ECLI:NL:RBOBR:2025:2132

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
01/166948-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het medeplegen van invoer van cocaïne, handel in cocaïne, voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en gewoontewitwassen

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch een vonnis uitgesproken in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd in P.I. Grave. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor het medeplegen van de invoer van cocaïne, handel in cocaïne, voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en gewoontewitwassen. De zaak is aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 29 maart 2024, en de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden op basis van bewijs dat is verzameld tijdens het onderzoek Argus, dat zich richtte op criminele samenwerkingsverbanden van gebruikers van cryptotelefoons. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren, verkopen en voorbereiden van cocaïne, en het witwassen van geld dat vermoedelijk afkomstig was van deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de ontvankelijkheid van de officier van justitie vastgesteld. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten in overweging genomen bij het opleggen van de straf, waarbij de impact van de drugshandel op de samenleving en de volksgezondheid werd benadrukt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.166948.23
Datum uitspraak: 09 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1977,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2024, 18 juli 2024, 9 oktober 2024, 13 november 2024, 9 januari 2025 en 26 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 maart 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 mei 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 8 januari 2021 te
Eindhoven, Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet in de
zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet);
(Sky ID [accountnaam 2] , p 110-118)
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020
tot en met 1 maart 2021, te weten:
- op of omstreeks 1 juli 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 81) en/of
- in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 17 juni 2020 (Sky

ID [accountnaam 1] , p 84) en/of

- op of omstreeks 14 juli 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 84) en/of- op of omstreeks 2 december 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 86) en/of
- op of omstreeks 24 november 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 89-90) en/of
- op of omstreeks 2 december 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 92) en/of
- op of omstreeks 12 december 2020 (Sky ID [accountnaam 2] , p 95) en/of
- in of omstreeks de periode van 1 februari 2021 tot en met 1 maart 2021

(Sky ID [accountnaam 2] , p 97)

te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen,
opzettelijk
een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, en/of aanwezig heeft
gehad;
T.a.v. feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juni 2020
tot en met 8 maart 2021 te Eindhoven en/of (elders) in Nederland en/of
te België,
(telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, van een of meer hoeveelheden
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen
en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
en/of
voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of een of meer
van zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden
dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met
dat opzet
(telkens)
- (aan) een of meer groepschats aangemaakt en/of deelgenomen,
waarin met en/of door een of meer anderen werd gecommuniceerd
en/of informatie werd verschaft, gevraagd en/of ontvangen over
transporten van cocaïne van/naar Nederland en/of België
en/of
- middels een of meer cryptotelefoons (via de SKY ECC-accounts [accountnaam 1] ,
[accountnaam 2] en/of een of meer andere accounts) met en/of aan een of meer
anderen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of
ontvangen over:
- de beschikbaarheid, vraagprijs, opslag en/of levering van een of

meer hoeveelheden cocaïne,

- de aankoop, verkoop, mogelijkheden tot opslag en/of transport

van een of meer hoeveelheden cocaïne;

- de inklaring, levering, betaling, opslag, invoer naar en/of het
verdere vervoer in Nederland en/of België van een of meer
hoeveelheden cocaïne;
- de beschikbaarheid en/of inzetbaarheid van personeel (uithalers)
ten behoeve van het uithalen van een of meer hoeveelheden cocaïne in
een of meer havens
T.a.v. feit 4:
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 januari
2020 tot en met 23 januari 2024, te Eindhoven en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(van) een voorwerp(en), te weten:
(een) hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld ten behoeve van de
aanschaf van en/of de betaling van en/of de storting(en) van:
- een of meer geldbedrag(en) op bankrekening

[rekeningnummer] .ten name van [medeverdachte] ,

- de kosten van levensonderhoud,
- de kosten van bouwmaterialen, bouwkosten, inventaris, al dan niet
bestemd voor de (ver)bouw(ing), aankleding en/of inrichting van een
woning gelegen aan de [adres] te Eindhoven,
- een of meer sieraden, vakantiereizen en/of uitstapjes,
- een of meerdere personenauto’s te weten:
• een Mercedes Benz A250 ( [kenteken 1] ),
• een Volkswagen Up ( [kenteken 2] ),
• een Volkswagen Golf ( [kenteken 3] ), althans een of meer
voorwerpen,
A.
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft
verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie
dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
en/of
B.
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of een of meer van zijn medeverdachten wisten
dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - mede afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Door de raadsman is aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 en gedeeltelijk ten aanzien van feit 4 (partieel) nietig verklaard moet worden. Hierbij heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat tekst van de tenlastelegging in beide gevallen onvoldoende concreet is. De rechtbank verwerpt het verweer en verwijst hierbij naar haar beslissing van 18 juli 2024 op het gelijkluidend preliminair verweer dat de verdediging destijds heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is in het licht van het gehele dossier voor verdachte voldoende duidelijk waarvan hij wordt verdacht en waartegen hij zich moet verdedigen. De dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en is daarmee geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Vanuit het onderzoek Argus, dat zich richt op de criminele samenwerkingsverbanden van de NN-gebruikers van SkyECC en onder meer tot doel heeft om aan de hand van de inhoudelijke data de criminele samenwerkingsverbanden die gebruikmaken van cryptotelefoons van SkyECC in beeld te brengen en te analyseren, werden aan het onderzoeksteam van onderzoek Doornappel, de gegevens verstrekt betreffende twee Sky accounts ( [accountnaam 1] en [accountnaam 2] ). De berichten van deze accounts duiden op betrokkenheid bij de grootschalige handel in cocaïne.
De gebruiker van voornoemde accounts werd door de politie geïdentificeerd als [verdachte] , geboren [geboortejaar 1] 1977 te Eindhoven.
Uit onderzoek Doornappel bleek onder meer dat [verdachte] een relatie had met [medeverdachte] , dat hij afwisselend ingeschreven stond op haar adres aan de [adres] te Eindhoven en het adres van zijn moeder. Ook bleek uit het onderzoek dat de woning van [medeverdachte] flink was verbouwd, waarbij bedragen werden genoemd van 70.000/80.000 euro. Daarnaast waren er aanwijzingen dat [medeverdachte] een of meerdere auto's op haar naam gezet zou hebben voor haar partner en dat beiden de beschikking hadden gehad over hoeveelheden contant geld.
Op 23 januari 2024 werd, gezien het onderzoek tot dan toe, op bevel van officier van justitie [verdachte] (hierna: de verdachte) buiten heterdaad aangehouden in de woning van [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte). Ook werden die dag doorzoekingen verricht in de woning van medeverdachte en in de woning van de moeder van de verdachte. Hierbij werd onder andere een Rolex horloge inclusief certificaat in beslag genomen.
Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtreding van de artikel 2 onder A, artikel 2 onder B en C en artikel 10a van de Opiumwet. Daarnaast wordt hij beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op de gronden zoals verwoord in haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat alle vier aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman van verdachte is op de gronden zoals opgenomen in zijn schriftelijke pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Kort gezegd is door de raadsman betoogd dat niet alle berichten met voldoende mate van zekerheid aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat alleen de inhoud van de chatberichten bij gebrek aan steunbewijs onvoldoende is. Ten aanzien van de witwasverdenking heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een vermoeden van witwassen en dat verdachte bovendien een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Nadere bewijsoverwegingen.

Algemeen.
SkyID’s [accountnaam 1] en [accountnaam 2]
Verdachte is door de politie als de gebruiker van de SkyID’s [accountnaam 1] en [accountnaam 2] geïdentificeerd. Deze identificaties zijn gebaseerd op de inhoud van diverse berichten, op locatiegegevens van de accounts en op het gebruik van de naam [bijnaam] door de gebruiker (zowel als bijnaam als in het wachtwoord). Verdachte heeft ter terechtzitting van 26 maart 2025 erkend dat hij beide accounts in gebruik heeft gehad echter daarbij tevens verklaard dat hij deze accounts samen met een ander gebruikte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte voor wat betreft het gebruik van de telefoon/de accounts door een derde ongeloofwaardig en schuift deze verklaring dan ook in zoverre terzijde. Cryptotelefoons zijn bij uitstek bedoeld voor beveiligd en daarmee persoonlijk gebruik zodat het niet aannemelijk is dat verdachte zijn accounts met een ander heeft gedeeld of een ander daarvan gebruik heeft laten maken. Verdachte heeft bovendien niet concreet gemaakt wie de andere gebruiker zou zijn geweest noch welke berichten al dan niet door hemzelf verstuurd zouden zijn. Ook bevatten de berichten zelf geen enkele aanwijzing dat er werd gewisseld van gebruiker, zoals bijvoorbeeld ‘Ik ben ***’ Of ‘Wie ben jij? Sterker nog, de inhoud van de berichten duidt er juist op dat het steeds verdachte was die de berichten verstuurde en dat het voor de gesprekspartner volstrekt duidelijk was met wie diegene sprak. Meermalen noemt de gebruiker adressen die te koppelen zijn aan verdachte als ook andere gegevens die bij verdachte passen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat vast staat dat verdachte de enige gebruiker was van de genoemde accounts en dat alle door die accounts verstuurde berichten aan verdachte kunnen worden toegeschreven.
Grootspraak.
Door verdachte is aangevoerd dat zijn uitlatingen over onder andere het invoeren van blokken cocaïne en het hebben van een depot in Antwerpen, alsook zijn chatberichten over de handel in blokken cocaïne voortkwamen uit de wens van verdachte om zich groter voor te doen dan hij was. Verdachte had wel de wens om geld te verdienen met cocaïnehandel, echter kwam dit -op een enkele aflevering na- niet van de grond, zo verklaart hij.
De rechtbank acht deze voorstelling van zaken in het licht van de inhoud van de maandenlange met verschillende personen vele gevoerde SkyECC-gesprekken niet aannemelijk. De inhoud van deze gesprekken is zo specifiek en gedetailleerd, zoals het benoemen van hoeveelheden, plaatsen, logo’s en prijzen, dat die inhoud onmiskenbaar is gericht op de uiteindelijke invoer van en handel in cocaïne. Dit wordt ondersteund door de in de verschillende chats uitgewisselde foto’s van blokken cocaïne. Ook worden er afspraken voor het afgeven van een borg en over prijzen gemaakt. Uit de berichten volgt dat de borg ook daadwerkelijk is afgegeven. Van verdachte mag daarom een overtuigender verklaring/uitleg worden verwacht anders dan dat het slechts grootspraak was, die aannemelijk maakt dat het slechts bij woorden is gebleven. Ook het gegeven dat verdachte met zijn grootspraak potentiële afnemers aan het lijntje zou hebben gehouden acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit zou immers betekenen dat verdachte dergelijke personen, van wie mag worden aangenomen dat deze zich in het criminele circuit begeven, maandenlang bij voortduring aan het lijntje moet hebben gehouden met betrekking tot af te leveren hoeveelheden cocaïne, terwijl, zo blijkt uit de berichten, bekend was waar verdachte woonde. Hierdoor zou verdachte aanzienlijke veiligheidsrisico’s lopen. De rechtbank acht dit niet voorstelbaar, te meer niet nu uit de inhoud van het berichtenverkeer blijkt dat er sprake was van geslaagde transacties en op geen enkel moment uit de berichten kan worden afgeleid dat verdachte ondanks gedane beloften juist niet geleverd zou hebben.
T.a.v. feit 1 t/m 3.
De rechtbank acht feit 1, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen.
Voor zover de rechtbank overige door de verdediging gevoerde verweren onbesproken heeft gelaten merkt de rechtbank op deze aan te merken als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de - in de bijlage opgenomen - bewijsmiddelen.
T.a.v. feit 4
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Op grond van bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De zittingsrechter moet bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien en voor zover een aan die eisen beantwoordende verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte af te leiden, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Ook de onderhavige verwijten zullen aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen
directbewijs heeft opgeleverd dat alle voorwerpen/gelden waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben uit een concreet misdrijf afkomstig zijn.
Gezamenlijke huishouding
De rechtbank gaat eerst in op de vraag of sprake was gezamenlijke huishouding tussen verdachte en zijn medeverdachte, nu de tenlastelegging in beide zaken identiek is. Vast staat dat verdachte en zijn medeverdachte in de tenlastegelegde periode een relatie kregen, op traditioneel islamitische wijze in de echt verbonden zijn en een kind hebben gekregen. Verdachte stond ook gedurende een groot deel van de tenlastegelegde periode bij de medeverdachte ingeschreven. Hij gebruikte het adres van verdachte om af te spreken met zijn relaties. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachten gedurende deze periode een gezamenlijke huishouding hebben gehad. Dat de relatie niet altijd even stabiel is geweest doet daar niet aan af. De op de tenlastelegging genoemde bedragen en uitgaven zijn ten goede van beide verdachten gekomen.
Partiële vrijspraak
Met betrekking tot de in de tenlastelegging tevens genoemde Volkswagen Golf is door getuige [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Gelet op de inhoud van deze verklaring en de door de getuige hierbij overgelegde stukken alsmede de door de verdediging overgelegde stukken acht de rechtbank het aannemelijk dat de Volkswagen Golf feitelijk van [getuige 1] was. Verdachte zal ten aanzien van de Volkswagen Golf dan ook partieel worden vrijgesproken.
Vermoeden van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat de hierna te noemen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Kort samengevat blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en diens medeverdachte de beschikking moeten hebben gehad over (grote) hoeveelheden contant geld waarmee verdachte en/of zijn mededader stortingen op de bankrekening van medeverdachte hebben verricht, kosten voor hun levensonderhoud hebben voldaan, een verbouwing hebben bekostigd en diverse goederen hebben aangeschaft, waaronder twee personenauto’s, terwijl dit geld niet verklaard kan worden door hun legale inkomen.
Stortingen.
Uit het onderzoek naar de bankrekening van medeverdachte blijkt dat op haar bankrekening [rekeningnummer] in de onderzochte periode van 1 januari 2020 tot en met 28 augustus 2023 een totaal van € 52.665,- aan contante stortingen heeft plaatsgevonden.
Kosten van levensonderhoud.
Door de politie is een NIBUD vergelijking opgesteld. Hieruit volgt dat de uitgaven van verdachten voor levensmiddelen in de gehele periode van gezamenlijke huishouding (1 juni 2020 tot en met 28 augustus 2023) ver achterblijven op wat volgens de NIBUD richtlijn minimaal benodigd is. Ook valt op dat daar waar de gezamenlijke uitgaven van verdachten voor de kosten van het levensonderhoud in deze periode ver achterblijven op wat volgens de richtlijn van het NIBUD benodigd is, medeverdachte in de jaren 2021, 2022 en 2023 wel vele grote uitgaven per bank gedaan heeft (bijvoorbeeld 10 transacties bij Louis Vuitton voor een totaal van € 8.055,00) die niets met eerste levensbehoeften te maken hebben. De rechtbank stelt vast dat het overgrote deel van de kosten voor levensonderhoud contant voldaan moeten zijn.
Verbouwing.
Uit het dossier blijkt dat er eind 2020/begin 2021 een verbouwing plaatsgevonden heeft aan de woning aan de [adres] te Eindhoven. Uit de gegevens van de [woningstichting] blijkt dat de volgende werkzaamheden hebben plaatsgevonden:
• het realiseren van een doorgang van de woonkamer naar de keuken;
• het realiseren van een doorgang van de hal naar de woonkamer;
• het vervangen van de houten vloer op de begane grond door een betonvloer;
• het verwijderen van twee schouwen op de begane grond;
• het verwijderen en dichten van de doorgang van de hal naar de keuken.
De exacte kosten van al deze werkzaamheden zijn niet gebleken.
Uit de analyse van de bankrekeningen van de verdachte en diens medeverdachte blijkt dat ongeveer € 2.850,- aan girale overschrijvingen te relateren aan een verbouwing hebben plaatsgevonden (betalingen aan een tegelzettersbedrijf, Hornbach, [bedrijf 1] , [bedrijf 2] ). Naast genoemde afschrijvingen op de bankrekeningen van verdachten die te relateren zijn aan een verbouwing zijn er diverse facturen aangetroffen van uitgaven die verband houden met de aankleding en inrichting van de woning. De rechtbank wijst hierbij onder andere op een factuur van € 4.325,14 van [bedrijf 1] (waarvan slechts van € 25,00 bekend is dat deze giraal is betaald), facturen van [bedrijf 2] van € 1.554,00, € 1.489,00 en 2.920,00 waarvan alleen de eerste per bank is betaald en facturen van [bedrijf 3] t.w.v. respectievelijk € 1.000,00 en €1.648,00.
De rechtbank gaat er van uit dat het hiervoor genoemde bedrag van € 2.850,00 dat ziet op de verbouwing slechts een fractie van de totale verbouwingskosten betreft. De opgesomde werkzaamheden schetsen namelijk het beeld van een ingrijpende en daarmee kostbare verbouwing, wat wordt bevestigd door berichten van verdachte en door communicatie tussen verdachte en medeverdachte. De gebruiker van Sky-account [accountnaam 2] (zoals eerder overwogen geïdentificeerd als verdachte) stuurt op 24 december 2020 in een chat “
Want ben al 22 koppen nu kwijt al. Verbouwing”. Hieruit maakt de rechtbank op dat de verdachte in december 2020 zijn gesprekpartner vertelt dat hij al € 22.000,00 heeft uitgeven aan de verbouwing. Verder volgt uit een chatgesprek tussen de verdachte en medeverdachte in januari 2022 dat zij zelf de waarde van de woning door de verbouwing op “
60 a 70 koppe meer” schatten dan een vergelijkbare woning elders in de straat.
De rechtbank schat de totale kosten op grond van vorenstaande dan ook ergens in de orde van grootte van € 60.000,- a € 70.000,- en stelt vast dat het overgrote deel hiervan contant voldaan moet zijn.
Sieraden, vakantiereizen en/of uitstapjes.
Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres] werd een map met facturen aangetroffen. Eén van deze facturen betrof een factuur van 24 december 2022 van Cartier ad € 5.560,00 die deels cash, deels via debit card is voldaan. Wat er gekocht is blijkt niet uit het proces-verbaal betreffende de facturen. Tijdens een door de medeverdachte op 4 december 2023 met Cartier gevoerd telefoongesprek over het maken van een afspraak vertelt de medeverdachte de verkoper dat zij een tijd geleden een ring en een armband heeft gekocht. Medeverdachte wenst een afspraak te maken voor het bezichtigen van nog een ring. Hoewel niet vastgesteld kan worden dat voornoemde factuur bij de door de medeverdachte in het telefoongesprek genoemde ring en armband hoort, kan op grond van vorenstaande wel worden vastgesteld dat de medeverdachte in de tenlastegelegde periode meerdere Cartier sieraden heeft gekocht en dat de medeverdachte een aankoop bij Cartier (deels) contant heeft afgerekend.
Uit het onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt dat door hem in de periode van 1 januari 2020 tot en met 28 augustus 2023 een bedrag van ruim € 5.000,- is uitgegeven aan vluchten en uitgaven in het buitenland en dat er vanaf zijn bankrekening nog eens ruim
€ 3.300,- aan betalingen in het buitenland hebben plaatsgevonden. De analyse van de bankrekening van de medeverdachte vermeldt eveneens diverse uitgaven die in de tenlastegelegde periode zijn te relateren aan vakantiereizen en/of uitstapjes. Medeverdachte heeft ruim € 4.800,00 uitgegeven aan Transavia, TUI reizen, Ryanair en Travix Nederland BV (Budgetair/Cheaptickets).
Personenauto’s.
Een personenauto van het merk Mercedes Benz, type A 250, met [kenteken 1] heeft van 28 mei 2020 tot 20 november 2020 op naam van de medeverdachte gestaan. De rechtbank gaat er van uit dat het voertuig op verzoek van de verdachte op naam van de medeverdachte is gezet. Dit blijkt uit een bericht van 22 juni 2020 waarin de gebruiker van Sky-account [accountnaam 1] (geïdentificeerd als verdachte) tegen zijn gesprekspartner zegt dat hij koppijn heeft met z’n vrouwtje en dat hij iemand zoekt die hem op naam wil nemen (“
heb auto op haar naam gezet, weet jij iemand die me auto op naam kan zetten”) en uit het telefoongesprek dat de medeverdachte heeft gevoerd op 24 november 2023. In dit telefoongesprek vertelt de medeverdachte aan [accountnaam 3] dat verdachte de auto heeft betaald en dat het een dure was. De Mercedes, met bouwjaar 2019, had een nieuwwaarde van € 55.242,00. Uit de analyse van de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachte volgt dat er géén transacties zijn geconstateerd die een relatie hebben tot de aan- en verkoop van de Mercedes-Benz met [kenteken 1] .
Op 18 november 2020 is er een Volkswagen Up met [kenteken 2] op naam gezet van de medeverdachte. De Volkswagen, met bouwjaar 2014, had een nieuwwaarde van € 10.974,00 en heeft tot 23 maart 2021 op naam van medeverdachte gestaan.
Gelet op de nieuwwaarde en bouwjaar van de Mercedes, de dagwaarde op het moment dat deze voertuigen op naam van medeverdachte zijn gesteld en het ontbreken van relevante financiële transacties rondom de wisseling van tenaamstelling van deze voertuigen, is de aanschaf van deze voertuigen tot op dit moment onverklaarbaar. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de voertuigen contant zijn betaald.
Inkomen.
Er is onderzoek gedaan naar de inkomens- en vermogenspositie van verdachte alsmede naar de financiële situatie van de medeverdachte. Hieruit volgt dat verdachte en zijn partner niet over een (bekend) toereikend legaal inkomen hebben beschikt waaruit de hiervoor beschreven contante uitgaven, naast de op de bankrekeningen van verdachten vastgestelde uitgaven, zouden kunnen worden verklaard. Beide verdachten beschikten weliswaar over een legaal inkomen echter hieruit kunnen niet al bovenstaande uitgaven worden gerechtvaardigd.
Tellen en overdragen van grote contante geldbedragen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode meermaals aan de medeverdachte heeft gevraagd geldbedragen over te dragen aan of te ontvangen van derden en ook dat het tellen van dergelijke bedragen regelmatig mis ging.
Tussenconclusie.
Het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld zonder dat daar de noodzaak toe bestaat op grond van beroep of bedrijf kan worden geduid als een witwastypologie, net als het feit dat de handel in verdovende middelen vaak grote hoeveelheden contant geld oplevert.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een vermoeden van witwassen, en ligt het op de weg van verdachte om ter zake de herkomst van de middelen een verklaring te presenteren die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk voorkomt.
Verklaring van verdachte(n).
Zowel verdachte als medeverdachte hebben (ter zitting) aangevoerd dat hij (verdachte) legale inkomsten genereerde met het handelen in auto-onderdelen. Het tellen en overdragen van grote geldbedragen zag op deze handel. Door de medeverdachte is ter onderbouwing hiervan een emailbericht overgelegd (in het Duits) van een firma waarvoor de verdachte deze handelsactiviteiten zou hebben verricht. Verdachte heeft verder verklaard dat medeverdachte een groot inkomen had waaruit veel kosten werden voldaan. De verbouwing heeft niet meer gekost dan gefactureerd is door [klusbedrijf]. Hij verwijst hiertoe naar de door medeverdachte overgelegde factuur en de verklaring van getuige [getuige 2]. Medeverdachte heeft de Mercedes aangeschaft en na haar eerste aanbetaling kwam hij er achter dat de auto niet voldeed en heeft verdachte de koop ontbonden. Met betrekking tot de Volkswagen Up heeft verdachte verklaard dat dit zijn auto was die toevallig op naam van de medeverdachte stond.
Concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk?
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaring van verdachte over zijn met de autohandel gegenereerde inkomen en de ter onderbouwing overgelegde e-mail niet concreet en verifieerbaar. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op enig moment activiteiten in de auto-onderdelenhandel heeft ontplooid, laat staan dat hij daar (legale) inkomsten uit heeft gehad.
Verder heeft de medeverdachte te elfder ure in een emailbericht van 10 maart 2025, gericht aan haar raadsman en toegevoegd aan het dossier, en aanvullend ter zitting een verklaring gegeven voor de vele contante stortingen en de gedane uitgaven. De medeverdachte heeft in haar verklaring gewezen op een schadevergoeding die zij gehad zou hebben in verband met een medische fout bij de geboorte van haar dochter, op de bruidsschat verkregen bij zowel haar eerste als haar tweede huwelijk en op diverse giften ontvangen ter gelegenheid van huwelijk/geboorte/feestdagen. Daarnaast ontving zij een inkomen uit arbeid. Haar verklaring komt erop neer dat zij haar geld graag contant heeft en dat zij weinig vertrouwen heeft in het bankwezen. Zij heeft van dit contante geld haar kosten van levensonderhoud betaald en geleefd. Zij heeft altijd geleefd van haar eigen geld en verdachte heeft nergens aan bij gedragen.
De medeverdachte heeft vervolgens noch van de schadevergoeding, noch van de giften die zij ontvangen heeft concrete bedragen genoemd en heeft evenmin inzicht verschaft in hoe zij die bedragen in de loop van de jaren zou hebben besteed dan wel bewaard. Op de bankrekeningen van medeverdachte zijn de door haar genoemde posten geheel niet terug te vinden terwijl het zeker ten aanzien van de beweerdelijke schadevergoeding in de lijn der verwachting ligt dat de medeverdachte van de toekenning en/of uitbetaling hiervan schriftelijke stukken had kunnen overleggen. Dit maakt de verklaring van de medeverdachte over de beschikbaarheid van contant geld onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
De rechtbank hecht geen waarde aan de door de verdachten overgelegde factuur van [klusbedrijf] waaruit zou moeten blijken dat de verbouwing slechts € 9.250,00 zou hebben gekost. De bankrekeningen van verdachten tonen geen enkele overschrijving aan het klusbedrijf, hebben op geen enkel moment in de bewuste periode voldoende saldo gehad voor het bekostigen van de verbouwing (die bovendien meer werkzaamheden heeft omvat dan op die factuur vermeld staan) en nergens blijkt uit dat er eerder dan oktober 2023 (telefonisch) contact is geweest tussen verdachte en [klusbedrijf]. Daarbij komt nog dat het totaalbedrag van de factuur niet strookt met de hiervoor aangehaalde uitlatingen van de verdachten betreffende de kosten van de verbouwing/de waardevermeerdering van de woning. In het licht van het dossier is deze verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank dan ook hoogst onwaarschijnlijk.
De verklaring van verdachte dat de Mercedes op afbetaling werd gekocht maar uiteindelijk niet werd betaald omdat de aankoop ongedaan werd gemaakt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Uit het dossier blijkt dat degene op wiens naam de Mercedes stond voordat deze op naam van verdachte kwam te staan net zo min als verdachte handen en voeten kon geven aan de gang van zaken rond de overdracht van deze auto.
Over de aanschaf van de Volkswagen Up is niet anders verklaard dan dat de tenaamstelling min of meer toevallig was.
Van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte is dan ook op geen van de genoemde punten sprake. Aan een vervolgstap in die zin dat het Openbaar Ministerie de herkomst van het geldbedrag (nader) had kunnen en moeten onderzoeken wordt dus niet toegekomen.
Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Conclusie.
De rechtbank acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen.
Medeplegen en periode.
Op grond de bewijsmiddelen oordeelt de rechtbank dat er gedurende de bewezenverklaarde periode sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde periode is de rechtbank van oordeel dat de aanvang hiervan vastgesteld dient te worden op 28 mei 2020, de datum dat de hiervoor genoemde Mercedes op naam van de medeverdachte is gesteld. Als einddatum van de pleegperiode hanteert de rechtbank de in de tenlastelegging genoemde datum van 23 januari 2024. Uit chatberichten aangetroffen op de telefoon van de medeverdachte blijkt dat zij tot kort voor genoemde datum met de verdachte communiceerde over onder andere het tellen van geld.
Gewoonte.
Gelet op de aard, omvang en duur dat de verdachten de hiervoor beschreven handelingen hebben verricht, acht de rechtbank eveneens bewezen dat zij van dit witwassen een gewoonte hebben gemaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 8 januari 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
T.a.v. feit 2:
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021, te weten:
- op 1 juli 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 81) en
- in de periode van 1 juni 2020 tot en met 17 juni 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 84) en
- omstreeks 14 juli 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 84) en
- op 2 december 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 86) en
- op 24 november 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 89-90) en
- op 2 december 2020 (Sky ID [accountnaam 1] , p 92) en
- op 12 december 2020 (Sky ID [accountnaam 2] , p 95) en
- in de periode van 1 februari 2021 tot en met 1 maart 2021 (Sky ID [accountnaam 2] , p 97)
te Eindhoven of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk
hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne,
zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, en/of aanwezig heeft gehad.
T.a.v. feit 3:
in de periode van 2 juni 2020 tot en met 8 maart 2021 te Eindhoven of (elders) in Nederland en/of België,
(telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
om een feit als bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, van een of meer hoeveelheden
cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met
dat opzet
(telkens)
- (aan) een of meer groepschats aangemaakt en/of deelgenomen,
waarin met en/of door een of meer anderen werd gecommuniceerd
en/of informatie werd verschaft, gevraagd en/of ontvangen over
transporten van cocaïne van/naar Nederland en/of België
en
- middels een of meer cryptotelefoons (via de SKY ECC-accounts [accountnaam 1] en
[accountnaam 2] ) met en/of aan een of meer anderen gecommuniceerd en/of
informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over:
- de beschikbaarheid, vraagprijs en/of levering van een of

meer hoeveelheden cocaïne,

- de aankoop en/of verkoop van een of meer hoeveelheden cocaïne;
- de invoer naar in Nederland en/of België van een of meer

hoeveelheden cocaïne;

- de beschikbaarheid en/of inzetbaarheid van uithalers ten behoeve van

het uithalen van een of meer hoeveelheden cocaïne in havens.

T.a.v. feit 4:
in de periode van 28 mei 2020 tot en met 23 januari 2024, te Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, meermalen,
(van) voorwerpen, te weten:
hoeveelheden (contant) geld ten behoeve van de aanschaf van en/of de betaling van en/of de storting(en) van:
- geldbedragen op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte] ,
- de kosten van levensonderhoud,
- de kosten van bouwmaterialen, bouwkosten, inventaris, bestemd voor de verbouwing, aankleding en/of inrichting van een woning gelegen aan de [adres] te Eindhoven,
- sieraden, vakantiereizen en/of uitstapjes,
- meerdere personenauto’s te weten:
-
een Mercedes Benz A250 ( [kenteken 1] ),
-
een Volkswagen Up ( [kenteken 2] ),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en zijn medeverdachte wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - mede afkomstig waren uit enig misdrijf
en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is betoogd dat bij een eventuele strafoplegging acht geslagen moet worden op de persoonlijke omstandigheden van verdachte als ook de beperkte hoeveelheden verdovende middelen die het zou betreffen. De raadsman heeft hierbij verwezen naar diverse uitspraken op grond waarvan de eis van de officier van justitie zou moeten worden gematigd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van blokken cocaïne in Nederland, van (kortgezegd) handel in cocaïne en aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Door zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. Ook bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Naast voornoemde drugsdelicten heeft verdachte zich samen met zijn partner gedurende een periode van drie jaar en acht maanden schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het geld was vermoedelijk afkomstig van verdachtes betrokkenheid bij de invoer van en handel in cocaïne. Het witwassen van geld vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie en het geld dat uit witwassen afkomstig is, heeft een ontwrichtende werking op de samenleving, nu met dat geld doorgaans ander strafbaar handelen wordt gefaciliteerd. Daar komt nog bij dat daders van strafbare feiten hierdoor in staat worden gesteld om met hun oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben. Verdachte lijkt hier ook op die manier van te hebben geprofiteerd. De verdachte heeft voor dit alles kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen werd veroordeeld en dat hij de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd meteen na het uitzitten van een straf ten gevolge van een van deze veroordelingen. Uit het dossier en de strafrechtelijke documentatie van verdachte blijkt dat verdachte na een detentie van 7 maanden, opgelegd ter zake van het voorhanden hebben van harddrugs, op 1 juni 2020 in vrijheid werd gesteld. Op 2 juni 2020 werd vervolgens door hem de cryptotelefoon in gebruik genomen waarmee hij de thans bewezenverklaarde feiten pleegde. Verdachte heeft er aldus geen gras over laten groeien alvorens hij zich opnieuw inliet met de handel in harddrugs.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die aan de veroordeelde toebehoorden en die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen (Rolex en certificaat) en met betrekking tot welke de feiten zijn begaan (telefoon).
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp (iPad) aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid/middelen/ inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
T.a.v. feit 4:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1. STK Horloge;
1. STK Certificaat;
1. STK telefoontoestel.
Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1. STK Computer Ipad in zwarte hoes,
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. M.J.C. van der Vegte en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 09 april 2025.
mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.