ECLI:NL:RBOBR:2025:2040

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11442932
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna te noemen [verweerder], wegens ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat [verweerder] zich op 25 juli 2024, na het ontvangen van een parkeerboete, naar het gemeentehuis van Zwijndrecht heeft begeven om in gesprek te gaan met de verbalisant die de boete had uitgeschreven. Tijdens dit gesprek heeft hij zijn positie als inspecteur van ILT misbruikt door te dreigen met het opmaken van een proces-verbaal wegens onveilig vervoer van lachgascilinders, wat door de verbalisant als intimiderend werd ervaren. De kantonrechter oordeelde dat dit gedrag in strijd was met de Ambtenarenwet en de Gedragscode Integriteit Rijk, en dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2025, maar heeft [verweerder] wel een deel van de transitievergoeding toegekend, gezien zijn lange dienstverband van bijna 20 jaar bij ILT. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 11442932 \ EJ VERZ 24-725
Beschikking van 8 april 2025
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd in Den Haag,
namens deze, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
meer specifiek de Inspectie Leefomgeving en Transport,|
gevestigd in Den Haag,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegen- en nevenverzoek,
hierna te noemen: ILT,
gemachtigden: mr. C.A.M.J. van Hameren en mr. M.M. Dragt.
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegen- en nevenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. E. van der Maal.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt ILT om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] . De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat [verweerder] zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Aan [verweerder] wordt desondanks een deel van de transitievergoeding toegekend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (genummerd 1 t/m 28),
- het verweerschrift met producties (genummerd 1 t/m 35),
- nadere producties van ILT van 25 februari 2025,
- nadere producties van ILT van 4 maart 2025.
1.2.
Op 11 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Aanwezig waren mevrouw [A] , teamleider, en de heer [B] , afdelingshoofd, bijgestaan door mr. C.A.M.J. van Hameren en mr. M.M. Dragt voornoemd en bijgestaan door mr. E. van der Maal voornoemd. De gemachtigden van beide partijen hebben spreekaantekeningen overhandigd en voorgedragen.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen medegedeeld dat vandaag een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
ILT is de toezichthouder van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De taak van ILT is ervoor te zorgen dat bedrijven, organisaties en overheidsinstanties de wet- en regelgeving over de duurzame leefomgeving, de fysieke veiligheid en de woningcorporatiesector naleven, door middel van handhaving (dienstverlening, toezicht en opsporing) en door onderzoek te doen.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1980, is op 1 september 2002 in dienst getreden van en sinds 1 juni 2006 werkzaam bij het huidige ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, laatstelijk bij ILT, als senior inspecteur gevaarlijke stoffen wegvervoer. Eén van de taken van [verweerder] is het uitvoeren van complexe inspecties binnen de transportketen gevaarlijke stoffen en waar nodig het toepassen van bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving. Hij maakt deel uit van het team Gevaarlijk Wegvervoer en Erkende instanties. Voor het uitvoeren van zijn functie bezit [verweerder] de bevoegdheden van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa). [verweerder] ontvangt daarvoor een loon van € 6.110,94 bruto per maand exclusief IKB budget en andere emolumenten.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de Ambtenarenwet 2017 en de Gedragscode Integriteit Rijk van toepassing.
2.4.
In artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017 staat vermeld dat:

de ambtenaar is gehouden de bij of krachtens de wet op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich overigens ook te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.”
2.5.
In de Gedragscode Integriteit Rijk staat het volgende vermeld:
Betrouwbaarheid en zorgvuldigheid:
"Voor de burger moet je als vertegenwoordiger van de overheid betrouwbaar zijn. Dat wil zeggen dat je hem correct behandelt, afspraken en toezeggingen nakomt en waarmaakt wat je belooft. Dit heeft te maken met geloofwaardigheid: van jou en van de overheidsorganisatie die je vertegenwoordigt. Betrouwbaar zijn betekent ook dat je zorgvuldig omgaat met de bevoegdheden, middelen en informatie waarover je als ambtenaar beschikt. Bijvoorbeeld, door het - al dan niet bewust- lekken van (gevoelige of vertrouwelijke) informatie wordt het vertrouwen in de overheid geschaad. Bevoegdheden en informatie gebruik je alleen voor het doel waarvoor je ze hebt verkregen. Je deelt
vertrouwelijke informatie niet met anderen. Bij besluitvorming weeg je alle relevante belangen af. En je gaat zuinig en efficiënt om met overheidsmiddelen, waaraan door de belastingbetaler wordt bijgedragen. Ook in de omgang met anderen ben je betrouwbaar en zorgvuldig. Van jou wordt naar de ander correct, fatsoenlijk, en respectvol gedrag verwacht. Je neemt de ander serieus en respecteert diens privacy. Zowel in relatie tot burgers en externe partijen als in relatie tot collega's, dus ook leidinggevenden en ondergeschikten."
2.6.
Op 25 juli 2024 heeft [verweerder] bij aankomst op de ILT-locatie Zwijndrecht zijn dienstauto geparkeerd op de openbare weg.
2.7.
In de struiken bij de ILT-locatie heeft [verweerder] een aantal lachgascilinders zien liggen en hiervan heeft hij melding gedaan bij de baliemedewerker van zijn kantoor, die op zijn beurt melding daarvan heeft gedaan bij de gemeente Zwijndrecht, zodat deze konden worden opgeruimd.
2.8.
De handhaving van de gemeente Zwijndrecht heeft de lachgascilinders diezelfde dag opgehaald.
2.9.
Bij terugkeer bij zijn dienstauto diezelfde dag, zag [verweerder] dat hij een parkeerboete had ontvangen. Vervolgens is hij naar het gemeentehuis gereden en heeft hier contact gehad met onder anderen de boa die de parkeerboete heeft uitgeschreven.
2.10.
Op 29 juli 2024 heeft de teamleider Toezicht en Handhaving van de gemeente Zwijndrecht een klacht ingediend tegen [verweerder] , met de volgende inhoud:
"Een medewerker uit mijn Team (Toezicht en Handhaving gemeente Zwijndrecht)
heeft op 25 juli jongstleden een bekeuring voor fout parkeren uitgeschreven aan
een voertuig, kennelijk behorende bij genoemde persoon. Deze persoon is naar
het Gemeentehuis Zwijndrecht gekomen om mijn medewerker aan te spreken.
Hierbij heeft hij gezegd dat de bekeuring uit het systeem moest worden gehaald.
Hij liet hierbij zijn legitimatiebewijs zien en deelde mede dat als mijn medewerker
dit niet zou doen, hij een bekeuring zou krijgen voor het vervoer van
lachgasflessen. Dit zou volgens uw medewerker niet mogen namelijk. Mijn
medewerker was er erg van onder de indruk en heeft, voorzover mij bekend,
inderdaad de bekeuring uit het systeem gehaald. Ik vind dit laakbaar gedrag van
uw medewerker. Overigens niet de le keer naar ik later begreep. Naast het feit
dat ik dit misbruik van gezag noem, wil ik dat er door de betreffende medewerker
excuses voor zijn benadering en het gedrag aan mijn medewerker worden
aangeboden”.
2.11.
Op 8 augustus 2024 zijn medewerkers van de gemeente Zwijndrecht gehoord in het kader van de klachtenprocedure ILT. [verweerder] is op 4 september 2024 gehoord. De klacht is op 18 september 2024 gegrond verklaard.
2.12.
Op 4 september 2024 is [verweerder] geschorst.
2.13.
ILT heeft op 2 december 2024 aangifte gedaan tegen [verweerder] van chantage en van een vermoeden van een strafbaar feit.

3.Het verzoek, het tegen- en nevenverzoek en het verweer

3.1.
ILT verzoekt de kantonrechter om:
I. De arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van:
- primair: ernstig verwijtbaar handelen (artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW),
- subsidiair: een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 en lid 3 sub g BW),
- meer subsidiair: de omstandigheid dat [verweerder] zijn BOA-bevoegdheid is verloren waardoor in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst blijft voortduren (artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 en lid 3 sub h BW),
- nog meer subsidiair: een combinatie van hiervoor genoemde gronden (artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 en lid 3 sub BW),
II. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking,
III. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerder] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ,
IV. te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en daardoor geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van ILT,
V. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
ILT legt daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. [verweerder] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door zijn bevoegdheden als boa voor een ander doel in te zetten dan waarvoor hij deze heeft gekregen. Op 25 juli 2024 is hij naar het gemeentehuis gereden nadat hij een parkeerboete heeft ontvangen en heeft tijdens een gesprek met de verbalisant aangegeven dat hij een proces-verbaal zal opmaken wegens het vermeend onjuist vervoer van lege lachgascilinders. [verweerder] wilde hiermee bewerkstelligen dat de opgelegde parkeerboete ongedaan zou worden gemaakt, aldus ILT. De opgelegde parkeerboete is vervolgens diezelfde avond ook ongedaan gemaakt. Naar aanleiding van dit incident heeft de gemeente Zwijndrecht een klacht ingediend en ILT heeft deze klacht in een klachtenprocedure onderzocht. Uit de verklaringen van de betrokkenen bij het incident komt naar voren dat [verweerder] zich verbaal en fysiek dreigend heeft opgesteld. De getoonde houding en het gedrag van [verweerder] is niet wat ILT van een ervaren inspecteur mag verwachten. Daarbij komt dat het niet integer handelen van een ambtenaar het aanzien van de overheid kan schaden en dit soort handelen haaks staat op de gedragsregels, omschreven in de Ambtenarenwet, de Gedragscode integriteit, de kernwaarden van ILT en in strijd is met de eed/belofte die [verweerder] heeft afgelegd. ILT merkt verder op dat [verweerder] na het incident weinig zelfinzicht toont en niet vindt dat hij zich heeft misdragen.
3.3.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Allereerst ontkent hij dat hij zijn bevoegdheid heeft misbruikt. Op de betreffende dag was [verweerder] aan het werk op het ILT-kantoor en nadat hij een melding had gedaan van de aanwezigheid van de lachgascilinders in de struik, zag hij vanuit het kantoor dat een voertuig van Toezicht & Handhaving van de gemeente Zwijndrecht de lachgascilinders heeft opgehaald, maar deze los in de kofferbak en op de achterbank van het voertuig heeft ingeladen. [verweerder] was op dat moment bezig met administratieve werkzaamheden en niet in staat om de medewerkers van Toezicht & Handhaving aan te spreken op de onveilige wijze van vervoer, wat een overtreding op grond van de ADR kan vormen. Nadat [verweerder] , een tijd later, de ILT-locatie heeft verlaten, heeft [verweerder] opgemerkt dat hij een parkeerboete had gekregen. In reactie hierop is [verweerder] naar het gemeentehuis gereden om in gesprek te gaan met de verantwoordelijke verbalisant, omdat [verweerder] van mening was dat hij, door de aanwezigheid van een parkeerontheffing, hier wel mocht parkeren. Bij aankomst werd [verweerder] door de aanwezige beveiliger verteld dat het niet mogelijk was om in gesprek te treden met de betreffende verbalisant. Dit heeft, volgens [verweerder] , tot enige agitatie geleid. Vervolgens heeft hij kenbaar gemaakt dat hij als toezichthouder van de ‘Wet gevaarlijke stoffen’ in gesprek wil gaan met de betreffende ambtenaar over het vervoer van de lachgasflessen. Op enig moment kwam het voertuig met de betreffende verbalisant aanrijden en is [verweerder] in gesprek gegaan met de verbalisant. Zij hebben toen gesproken over de parkeerboete. De verbalisant gaf aan dat parkeren op deze locatie verboden is, waardoor de boete zou worden gehandhaafd. Op dat moment heeft [verweerder] laten doorschemeren dat hij voornemens was om een proces-verbaal op te maken gelet op het onveilig vervoeren van de lachgasflessen. [verweerder] betwist dat hij het handhaven van het ADR als hefboom heeft gebruikt om de verbalisant te bewegen om de parkeerboete in te trekken. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat het gesprek in goede orde en op een constructieve manier heeft plaatsgevonden. De verbalisant heeft diezelfde avond nog contact opgenomen en heeft de parkeerboete uit het systeem gehaald. [verweerder] sluit niet uit dat hij enigszins geagiteerd heeft gereageerd, maar betwist dat hij zich dreigend en of intimiderend heeft uitgelaten. [verweerder] brengt verder naar voren dat hij, op het moment van dit incident moe en vol emoties was, gezien privé omstandigheden en dat hij in retroperspectief wellicht anders zou hebben gehandeld. Tenslotte vindt [verweerder] dat de klachtenprocedure bij ILT niet op de juiste wijze is verlopen en de verklaringen van de betrokken medewerkers, kortgezegd, subjectief zijn. [verweerder] merkt verder op dat er wel degelijk herplaatsingsmogelijkheden zijn, ook zonder de boa bevoegdheid.
3.3.2.
[verweerder] verzoekt daarom:
I. primair het verzoek tot ontbinding af te wijzen en in dat geval bij wijze van nevenverzoek rectificatie en een gebod tot intrekking van het bezwaar tegen niet vervolging en het opnieuw doen van aangifte,
II. subsidiair, voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden (i) bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn voor ILT zonder aftrek van de periode die ligt tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking, (ii) aan hem een transitievergoeding toe te kennen van € 53.789,88 en (iii) een billijke vergoeding van € 73.331,28,
III. primair en subsidiair veroordeling van ILT tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid over de verzochte vergoedingen en de kosten van de procedure tot het bedrag van € 9.831 ex btw. Voor het geval de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2] ILT baseert haar ontbindingsverzoek op verschillende redelijke gronden. De kantonrechter moet aan de hand van de door ILT gestelde feiten en omstandigheden en de onderbouwing daarvan en gelet op het verweer daartegen van [verweerder] , beoordelen of één van deze gronden, of een combinatie daarvan, zich voordoet. Het gaat in deze zaak dus niet om de vraag of, zoals [verweerder] lijkt te betogen, ILT de interne klachtenprocedure op juiste wijze heeft toegepast. Dat ILT ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding de in die klachtenprocedure afgelegde verklaringen ten grondslag legt, maakt dat niet anders. Het is aan de kantonrechter om de verklaringen van gehoorde medewerkers van de gemeente Zwijndrecht en die van [verweerder] te beoordelen en te bepalen welke gevolgen daaraan gelet op de door partijen ingenomen stellingen moeten worden verbonden. Overigens is de kantonrechter van een onzorgvuldig onderzoek door ILT niet gebleken. ILT heeft vijf medewerkers van de gemeente Zwijndrecht die getuigen zijn geweest van het incident en de teamleider van het team Toezicht en Handhaving van de gemeente gehoord. Tijdens een hoorzitting is [verweerder] met die verklaringen geconfronteerd en is hij in de gelegenheid gesteld zijn kant van het verhaal te doen.
Er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat er in dit geval een redelijke grond aanwezig is voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.3.
Het staat vast dat [verweerder] op 25 juli 2024, nadat hij constateerde dat hij een parkeerboete had ontvangen, direct naar het gemeentehuis van Zwijndrecht is gereden om in gesprek te gaan met de verbalisant die hem een parkeerboete heeft opgelegd en dat [verweerder] en deze verbalisant daarover met elkaar hebben gesproken. Over het verloop en de inhoud van dit gesprek lopen meningen uiteen.
4.4.
[verweerder] heeft in deze procedure aangevoerd dat hij in eerste instantie naar het gemeentehuis is gegaan om met de verbalisant in gesprek te gaan over de parkeerboete die hij had ontvangen. Hij droeg zijn ILT-legitimatie zichtbaar bij zich en was verder in burgerkleding. Aanvankelijk werd hem bij de receptie door een beveiliger te verstaan gegeven, ook nadat hij zich als collega handhaver identificeerde, dat hij daarvoor een afspraak kon maken. Die, volgens [verweerder] , formalistische benadering leidde bij hem tot agitatie, waarna hij meedeelde dat hij ook als toezichthouder wilde spreken met de persoon die de lachgascilinders had ingeladen en vervoerd. Toen op enig moment daarna de bewuste handhavers van de gemeente aan kwamen gereden, is hij op hen afgestapt en heeft hij met de verbalisant die de parkeerboete had uitgeschreven gesproken en uitgelegd dat hij die onterecht vond, omdat hij over een parkeerontheffing beschikte. Desondanks handhaafde de desbetreffende verbalisant de parkeerboete, aldus [verweerder] , waarna hij aankondigde dat hij in bezwaar zou gaan en dan zijn gelijk zou krijgen. Vervolgens heeft hij het onveilig vervoeren van de lachgascilinders ter sprake gebracht, nu hij eerder op de dag vanuit het kantoor had gezien dat deze lachgascilinders op een onveilige wijze door het team Toezicht en Handhaving werden ingeladen en vervoerd. Daarbij heeft hij laten doorschemeren dat hij in verband daarmee voornemens was om tegen de desbetreffende verbalisant proces-verbaal op te maken. [verweerder] betreurt achteraf de timing en stelt dat hij hiermee niet de intentie had om de verbalisant alsnog te bewegen de parkeerboete ongedaan te maken.
4.5.
Uit de verklaringen van de medewerkers van de gemeente Zwijndrecht komt een ander beeld naar voren. De verbalisant die de parkeerboete uitschreef heeft onder meer verklaard dat [verweerder] bij hun confrontatie op het gemeentehuis meerdere malen schreeuwend en dreigend aan hem te kennen gaf dat de parkeerboete uit het systeem moest worden gehaald en dat hij anders een bekeuring van [verweerder] zou krijgen voor het onveilige vervoer van de lachgaslinders. [verweerder] was daarbij verbaal agressief en kwam intimiderend en bedreigend over. Ook toen hij even later wat afgekoeld was, herhaalde [verweerder] dat hij een bekeuring zou geven als de parkeerboete niet uit het systeem zou worden gehaald. Die gang van zaken wordt grotendeels bevestigd door twee andere medewerkers van de gemeente Zwijndrecht die ter plekke waren.
4.6.
De kantonrechter heeft geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaringen, die op essentiële punten consistent zijn, te twijfelen. De door hen beschreven gang van zaken sluit ook aan bij de toelichting van [verweerder] zelf. Hij is direct nadat hij constateerde dat een parkeerboete was uitgeschreven naar het gemeentehuis gereden, met het kennelijke doel zich daarover bij de uitschrijvende verbalisant te beklagen. Toen hij niet direct de medewerking kreeg die hij verwachtte en geagiteerd raakte door in de zijn ogen formalistische benadering bij de receptie, heeft hij zijn eigen toezichthouderschap als ILT inspecteur gebruikt om in contact te komen met de desbetreffende verbalisant. De beveiliger met wie [verweerder] het eerste contact had, heeft verklaard dat de lichaamstaal van [verweerder] agressief en intimiderend was. Met die gemoedstoestand is [verweerder] kennelijk het gesprek met de verbalisant aangegaan.
4.7.
Op grond van de hiervoor besproken verklaringen in combinatie met de toelichting van [verweerder] zelf neemt de kantonrechter aan dat [verweerder] zijn autoriteit en bevoegdheid van ILT inspecteur heeft ingezet om de uitgeschreven parkeerboete ongedaan te maken. Hij heeft daarmee, zoals ILT terecht heeft gesteld, in ernstige mate misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid en in strijd gehandeld met de Ambtenarenwet en de Gedragscode Integriteit Rijk. [verweerder] heeft met die integriteitsschending naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar gehandeld. Juist van een ervaren ILT-inspecteur en (beëdigd) bijzonder opsporingsambtenaar wordt verwacht dat hij integer handelt en bevoegdheden alleen inzet waarvoor die gegeven zijn. Daar komt bij dat [verweerder] niet of nauwelijks inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen. Illustratief daarvoor is dat hij tijdens de mondelinge behandeling het incident van 25 juli 2024 afdoet als een storm in een glas water. Dat ILT de arbeidsovereenkomst op die grond wenst te beëindigen is dan ook begrijpelijk temeer, nu zich ook in 2019 een incident heeft voorgaan waarbij [verweerder] zijn functie en bevoegdheden mogelijk heeft ingezet om onder een verkeersboete uit te komen.
4.8.
[verweerder] heeft nog aangevoerd dat hij door persoonlijke omstandigheden mogelijk anders dan van een buitengewoon opsporingsambtenaar mag worden verwacht heeft gereageerd tijdens het gesprek met de verbalisant, maar dat rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter niet de aan [verweerder] verweten gedragingen en leidt niet tot een ander oordeel.
Herplaatsing ligt niet in de rede
4.9.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , ligt herplaatsing binnen een redelijke termijn niet in de rede.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.10.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van ILT zal toewijzen op de primair aangevoerde grondslag (artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW). De kantonrechter zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9 sub b BW de arbeidsovereenkomst zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn ontbinden per 1 mei 2025.
Deel van de transitievergoeding verschuldigd
4.11.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW is een transitievergoeding niet verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De kantonrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW van deze regel af te wijken, omdat het in het geheel niet toekennen van een transitievergoeding naar zijn oordeel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval tot een onaanvaardbare uitkomst zou leiden. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verweerder] al in 2002 in dienst is getreden bij de overheid en sinds 2006 als ‘senior inspecteur gevaarlijke stoffen wegvervoer’ bij ILT werkzaam is. [verweerder] heeft bijna 20 jaar voor ILT gewerkt en heeft tot vorig jaar een vrijwel smetteloos dienstverband achter de rug. De kantonrechter zal bepalen dat ILT aan [verweerder] een derde (1/3) van de voor hem geldende transitievergoeding verschuldigd is. Partijen gaan beide uit van een (volledige) transitievergoeding van € 53.789,88 bruto, zodat de toe te kennen vergoeding wordt vastgesteld op € 17.929,96 bruto.
Geen recht op een billijke vergoeding
4.12.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [3] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. In dit geval is niet gebleken dat ILT ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of ernstig verwijtbaar heeft nagelaten.
Nevenverzoeken
4.13.
Nu het verzoek tot ontbindingsverzoek van ILT zal worden toegewezen behoeven de nevenverzoeken van [verweerder] geen bespreking.
[verweerder] dient de proceskosten te betalen
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat [verweerder] overwegend in het ongelijk wordt gesteld. De kantonrechter begroot de proceskosten aan de zijde van ILT op € 1.079,00 (€ 130,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), vermeerderd met de eventuele explootkosten van betekening van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek en het tegenverzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2025,
5.2.
bepaalt dat ILT een derde (1/3) van de geldende transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd is, te weten een bedrag van € 17.929,96 bruto,
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.079,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissingen zoals hiervoor onder 5.2 en 5.3 vermeld uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.