiële schadevergoeding.
De vordering bestaat daarnaast uit immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 16.359,00. De benadeelde partij heeft gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag, met uitzondering van de toekomstige zorgkosten en de in de toekomst aan te schaffen camera’s. Deze posten zijn naar de visie van de officier van justitie met teveel onzekerheden omgeven om te kunnen worden toegewezen. Voorts is verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich voor het overgrote deel van het gevorderde bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de schadeposten die zien op 3) het opvragen van medische informatie bij de huisarts, 5) de toekomstige zorgkosten, 9) de herinrichting van het huis en 10) de nog aan te schaffen camera’s heeft de raadsvrouw het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Daarnaast is volgens de raadsvrouw een matiging van de gevorderde immateriële schadevergoeding op zijn plaats.
Beoordeling.
De aard en ernst van de door verdachte gepleegde normschending zijn van dien aard dat de rechtbank reeds daarom aanneemt dat de benadeelde partij in persoon is aangetast. Zij heeft bovendien ook ernstig letsel opgelopen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 1.625,00, bestaande uit onder meer € 175,00 daggeldvergoeding ziekenhuisverblijf, € 50,00 aan medisch gemaakte kosten met betrekking tot de aanschaf van verband, steriele gaasjes en litteken crème, € 385 eigen risico zorgverzekering 2024, € 465,00 voor huishoudelijke hulp en € 50,00 aan reis- en parkeerkosten. De rechtbank wijst het gevorderde schadevergoedingsbedrag dat ziet op de herinrichting van het huis eveneens toe, zij het dat de rechtbank dit bedrag zal matigen. Hierbij zal de rechtbank van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken en acht zij naar billijkheid toewijsbaar een vergoeding van € 500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze post niet-ontvankelijk verklaren. Het toe te wijzen materiële schadevergoedingsbedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2025, zijnde de datum van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de medisch gemaakte kosten die zien op de middelen die zijn aangeschaft in verband met haaruitval. Het bij de vordering gevoegde huisartsenjournaal, waarin de klachten worden omschreven, dateert van 2023. De benadeelde heeft de genoemde middelen – zo blijkt uit de betreffende factuur – echter pas in 2025 aangeschaft. Van dit gedeelte van de vordering is daarom niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht. Daarnaast zijn de posten die betrekking hebben op het opvragen van medische informatie van de huisarts, toekomstige zorgkosten en dubbele huur naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met stukken onderbouwd. Een behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien deze posten daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post die ziet op de camera’s. Deze zijn namelijk nog niet aangeschaft. Het slachtoffer is bovendien al verhuisd naar een andere woning.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken en acht zij naar billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade een vergoeding van
€ 12.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer betaalt, vermeerderd met de wettelijke rente. Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden. De rechtbank zal ook de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. Daarnaast gelast de rechtbank de bewaring van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
  • verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 primair en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:

Poging tot doodslag

Ten aanzien van feit 2:

Mishandeling

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
- Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
Ten aanzien van feit 1 primair:
- Een
terbeschikkingstellingmet
bevel tot verpleging.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 14.125,00 euro, bestaande uit 1.625,00 euro materiële schadevergoeding en 12.500,00 euro immateriële schadevergoeding. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 14.125,00 euro. De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 105 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 1.625,00 euro materiële schadevergoeding en 12.500,00 euro immateriële schadevergoeding. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing over het beslag
- Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten een asbak en een mes;
- Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen: 1 STK Bloempot aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [slachtoffer] .
De rechtbank gelast de bewaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten twee handdoeken ten behoeve van de rechthebbende(n).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mrs. J.H.P.G. Wielders en M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2025.