ECLI:NL:RBOBR:2025:2120

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
01/282028-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel na volledige dissociatie van verdachte

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak vond plaats in de trein van Eindhoven naar 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2023. De verdachte had de aangever bij de keel gepakt en dichtgeknepen, wat leidde tot een vuistslag in het gezicht van de aangever. De officier van justitie stelde dat er sprake was van opzet en dat de gedragingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebrachten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten in een staat van volledige dissociatie verkeerde, veroorzaakt door een posttraumatische stressstoornis. Dit betekende dat hij verstoken was van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. De rechtbank kon daarom niet vaststellen dat er opzet aanwezig was, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.282028.23
Datum uitspraak: 9 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren [geboortejaar] 1994,
ingeschreven op het BRP-adres [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2024, 10 april 2024, 3 juli 2024, 29 januari 2025 en 26 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 december 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1,
primair:
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Eindhoven en/of ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, in de trein van Eindhoven naar ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij verdachte,
- die [slachtoffer] met beide handen bij de keel/nek gegrepen en/of gepakt en/of (vervolgens)
- de keel/nek van die [slachtoffer] dichtgeknepen

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1,
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Eindhoven en/of ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, in de trein van Eindhoven naar ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij verdachte,
- die [slachtoffer] met beide handen bij de keel/nek gegrepen en/of gepakt en/of (vervolgens)
- de keel/nek van die [slachtoffer] dichtgeknepen

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1,
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Eindhoven en/of ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, in de trein van Eindhoven naar ’s-Hertogenbosch [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met beide handen bij de keel/nek te grijpen en/of pakken en (vervolgens) de keel/nek van die [slachtoffer] dicht te knijpen;
2,
primair:
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Eindhoven en/of ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, in de trein van Eindhoven naar ’s-Hertogenbosch aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten twee losse voortanden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een hand bij de keel vast te houden en met de andere hand een vuistslag tegen het gezicht te geven;
2,
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Eindhoven en/of ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, in de trein van Eindhoven naar ’s-Hertogenbosch [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een hand bij de keel vast te houden en met de andere hand een vuistslag in het gezicht te geven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding
Op donderdag 26 oktober 2023 kwam via de meldkamer van de Nederlandse Spoorwegen (NS) bij de politie de melding binnen dat in de trein van Eindhoven naar ’s-Hertogenbosch een man zou zijn gewurgd en geslagen door een voor hem onbekende man. Op het station werd verdachte als de man die voor dit geweld verantwoordelijk zou zijn geweest overgedragen aan de politie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer en dat de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van het slachtoffer zijn gericht dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is geweest van opzet bij verdachte, omdat verdachte niet was verstoken van ieder inzicht nu hij bij de politie en de deskundigen heeft verklaard over het incident.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op het letsel bij aangever, te weten twee losse tanden, het feit niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel en dat er derhalve sprake is van mishandeling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Verrichte geweldshandelingen
Niet ter discussie staat dat verdachte, zonder aanleiding, aangever heeft aangevallen door zijn keel vast te pakken en dicht te knijpen. Als gevolg hiervan viel het slachtoffer tegen het raam. In zijn aangifte heeft het slachtoffer verklaard dat op het moment dat hij tegen het raam viel, verdachte hem een vuistslag in het gezicht gaf.
Opzet
Het vastpakken en dichtknijpen van de keel van het slachtoffer is primair ten laste gelegd als poging tot doodslag. De vuistslag in het gezicht is primair ten laste gelegd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en subsidiair als mishandeling. Om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen, is vereist dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte ‘vol’ opzet op de dood van het slachtoffer of het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel heeft gehad. Opzet in juridische zin kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten of -anders gezegd- om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De vraag of verdachte de kans bewust heeft aanvaard is een juridische vraag. Bij de beantwoording van deze vraag betrekt de rechtbank de conclusies die door deskundigen zijn getrokken. Voor een zorgvuldige afweging is het noodzakelijk dat de rechtbank inzicht heeft in de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Heeft verdachte de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden of (zwaar) lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van zijn handelen op dat moment bewust aanvaard?
Verdachte is na de gebeurtenis door de politie verhoord, en daar heeft hij -onder andere- verklaard dat hij kampte met psychische problemen, dat hij het slachtoffer niet kende en dat ‘het was alsof het een droom was’. Getuige [getuige 1] die bij het slachtoffer en verdachte in de treincoupé zat, heeft verklaard dat verdachte in slaap was gevallen, dat hij toen plotseling wakker schrok, dat hij opsprong en zonder enige aanleiding het slachtoffer aanviel. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte uit het niets begon te schreeuwen en hij opsprong, waarna hij het slachtoffer direct naar de nek vloog.
In welke psychische staat verkeerde verdachte op het moment dat hij het slachtoffer aanviel? In dit kader is verdachte door twee deskundigen onderzocht: een psychiater en een psycholoog. Aan de deskundigen is gevraagd of er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, hoe dit was ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, en of de eventuele psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte heeft beïnvloed. Hun bevindingen en de daaruit voortvloeiende conclusies zijn neergelegd in hun Pro Justitia rapportages van 6 en 9 december 2024. Uit de rapportages van beide deskundigen blijkt dat verdachte lijdt aan een posttraumatische-stressstoornis.
Dat betekent niet zonder meer dat opzet (in juridische zin) ontbrak. Ook wanneer er sprake is van een psychische stoornis kan er sprake zijn van opzettelijk handelen. Dat is slechts niet het geval wanneer is voldaan aan het inzichtcriterium: als bij verdachte een zodanig ernstig geestelijke afwijking aanwezig is, dat moet worden aangenomen dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken (HR 22 juli 1963, NJ 1968/217).
Bij de beantwoording van de vraag of hiervan bij verdachte sprake was, neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen als uitgangspunt.
Uit het psychiatrisch onderzoek van verdachte van 6 december 2024 blijkt dat de posttraumatische-stressstoornis van verdachte zich presenteert door herbelevingen, onaangename dromen, dissociatie en een negatieve gemoedstoestand. Voor en tijdens de tenlastegelegde feiten was deze stoornis aanwezig, waarbij verdachte abrupt ontwaakte uit een diepe slaap/onaangename droom met kortdurende volledige dissociatie met derealisatie en depersonalisatie. Hierdoor was de realiteitstoetsing van verdachte volledig verstoord. De psychiater concludeert dat de gedragingen van verdachte, het dichtknijpen van de keel en de vuistslag, volledig werden gestuurd vanuit de dissociatie voortkomend uit de posttraumatische-stressstoornis en dat verdachte zelf geen enkele keuzevrijheid in zijn handelen had.
Ook de psycholoog stelt een posttraumatische stressstoornis vast, met dissociatieve symptomen. Hierdoor kan verdachte het contact met de realiteit kwijtraken en zichzelf en de wereld om zich heen beleven als in een droom. Vanwege het feit dat verdachte al voor het incident uit evenwicht was, een paar dagen niet had geslapen, last had van nachtmerries en omdat er geen reëel motief voor het ten laste gelegde bestaat, gaat ook de psycholoog ervan uit dat verdachte niet in de realiteit was ten tijde van het ten laste gelegde.
Nu bij verdachte in dat korte tijdsbestek waarin hij uit het niets aangever aanviel sprake was van volledige dissociatie, oordeelt de rechtbank dat verdachte op dat moment verstoken was van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Dat betekent dat opzet op dat handelen niet kan worden bewezen, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Nu voor beide ten laste gelegde feiten, in alle ten laste gelegde varianten, opzet is vereist, leidt deze conclusie van de rechtbank ertoe dat de ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezenverklaard en dat verdachte moet worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 9 april 2025.