ECLI:NL:RBOBR:2025:2084

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/2128
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en termijn voor besluitvorming door Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, die getroffen is door de kinderopvangtoeslagaffaire, verzocht om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op 9 september 2023 een besluit genomen over de herbeoordeling, waartegen eiseres op 16 oktober 2023 bezwaar heeft gemaakt. De Dienst Toeslagen heeft echter niet tijdig beslist op dit bezwaar, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep door eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen, met een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 37.500,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de Dienst Toeslagen langer uitvalt dan zestig weken, en dat er bijzondere omstandigheden zijn die deze beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is gedaan op 8 april 2025 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Dienst Toeslagen/UHT, (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), dienst toeslagen

Inleiding en samenvatting

1.1
Eiseres is geraakt door de kinderopvangtoeslagaffaire. Ze heeft daarom gevraagd om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
1.2
In een besluit van 9 september 2023 heeft de dienst toeslagen de kinderopvangtoeslag herbeoordeeld.
1.3
Eiseres is het daar niet mee eens. Zij heeft op 16 oktober 2023 bezwaar gemaakt. De dienst toeslagen heeft niet op tijd beslist op het bezwaar. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld
.De dienst toeslagen verzoekt om de hersteloperatie als bijzondere omstandigheid aan te merken, daar bij het opleggen van de nadere dwangsom rekening mee te houden, en een langere beslistermijn vast te stellen.
1.4
De rechtbank is van oordeel dat de dienst toeslagen binnen twee weken alsnog een besluit op het bezwaar moet nemen. Dit op straffe van een nadere dwangsom van € 250,00 per dag waarmee de nadere termijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,00.
1.5
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom en wat de gevolgen zijn van dit oordeel.

Beoordeling door de rechtbank

Belangrijke brieven en data
2. De dienst toeslagen heeft op 9 september 2023 een besluit over de herbeoordeling genomen.
2.1
Eiseres heeft daartegen op 16 oktober 2023 per mail bezwaar gemaakt.
2.2
Op 25 april 2024 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
2.3
De dienst toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
2.4
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Is de dienst toeslagen te laat met beslissen?
3. Vast staat dat de beslistermijn op het bezwaar van eiseres is overschreden
.Vast staat ook dat eiseres de dienst toeslagen tijdig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Bestuurlijke dwangsom
4. De dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in deze zaak van toepassing. De dienst toeslagen heeft met het besluit van 6 mei 2024 al een dwangsombeschikking genomen en bepaald dat de dienst toeslagen de maximale van
€ 1.442,- heeft verbeurd zodat de rechtbank hierover geen uitspraak meer hoeft te doen.
Binnen welke termijn moet de dienst toeslagen alsnog beslissen?
5. Omdat de dienst toeslagen nog geen besluit op het bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de dienst toeslagen dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in beginsel doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. De dienst toeslagen heeft gewezen op het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb en gevraagd om een langere termijn.
6. Op 26 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] de beslistermijnen en rechterlijke dwangsommen voor dit soort zaken vastgesteld.
7. De Afdeling komt nu tot het oordeel dat als de Dienst Toeslagen na gegrondverklaring van zowel een eerste als een herhaald beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar alsnog een besluit op bezwaar moet nemen, een nadere beslistermijn geldt van 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. In deze gevallen wordt aan de uitspraak een dwangsom verbonden van € 100,00 per dag waarmee de nadere termijn van 60 weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
In geval ten tijde van de uitspraak op een eerste dan wel herhaald beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit al 60 weken zijn verstreken na de ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. In deze gevallen wordt aan de uitspraak een dwangsom verbonden van
€ 250,00 per dag waarmee de nadere termijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,00.
8. Concreet betekent die uitspraak in deze zaak het volgende.
9. De wettelijke termijn om te beslissen op het bezwaar is in dit geval achttien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. De dienst toeslagen moet volgens de uitspraak van de RvS binnen zestig weken na de datum waarop die wettelijke beslistermijn is verstreken, een beslissing nemen op het bezwaar. Dit betekent dat de termijn van zestig weken na de wettelijke beslistermijn op dinsdag 15 april 2025 afloopt. Dat is slechts één week na deze uitspraak. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en ook overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling moet de dienst toeslagen minstens twee weken krijgen om te beslissen op het bezwaar. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de dienst toeslagen uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend moet maken.
De rechterlijke dwangsom
10. Uit het voorgaande volgt dat de beslistermijn voor de dienst toeslagen langer uitvalt dan zestig weken en dat de dienst toeslagen binnen twee weken een besluit op het bezwaar moet nemen. De rechtbank ziet hierin een bijzondere omstandigheid en sluit daarom aan bij de hogere dwangsom die de Afdeling heeft vastgesteld. De rechtbank stelt de hoogte van de nadere dwangsom daarom vast op € 250,00 per dag waarmee de nadere termijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,00.
Conclusie en proceskosten
11. Het beroep is gegrond. De dienst toeslagen moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt de dienst toeslagen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de dienst toeslagen aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- bepaalt dat de dienst toeslagen het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 8 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2025:1301 r.o. 4, 14 e.v.