ECLI:NL:RBOBR:2025:2117

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
01/261252-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor lokaalvredebreuk, belaging en overtreding van gedragsaanwijzing met gevangenisstraf en tbs

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk, belaging van zijn ex-vrouw en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De rechtbank legt een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest, en een terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. De verdachte, geboren in 1957 en thans gedetineerd in P.I. Vught, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het stelselmatig benaderen van zijn ex-vrouw via WhatsApp en telefoontjes, het bevestigen van een GPS-tracker onder haar auto, en het overtreden van een contactverbod. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf en tbs had geëist, en heeft het verzoek van de verdediging om aanhouding voor aanvullend onderzoek naar de geestesvermogens van de verdachte afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, wat zijn gedrag heeft beïnvloed, maar heeft geoordeeld dat hij desondanks strafbaar is. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.261252.24, 01.041166.24 en 01.021090.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 9 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren [geboortejaar] 1957,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2024, 7 augustus 2024, 23 oktober 2024, 16 januari 2025 en 26 maart 2025.
Op de zitting van 26 maart 2025 heeft de rechtbank de tegen verdachte aanhangig gemaakte zaak met parketnummer 01.021090.24 gevoegd bij de andere zaken. De zaak met parketnummer 01.041166.24 is eerder op de zitting van 23 oktober 2024 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting door verdachte aan de rechtbank toegestuurde brief, waarin hij het door zijn raadsvrouw ter terechtzitting gedane schorsingsverzoek herhaalt en nader onderbouwt.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 12 april 2024 (01.041166.24), 23 september 2024 (01.261252.24) en 14 februari 2025 (01.021090.24)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van 01.021090.24:
hij op of omstreeks 13 december 2023 te Heesch, gemeente Bernheze in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gemeentehuis van Bernheze wederrechtelijk is binnengedrongen;
ten aanzien van 01.041166.24:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode tussen 01 november 2023 tot en met 05 februari 2024 te Heesch, gemeente Bernheze, en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Sleeuwijk en/of te Nuland, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- veelvuldig, althans een of meermalen berichten te sturen via WhatsApp aan die [slachtoffer],
- veelvuldig, althans een of meermalen te bellen naar die [slachtoffer],
- veelvuldig, althans een of meermalen in contact te treden met familieleden (diens zonen) van die [slachtoffer],
- een GPS tracker onder de auto van die [slachtoffer] te bevestigen,
- zich telkens op te houden in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] telkens op te zoeken en/of langs de verblijfplaats van die [slachtoffer] te rijden

met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

ten aanzien van 01.261252.24:
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te Heesch, gemeente Bernheze opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 juli 2024, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Oost-Brabant door in strijd met die gedragsaanwijzing, contact te zoeken met [slachtoffer], door die [slachtoffer] bij de woning aan de [adres] in Heesch op te zoeken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van 01.021090.24:
op 13 december 2023 te Heesch, gemeente Bernheze in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gemeentehuis van Bernheze wederrechtelijk is binnengedrongen;
ten aanzien van 01.041166.24:
in de periode tussen 01 november 2023 tot en met 05 februari 2024 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- veelvuldig berichten te sturen via WhatsApp aan die [slachtoffer], en
- veelvuldig te bellen naar die [slachtoffer], en
- veelvuldig in contact te treden met familieleden (diens zonen) van die [slachtoffer], en
- een GPS tracker onder de auto van die [slachtoffer] te bevestigen, en
- die [slachtoffer] telkens op te zoeken en langs de verblijfplaats van die [slachtoffer] te rijden

met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te dulden;

ten aanzien van 01.261252.24:
op 15 augustus 2024 te Heesch, gemeente Bernheze opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 juli 2024, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Oost-Brabant door in strijd met die gedragsaanwijzing, contact te zoeken met [slachtoffer], door die [slachtoffer] bij de woning aan de [adres] in Heesch op te zoeken.
Voor zover in de tenlastelegging omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwang) gemaximeerd voor de duur van vier jaren en daarbij de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om de zaak aan te houden en nader onderzoek te laten verrichten naar de geestesvermogens van verdachte. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat er tijdens de inhoudelijke behandeling een heel ander persoon voor de rechtbank zit dan op eerdere zittingen. Verdachte krijgt sinds kort dwangmedicatie toegediend en ook de laatste woorden van de broer van verdachte hebben diepe indruk op hem gemaakt. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om geen tbs met dwang op te leggen, omdat deze maatregel voor hem niet passend is en niet tot het gewenste resultaat zal leiden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk, de belaging van zijn ex-vrouw en het overtreden van een gedragsaanwijzing. Ondanks dat het slachtoffer van de belaging uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij met rust wilde worden gelaten, heeft verdachte haar veelvuldig berichten gestuurd en gebeld, heeft hij veelvuldig contact gezocht met hun zoons, heeft hij een gps-tracker onder de auto van het slachtoffer bevestigd, heeft hij het slachtoffer opgezocht, en is hij langs haar verblijfplaats gereden. Een in april 2024 opgelegde gedragsaanwijzing inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden contact op te blijven nemen. Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De onmogelijkheid zich te onttrekken aan het door haar niet langer gewenste contact heeft grote indruk op haar gemaakt en haar dagelijks leven diepgaand beïnvloed. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Daarin staat dat het voor het slachtoffer nog steeds moeilijk te bevatten is wat er allemaal is gebeurd en dat ze door deze situatie ongewild weg moest uit haar vertrouwde omgeving en ook noodgedwongen, eerder dan voorzien, moest stoppen met haar praktijk aan huis. Daarnaast zegt het slachtoffer dat ze haar eigen leven wil leven en dat ze wil herstellen van de opgelopen trauma’s.
Verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting van 26 maart 2025 het leed dat hij zijn ex-echtgenote, maar ook de rest van zijn gezin heeft aangedaan, erkend.
De persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens alle eerdere terechtzittingen volledig geobsedeerd getoond door tegen hem (vermeend) begaan onrecht. Hij voert al jarenlang een strijd tegen de gemeente vanwege een in zijn ogen oneerlijk verlopen bouwproject. Verdachte heeft zich hierin vastgebeten en heeft dit ten koste laten gaan van zijn relatie met zijn (inmiddels) ex-echtgenote, zijn kinderen en kleinkinderen. Voor de rechtbank was het nauwelijks mogelijk om tot verdachte door te dringen en van een wederzijds contact was vrijwel geen sprake. Verdachte heeft in deze procedure meerdere malen rechters gewraakt, totdat de wrakingskamer hem een wrakingsverbod oplegde. Dit weerhield verdachte er overigens niet van om ook daarna meerdere malen te zeggen dat hij de rechtbank wraakte.
Bij beschikking van 7 januari 2025 heeft de rechtbank, nadat mr. A. Knol zich als raadsvrouw had onttrokken, verklaard te vermoeden dat verdachte een psychische stoornis heeft en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (artikel 509a Sv). Vervolgens heeft zij als advocaat mr. A.P.M.A. Laeyendecker laten toevoegen.
Bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling, ter terechtzitting op 26 maart 2025, heeft de rechtbank bij verdachte een hele andere houding gezien. Hij maakte een rustige indruk en het ontbrak voor het eerst aan weerstand in het contact met de rechtbank. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het recente overlijden van zijn broer bij hem veel heeft losgemaakt. De laatste woorden van zijn broer hebben diepe indruk op hem gemaakt en hebben eraan bijgedragen dat hij nu anders tegen de situatie aankijkt, aldus verdachte.
Mr. Laeyndecker heeft de rechtbank gewezen op het feit dat hij sinds kort dwangmedicatie heeft ontvangen in het PPC.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 10 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte geen voor de straftoemeting relevante veroordelingen op zijn documentatie heeft staan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van GZ-psycholoog S.P.H. Lahaije en psychiater drs. W. Vos.
Op 14 januari 2025 heeft de psycholoog S.P.H. Lahaije een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden -onder meer-:
Er is bij betrokkene sprake van een autismespectrumstoornis.Er is daarnaast onvoldoende informatie om uitspraken te doen over zijn persoonlijkheid of een eventuele psychotische stoornis, waaronder een waanstoornis. Op basis van verkregen informatie is er onvoldoende bekend om de bipolaire I stoornis over te kunnen nemen
Ten tijde van het ten laste gelegde was er tevens sprake van de autismespectrumstoornis. Betrokkene vertoont kenmerken van autismespectrumproblematiek, wat kan verklaren waarom hij zich rigide fixeert op zijn ervaren onrecht. Deze fixatie gaat gepaard met een beperkte empathie, waardoor hij zich moeilijk kan verplaatsen in de emoties van anderen. Daarnaast is er sprake van verminderde impulscontrole en stoornissen in oordeels- en kritiekvermogen.Er kan worden gesteld dat het ten laste gelegde voortvloeit uit de autismespectrumstoornis. De autismespectrumstoornis heeft zijn oordeels- en kritiekvermogen aangetast, maar er is wel sprake van bepaalde keuzevrijheid. Zijn beperkt sociale inzicht en obsessieve neigingen hebben wel bijgedragen aan zijn onvermogen om de impact van zijn acties op aangeefster te begrijpen en zijn persisterende houding hierin. Er wordt dan ook geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Alles overziend wordt het risico op toekomstig delict gedrag ingeschat als zeer hoog. Er is sprake van een ontbrekend ziektebesef en -inzicht wat maakt dat hij niet vrijwillig interventies zal accepteren om zijn bipolaire stoornis en autismespectrumstoornis te behandelen. Dit geeft een verhoogd risico dat hij medicatie zal blijven weigeren en de rigide denkpatronen zullen blijven voortbestaan. Betrokkene heeft inmiddels ook al kenbaar gemaakt dat hij niet achter elke vorm van behandeling dan ook staat en heeft dit in het verleden meermaals laten zien. Dit vergroot de kans op een nieuwe decompensatie, waarbij inmiddels bekend is dat betrokkene standvastig vasthoudt aan zijn eigen overtuigingen en hiernaar handelt.
Om het hoge recidiverisico te verminderen, dient de autismespectrumstoornis te worden behandeld. Cognitieve gedragstherapie kan hierbij helpen om obsessieve gedachten en gedragingen te verminderen. Gedragsinterventies gericht op het verbeteren van sociale vaardigheden en het verminderen van obsessief gedrag kunnen hierbij ook nuttig zijn. Er kan eventueel ook gedacht worden aan medicatie. Ook dient de psychiatrische problematiek beter in kaart te worden gebracht. Daarnaast dienen de persoonlijkheidsstructuur en copingvaardigheden in kaart te worden gebracht. Er dient ook rekening te worden gehouden met het gegeven dat betrokkene aangeeft niet te zullen stoppen met het stalkgedrag. Om in de eerste fase voornamelijk stil te kunnen staan bij contactname, motivatie, inzicht en behandeling en controle te kunnen blijven houden op het actuele stalkgedrag, wordt geadviseerd dit op een FPK/FPC te doen, waarbij er een mogelijkheid bestaat betrokkene geen toegang te geven tot communicatiemiddelen om aangeefster te bereiken. Daarnaast kunnen de symptomen die voortkomen vanuit de onderliggende autismespectrumproblematiek (o.a. rigide fixatie op ervaren onrecht en beperkte afstemming in belangen/emoties van anderen) minder tot niet (medicamenteus) behandeld worden.
Omdat een dwingend kader dus noodzakelijk is voor gedragsverandering, is een TBS met dwangverpleging aangewezen. Betrokkene zou dan langdurig gedwongen opgenomen kunnen worden. Zo zou er ruim de tijd zijn om de behandeling zoals hierboven beschreven stapsgewijs aan te pakken. Ook zou hij vrijwel geen mogelijkheden meer hebben om aangeefster te benaderen. Gezien de eerdere pogingen om het gedrag van betrokkene te laten stoppen en hij zich hier niet aan kon houden, samen met zijn uitspraken dat hij niet zal stoppen, wordt een TBS met voorwaarden niet haalbaar geacht. Gezien het terugkerend delictpatroon en het weigeren van interventies, wordt daarnaast een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) geadviseerd. Hierbij is gelet op de duur van de gedragingen, de impact voor het slachtoffer, het aantal verschillende slachtoffers (fixatie op gemeente, ex-vrouw, kinderen, kleinkinderen), de hardnekkigheid van het geconstateerde gedrag bij betrokkene en het hoge recidiverisico. Om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen te beschermen, dient betrokkene langdurig onder toezicht te staan.
Op 14 januari 2025 heeft de psychiater drs. W. Vos een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden – onder meer –:
Er is bij betrokkene sprake van een autismespectrumstoornis.
De diagnoses bipolaire-I-stoornis en waanstoornis zijn uitgesteld.De bij betrokkene vastgestelde psychische problematiek, namelijk zijn autismespectrumstoornis, is al geruime tijd aanwezig, is chronisch van aard, en dus ook gelijktijdig met de periode waarin het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden.
De psychische stoornis beïnvloedde de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, wordt daarom geadviseerd om dit betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Ondanks de aanwezigheid van de kwetsbaarheid vanuit zijn autismespectrumstoornis mag er worden aangenomen dat betrokkene de keuzes voor zijn gedrag op de langere termijn wel kon overzien en hierin andere beslissingen kon nemen. Hij weet wat de consequenties voor zichzelf zijn van het voortzetten van contact zoeken maar kiest ervoor om dit wel te blijven doen. Hij houdt star vast aan zijn eigen overtuigingen.
Met gebruikmaking van het geëigende instrument voor stalking/belaging en na klinische weging kan worden gesteld at het risico op volharding bij aangeefster als ‘hoog’ wordt ingeschat. Het risico op een gewelddadige escalatie wordt als ‘laag’ ingeschat. Het risico op psychosociale schade voor betrokkene zelf is ‘hoog’.
Er worden op dit moment geen beschermende functies gezien.
Betrokkene laat een hardnekkig en consistent beeld zien waarbij hij strijdt tegen onder andere de gemeente en hij zijn gelijk wil halen voor het onrecht die hij ervaart. Vanuit de ggz is er in het verleden behandeling en begeleiding geweest maar dit is gestopt omdat betrokkene hier niet achter stond en er voor gedwongen zorg geen doelmatigheid in de behandeling werd gezien. Op dit moment heeft betrokkene vrijwel geen sociaal netwerk, er is momenteel geen woning waar hij zou kunnen verblijven en er is geen zicht op financiën.
Bovengenoemde risicofactoren en afwezige beschermende factoren maken dat er een hoog risico is op volharding als betrokkene geen behandeling ondergaat.
Ter reductie van het risico is het belangrijk dat betrokkene behandeling krijgt die zich richt op zijn gedragingen en welke gevolgen dit teweeg brengt voor anderen. Betrokkene is slecht in staat tot het herkennen van de emoties van anderen of om hier (voldoende) rekening mee te houden. Gelet op zijn stoornis en leeftijd is de vraag in hoeverre hier nog enig leerbaarheid in is. Een behandeling specifiek gericht voor stalkers is aangewezen. Medicatie zou effectief kunnen zijn om het rigide denken enigszins te verminderen, dit zal tijdens een behandeling moeten blijken of hier indicatie voor is en zo ja, of dit effectief is. Betrokkene geeft echter duidelijk te kennen dat er niks met hem aan de hand is. Er zal een langdurige behandeling, waarschijnlijk jarenlang, noodzakelijk zijn. Gelet op zijn houding lijkt een behandeling in een ambulante setting momenteel niet haalbaar en zal hij zich niet aan gestelde voorwaarden gaan houden. Het gedrag en volharding van de stalking behoeft een strakke externe structuur daar het betrokkene zelf op dit moment niet lukt. Anderzijds is er een laag risico op geweld wat maakt dat er geen hoog beveiligingsniveau nodig wordt geacht.
De interventies kunnen geëffectueerd worden binnen een tbs met dwangverpleging. Daarbij valt eveneens te overwegen om een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel op te leggen.
Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook bestond ten tijde van het delict. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en zal het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij vrijheidsbeneming op zijn plaats. Gelet op het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en gelet op de op te leggen maatregel, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De op te leggen maatregel.
Op grond van de artikelen 37a en 37b Sr kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond de tbs-maatregel worden opgelegd indien de door hem begane misdrijven bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer, dan wel behoren tot een van de in het eerste lid onder 2 van artikel 37a Sr genoemde misdrijven en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
Zoals hiervoor reeds overwogen is er bij verdachte sprake van een tijdens het begaan van de feiten aanwezige ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verder overweegt de rechtbank dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank stelt verder vast dat de bewezen verklaarde belaging een in artikel 37a, eerste lid, onder 2 genoemd misdrijf betreft.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw dat de tbs met dwang een zware maatregel is, maar naar het oordeel van de rechtbank is deze maatregel in de situatie van verdachte het meest passend. De rechtbank wijst daarbij op de conclusies van de deskundigen die luiden dat, gelet op eerdere pogingen om het gedrag van verdachte te laten stoppen en het feit dat hij zich daar niet aan kon houden, een behandeling in ambulante setting niet haalbaar is. Volgens de deskundigen is een behandeling specifiek voor stalkers noodzakelijk en behoeft het gedrag en de volharding van de stalking een strakke externe structuur, omdat het verdachte zelf niet lukt.
De vraag is of de recentelijk veranderde houding van verdachte het voorgaande anders maakt.
De rechtbank gaat ervan uit dat de veranderingen in houding en gedrag van verdachte, die zich pas recent presenteren, vooral het gevolg zijn van de medicatie die verdachte sinds kort onder dwang krijgt toegediend. Verdachte heeft eerder en ook tijdens de inhoudelijke behandeling aangegeven dat hij op zich tegen medicatie is, maar nu berust in het feit dat hij de medicatie moet nemen. Het ontbreekt verdachte ook nu nog aan ziektebesef en – inzicht. Dit blijkt eens te meer uit de door verdachte na de terechtzitting aan de rechtbank toegezonden brief waarin hij schrijft dat het inzicht uit hemzelf komt en dat de oplossing niet van medicatie, een kliniek of dwang is te verwachten. Daarmee miskent verdachte dat hij op dit moment onder invloed van gedwongen ingenomen medicatie verkeert.
De voorzichtige lijn omhoog is bovendien dermate pril dat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat verdachte, zonder de mogelijkheid van dwangmedicatie, in staat wordt geacht zich aan voorwaarden te houden, waaronder ook begrepen het zelfstandig innemen van medicatie. De rechtbank wijst in dit verband op de door de deskundigen vastgestelde autismespectrumstoornis, het gebrek aan ziekte-inzicht en de jarenlange strijd die verdachte heeft gevoerd.
De rechtbank stelt op basis van de rapporten van de deskundigen vast dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Gelet daarop en het nog immer ontbrekende ziektebesef en -inzicht is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, danwel de algemene veiligheid van personen de ter beschikking stelling eisen.
Gelet hierop en op de inhoud van de deskundigenrapporten, acht de rechtbank tbs met dwang aangewezen. Tbs met dwang biedt het best passende kader voor de persoon en problematiek van verdachte.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gaat de totale duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaren niet te boven, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (een zogenoemd geweldsmisdrijf). Daarvan is hier geen sprake. Hieruit volgt dat er in deze zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling en dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Naast het opleggen van tbs met dwang hebben de gedragsdeskundigen en de reclassering geadviseerd om aan de verdachte tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen vanwege de vermoedelijke lange behandelduur door de complexiteit van de problematiek. De GVM in combinatie met een tbs-maatregel is bedoeld om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen in aansluiting op een in duur gemaximeerde tbs-maatregel.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 februari 2025 betreffende verdachte. De reclassering in bovengenoemd rapport het volgende opgeschreven omtrent de GVM:
De kenmerken van de autismespectrumstoornis die hebben bijgedragen aan het plegen van de ten laste gelegde feiten zullen zonder (medicamenteuze) behandeling onveranderd aanwezig zijn. Betrokkene is, zo blijkt ook uit het PJ onderzoek, volhardend in zijn gedrag vanuit de rigide denkpatronen. Betrokkene heeft geen conventionele doelen en er zijn geen beschermende factoren in het leven van betrokkene, behalve de huidige beveiligde en gecontroleerde omgeving van de PI. Gelet op de aard van de problematiek zal betrokkene zeer waarschijnlijk ook na een langdurige klinische behandeling in een hoog beveiligde kliniek controle en geboden behoeven waardoor de reclassering adviseert om het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) te overwegen. Na afloop van het tbs kader kunnen er dan aanvullende voorwaarden, zoals een contact- en/of locatieverbod, opgelegd worden om het risico verder te beperken. Dit alles overwegend maakt dat de reclassering inschat dat er een aannemelijk gevaarsrisico in de verdere toekomst is en bescherming van de veiligheid van anderen noodzakelijk is.De reclassering adviseert dan ook een GVM op te leggen.
De rechtbank gaat er, gezien de adviezen van de deskundigen en de reclassering, van uit dat de klinische behandeling van de verdachte langere tijd in beslag zal nemem mede gelet op het terugkerend delictpatroon en het eerdere weigeren van interventies.
Gelet op de maximering van de op te leggen tbs-maatregel, afgezet tegen de rapportages van de deskundigen en de reclassering, de stoornissen van verdachte en het grote recidivegevaar, acht de rechtbank het noodzakelijk om naast de tbs met dwang ook de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan, nu de verdachte ter beschikking gesteld wordt én de veiligheid van anderen de oplegging van een dergelijke maatregel eist. De rechtbank zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Het aanhoudingsverzoek van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden voor aanvullend onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte, nu verdachte een volkomen andere indruk maakt en vermoedelijk beter te onderzoeken is dan eerst.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet door te wijzen op het feit dat verdachte nu onder invloed van dwangmedicatie een betere indruk maakt, maar nog steeds geen ziekte-inzicht toont en het belang van het nemen van medicatie niet inziet. Juist daarom is er dwangverpleging nodig, aldus de officier van justitie.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de op te leggen maatregel ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden. Ondanks belemmeringen in het onderzoek konden de deskundigen de gestelde vragen beantwoorden. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het gebrek aan ziekte-inzicht en het verzet tegen medicatie maakt dat dwangverpleging geboden is, zoals hiervoor overwogen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdediging.
Indien de rechtbank het aanhoudingsverzoek zal toewijzen, is ook verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen.
De rechtbank komt aan de beoordeling hiervan, gelet op voorgaande beslissing ten aanzien van het aanhoudingsverzoek niet meer toe. Bovendien wordt, gelet op de beslissing over de hoogte van de gevangenisstraf, de voorlopige hechtenis bij onherroepelijk worden van het vonnis opgeheven.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ (zoals bepaald in artikel 6:106 onder b, BW) en dat het verzoek tot schadevergoeding op deze grondslag voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank acht op deze grondslag en de gegeven onderbouwing het gehele gevorderde schadebedrag toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 38z, 57, 63, 139, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van 01.021090.24:

in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen;

ten aanzien van 01.041166.24:

belaging;

ten aanzien van 01.261252.24:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
Terzake 01.021090.24, 01.041166.24 en 01.261252.24:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
Terzake 01.041166.24:
 een
terbeschikkingstellingmet bevel tot
verpleging van overheidswege;

een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel;
Terzake 01.041166.24 en 01.261252.24:
 de
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van € 1.500,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van € 1.500,00, bestaande uit vergoeding van immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing over de voorlopige hechtenis:
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis op het moment van onherroepelijk worden van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 9 april 2025.