ECLI:NL:RBOBR:2025:2211

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
01/025917-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Opiumwet met betrekking tot cocaïnehandel

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het verkopen van cocaïne op 4 januari 2022 te Lierop en het aanwezig hebben van ongeveer 32 gram cocaïne in een woning te Geldrop op dezelfde datum. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de stoffen slechts indicatief waren getest en dat er geen NFI-rapport beschikbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan beide feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de aanwezigheid van telefoonnummers die aan de verdachte konden worden gekoppeld. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een voorwaardelijke straf om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.025917.22
Datum uitspraak: 11 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres ] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 4 januari 2022 te Lierop, gemeente Someren opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 4 januari 2022 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in de woning [adres ] ) ongeveer 32 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

BewijsInleiding.

Op 2 augustus 2020 zag een verbalisant een mogelijke overdracht van drugs in een auto door een persoon die later verdachte bleek te zijn. Vervolgens kwam er op 16 juni 2021 een melding bij Meld Misdaad Anoniem binnen dat verdachte al langere tijd in cocaïne zou handelen. Op 21 juli 2021 stelde Team Criminele Inlichtingen een proces-verbaal op waaruit eveneens volgde dat verdachte langere tijd in cocaïne zou handelen. Vervolgens werd door de politie een onderzoek naar de handel in cocaïne door verdachte opgestart en naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is aan verdachte het bovenstaande ten laste gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging betoogd dat de verbalisant een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over een mogelijke overdracht van drugs. Verdachte ontkent verdovende middelen te hebben overgedragen aan de persoon in de Mazda. Daarnaast is de aangetroffen
snowsealbij de vermeende afnemer niet bemonsterd op dacty en DNA van de verdachte. Ten aanzien van feit 2 moet eveneens vrijspraak volgen, aangezien de aangetroffen stoffen niet door het Nederlands Forensisch Instituut zijn getest waardoor niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat deze stoffen cocaïne betreffen en dat verdachte niet woonachtig is in de woning waar deze stoffen zijn aangetroffen.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is dat er daadwerkelijk verdovende middelen door verdachte zijn overgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van een materiaal bevattende cocaïne op 4 januari 2022. Er is een lijst met telefoonnummers aangetroffen in de woning aan de [adres ] te Geldrop en op de telefoon van verdachte. Enkele personen die gekoppeld kunnen worden aan de telefoonnummers op de lijst zijn gehoord en verklaren (al jaren) (hoofdzakelijk) cocaïne bij verdachte te kopen. Het zijn vooral afnemers die al langer cocaïne gebruiken en verklaren dat de verdovende middelen van goede kwaliteit zijn. Ook laat afnemer Van de Cruijs een WhatsApp-gesprek van
4 januari 2022 met zijn dealer zien. Dat telefoonnummer is in gebruik bij verdachte en de profielnaam [gebruikersnaam] komt eveneens overeen met de gegevens die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te kunnen leiden tot een veroordeling voor hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet onomstotelijk blijkt dat de stof die in de woning aan de [adres ] is aangetroffen daadwerkelijk cocaïne betreft. Het dossier bevat een indicatieve test, maar geen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut waarin het/de aangetroffen monster(s) is/zijn geïdentificeerd.
Op 4 januari 2022 is de woning aan de [adres ] te Geldrop doorzocht. Dit is de woning van [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene] ), de minnares van verdachte. Bij de doorzoeking zijn drie chipsbussen aangetroffen. In een dubbele bodem in deze bussen zaten
ziplockbagsmet gevulde
snow seals. De 94 aangetroffen
snow sealshadden in totaal een nettogewicht van 32 gram. Uit de indicatieve testen is gebleken dat sprake was van de aanwezigheid van cocaïne.
Het gebruik van een indicatieve test staat er op zichzelf niet aan in de weg om buiten redelijke twijfel te achten dat de in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs zijn, de stoffen bevatten die uit deze test blijken. Er dient dan wel voldoende ondersteunend bewijs te zijn voor de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de drugs betreft die in de tenlastelegging staan vermeld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van dergelijk ondersteunend bewijs.
Verdachte handelde in cocaïne, hetgeen onder feit 1 bewezen is verklaard, en zijn afnemers bevestigen dat de stof die zij van hem kochten ook daadwerkelijk cocaïne bevatte. Daarbij heeft cocaïne voor de gebruikers een zodanig specifieke werking dat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de uitkomst van de indicatieve test.
Van contra-indicaties is in het onderhavige geval niet gebleken. Dat de stoffen in de woning van [betrokkene] zijn aangetroffen doet daar niet aan af, nu er geen aanwijzingen zijn dat
[betrokkene] in welke vorm dan ook (iets) te maken heeft gehad met het verhandelen van de verdovende middelen. Er zijn geen afnemers die hebben verklaard dat zij van [betrokkene] verdovende middelen hebben gekocht of dat zij op een andere wijze een aandeel had in de feiten.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het poeder dat in de woning van [betrokkene] is aangetroffen aan verdachte toebehoorde en dat dit een stof is die cocaïne bevatte. Hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen – eventueel in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
op 4 januari 2022 te Lierop, gemeente Someren opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. feit 2:
op 4 januari 2022 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning [adres ] ) 32 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte sinds de ten laste gelegde datum niet meer in contact met politie en justitie is geweest en dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, strafvermindering dient te volgen. Indien de rechtbank overgaat tot oplegging van een straf, dient zij slechts een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf .
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van 32 gram van een materiaal bevattende cocaïne en het verkopen van een materiaal bevattende cocaïne op
4 januari 2022. Voor de strafbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ook eerder en aan meer mensen cocaïne heeft verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren.
Daar komt nog bij dat de productie van en handel in harddrugs veel maatschappelijke onrust veroorzaken en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Vaak gaat de productie en verkoop van verdovende middelen gepaard met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Bij dit alles heeft de verdachte uitsluitend gehandeld uit puur winstbejag.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Het aanwezig hebben van harddrugs tot 50 gram wordt volgens de oriëntatiepunten bedreigd met een taakstraf voor de duur van 80 uur. Handelen in harddrugs vanuit een pand en/of op straat wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Deze straffen heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in
artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat bij een niet-gedetineerde verdachte de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond binnen 24 maanden vanaf het tijdstip waarop verdachte in alle redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat op de datum dat het vonnis in deze zaak wordt gewezen de redelijke termijn, gemeten vanaf het tijdstip van het eerste verhoor, met ruim 1 jaar is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte geen nieuwe delicten lijkt te hebben gepleegd maken dat deze straf geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Doel daarbij is er voor te zorgen dat verdachte niet opnieuw delicten zal plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 2, 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
t.a.v. feit 1, feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 11 april 2025.
mr. N.E.M. Keereweer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.