ECLI:NL:RBOBR:2025:1981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C-01-411655 - KG ZA 25-10
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding tussen eiser en vereniging Woongaardpark

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen de vereniging Woongaardpark. De procedure is gestart naar aanleiding van een eerder vonnis van 25 oktober 2024, waarin [eiser] en [B] zijn veroordeeld tot het betalen van dwangsommen wegens het niet naleven van bepaalde verplichtingen. De vereniging Woongaardpark vorderde in dit kort geding de executie van de dwangsommen, die volgens hen door [eiser] zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak de feiten en de procedure zorgvuldig overwogen. De relevante feiten zijn dat Woongaardpark een vereniging is die zich bezighoudt met woningbouwprojecten en dat er binnen het bestuur onenigheid is ontstaan over de financiële administratie en de rol van [eiser] als secretaris. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet volledig heeft voldaan aan de eerdere veroordelingen, maar ook dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat hij zich niet aan de rectificatieverplichting heeft gehouden. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de executie van de dwangsommen tot een bedrag van € 26.000,00 moet worden gestaakt, omdat de verschuldigdheid daarvan niet door de rechter in de bodemprocedure is vastgesteld. Woongaardpark is veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/411655 / KG ZA 25-10
Vonnis in kort geding van 25 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de vereniging
WOONGAARDPARK,
gevestigd te Veldhoven,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.B.M. Kersten te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woongaardpark genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 januari 2025 met 8 producties;
  • de brief van mr. Van der Laar van 7 februari 2025 met 9 aanvullende producties;
  • de brief van mr. Kersten van 7 februari 2025 met 21 producties;
  • de brief van mr. Van der Laar van 10 februari 2025 met 2 aanvullende producties;
  • de brief van mr. Van der Laar van 11 februari 2025 met 1 aanvullende productie;
  • de voorwaardelijke eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling op 12 februari 2025;
  • de pleitaantekeningen van mr. Van der Laar;
  • de pleitaantekeningen van mr. Kersten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De voor dit geding relevante feiten

2.1.
Woongaardpark is een vereniging die op 5 mei 2022 is opgericht en als statutair doel heeft, kort gezegd, het doen ontwikkelen van woningbouwproject Woongaard-park in Veldhoven. Het betreft een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) waarbij de toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun eigen nieuwbouwproject.
2.2.
De heer [A] (hierna te noemen: [A] ) is bij de oprichting van Vereniging Woongaardpark aangewezen als voorzitter van het bestuur.
2.3.
Op 4 februari 2024 heeft Woongaardpark een managementovereenkomst gesloten met de heer [B] (hierna: [B] ). Uit hoofde van die overeenkomst is aan [B] de opdracht verstrekt om met ingang van die datum het functionele voorzitterschap over Woongaardpark te voeren. [B] werd daarmee interim voorzitter.
2.4.
In de maanden daarna is het bestuur uitgebreid met onder meer [eiser] en mevrouw [C] . [eiser] vervulde de rol van secretaris. [eiser] is ook lid van Vereniging Woongaardpark.
2.5.
In het bestuur van Woongaardpark is discussie ontstaan over gemaakte historische kosten, waarbij [eiser] en [B] [A] beschuldigden van onbetamelijk gedrag.
2.6.
Op 9 juli 2024 heeft [eiser] zijn functie als secretaris neergelegd. Op 27 juli 2024 is hij uitgeschreven als secretaris van Vereniging Woongaardpark in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op 27 juli 2024 heeft [A] de managementovereenkomst met [B] opgezegd. [B] heeft zich daarbij niet neergelegd.
2.7.
Omdat [eiser] en [B] zich - volgens het bestuur van Woongaardpark - desondanks als vertegenwoordigers van Woongaardpark bleven voordoen en verkeerde informatie verspreidden over de handelwijze en intenties van [A] als bestuurder van Woongaardpark, alsmede onbevoegd een Algemene Ledenvergadering op 28 augustus 2024 hadden uitgeroepen en gehouden, heeft Woongaardpark [eiser] en [B] in kort geding gedagvaard.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 25 oktober 2024 (C/01/408369/KG ZA 24-513) heeft de voorzieningenrechter – voor zover hier relevant – jegens [eiser] en [B] de volgende beslissingen genomen:
“(…);
5.4.
verbiedt [eiser] om zich uit te geven als (voormalig) secretaris, adviseur of welke andere rol dan ook namens Vereniging Woongaardpark anders dan lid van de vereniging en veroordeelt [eiser] om zich per direct te onthouden van het verspreiden van ongefundeerde informatie over Vereniging Woongaardpark en verbiedt [eiser] om uitvoering te geven aan besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024;
5.5.
veroordeelt [eiser] om aan Vereniging Woongaardpark een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt,
5.6.
veroordeelt [eiser] om binnen drie werkdagen aan Vereniging Woongaardpark te verstrekken een goed leesbare versie van de lijst van leden van Vereniging Woongaardpark (met NAW gegevens) die is geactualiseerd tot het moment dat [eiser] is uitgeschreven als secretaris van Vereniging Woongaardpark in het handelsregister van de Kamer van Koophanden en om aan Vereniging Woongaardpark te verstrekken de bankafschriften en bankrekeningnummers van Vereniging Woongaardpark over de periode dat [eiser] secretaris is geweest van Vereniging Woongaardpark ,
5.7.
veroordeelt [eiser] om aan Vereniging Woongaardpark een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt.
5.8.
veroordeelt [B] en [eiser] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de leden van Vereniging Woongaardpark een e-mail te zenden met de volgend inhoud:
“De heer [B] heeft zich in elk geval na 27 juli 2024 ten onrechte als voorzitter ad interim van Vereniging Woongaardpark uitgegeven en hij heeft samen met de heer [eiser] onjuiste informatie verstrekt met betrekking tot de historische kosten.”
5.9.
veroordeelt [B] en [eiser] om aan Vereniging Woongaardpark een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.8. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt
(…).”
2.9.
Dit vonnis is op 25 oktober 2024 aan [eiser] betekend met bevel om aan het vonnis te voldoen.
2.10.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak is aanhangig bij Het hof onder zaak-/rolnummer 200.348.519/01.
2.11.
Bij e-mail van 28 oktober 2024 heeft [eiser] de volgende e-mail aan de leden van Woongaardpark gestuurd:
“Beste mede-leden van Woongaardpark,
Vrijdagmiddag is aan mij de uitspraak van de rechter over het kort geding aangereikt.
Helaas was de uitspraak anders dan verwacht.
[B] was bij het kort geding niet aanwezig en hij heeft het vonnis nog niet ontvangen.
Wij zijn veroordeeld in de kosten en moeten op straffe van een dwangsom van 1000 euro per dag binnen 48 uur de volgde verklaring aan de leden sturen:
De heer [B] heeft zich in elk geval na 27 juli 2024 ten onrechte als voorzitter ad interim van Vereniging Woongaardpark uitgegeven en hij heeft samen met de heer [eiser] onjuiste informatie verstrekt met betrekking tot de historische kosten.
Ik doe dat alvast hierbij om te voorkomen dat ik deze moet betalen.
[B] stuurt na overleg met zijn advocaat een uitgebreide mail met meer informatie en over de volgende stap.
Vanzelfsprekend kan ik de uitspraak niet accepteren omdat ik van mening ben dat de rechter wel erg gemakkelijk de beweringen van mr. Kersten heeft geaccepteerd”.
2.12.
De voor [eiser] optredende jurist van Univé Rechtshulp, mr. Van der Veen heeft op 29 oktober 2024 te 10.01 uur mr. Kersten gevraagd per omgaande het standpunt omtrent de bankafschriften kenbaar te maken. Een en ander omdat [eiser] naar zijn zeggen niet over bankafschriften van Woongaardpark beschikte en hier ook geen toegang toe had. Op diezelfde dag heeft mr. Van der Veen aan mr. Kersten bij e-mail te 13.35 uur de ledenlijst gestuurd, met het verzoek om kenbaar te maken of de lijst toereikend is.
2.13.
Op 30 oktober 2024 heeft mr. Kersten in reactie op de mail van mr. Van der Veen geantwoord dat hij de mail aan Woongaardpark heeft doorgestuurd en dat er op wordt teruggekomen.
2.14.
Op 4 november 2024 heeft mr. Van der Laar aan mr. Kersten de volgende stukken toegestuurd:
1. Ledenlijst per 26-07-2024;
2. Lijst met ledenovereenkomsten;
3. Lijst met financieringsverklaringen;
4. Ledenovereenkomsten;
5. Financieringsverklaringen leden voor zover bekend;
6. Bestuurverslag 08-07-2024.
2.15.
Mr. Van der Laar heeft in het bericht voorts aangegeven dat er zonder omgaand tegenbericht vanuit wordt gegaan dat [eiser] aan de sommatie heeft voldaan.
2.16.
Op dit verzoek heeft mr. Van der Laar geen reactie van mr. Kersten ontvangen.
2.17.
Bij deurwaardersexploot van 30 december 2024 heeft Woongaardpark [eiser] dwangsommen aangezegd ter hoogte van € 26.589,00 (inclusief kosten) en bevel gedaan om de dwangsommen binnen twee dagen te voldoen.
In het exploot staat (voor zover hier relevant) het volgende:
Volgens verklaring van Verzoeker heeft u niet voldaan aan het bevel om:
1. uiterlijk 30 oktober 2024 aan Verzoeker te verstrekken een goed leesbare versie van de lijst van leden van Verzoeker (met NAW-gegevens) die is geactualiseerd tot het moment dat u bent uitgeschreven als secretaris van Verzoeker in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en om aan Verzoeker over de periode dat u secretaris bent geweest van Verzoeker door:
a. een onjuiste ledenlijst aan te leveren waarop de leden staan vermeld die geen lid zijn, en
b. niet de bankafschriften te overleggen;
2. binnen 48 uur na het moment van de betekening aan de leden van Verzoeker een e-mail te zenden met de in het bevel en het vonnis genoemde inhoud door:
a. de rectificatiemail niet aan alle leden te zenden, in elk geval niet aan de heer [A] , en
b. in de e-mail uw eigen commentaar toe te voegen dat afbreuk doet aan de gelaste rectificatiemail. U diende de tekst te verzenden zoals in het kort geding vonnis staat opgenomen. In plaats daarvan voegt u toe:
[B] stuurt na overleg met zijn advocaat een uitgebreide mail met meer informatie en over de volgende stap. Vanzelfsprekend kan ik de uitspraak niet accepteren omdat ik van mening ben dat de rechter wel erg gemakkelijk de beweringen van mr. Kersten heeft geaccepteerd.
3. Onmiddellijk na betekening u te houden aan het verbod om u uit te geven als (voormalig) secretaris, adviseur of welke andere rol dan ook namens Verzoeker anders dan lid van de vereniging, u zich te onthouden van het verspreiden van ongefundeerde informatie over Verzoeker en u te houden aan het verbod uitvoering te geven aan besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024, door het hiervoor omschreven commentaar aan de door de voorzieningenrechter gelaste rectificatie toe te voegen.
Om die reden hebt u:
  • Op grond van het onder 1 omschreven bevel een dwangsom van € 500,00 verbeurd;
  • Op grond van het onder 2 om omschreven bevel een dwangsom van € 1.000,00 per dag verbeurd over de periode vanaf 27 oktober 2024, te weten maximaal van de aan u opgelegde dwangsommen voor dit bevel van € 25.000,00, en
  • Op grond van het onder 3 om omschreven bevel een dwangsom van € 1.000,00 verbeurd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - Woongaardpark te verbieden om tot invordering over te gaan van de dwangsommen van € 26.500,00 welke zouden zijn verbeurd, omdat [eiser] geen gevolg zou hebben gegeven aan het vonnis van 25 oktober 2024, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 26.500,00 met veroordeling van Woongaardpark in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat hij aan het vonnis van 25 oktober 2024 correct gevolg heeft gegeven. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
3.2.1.
[eiser] heeft zich na 25 oktober 2024 – maar ook na 9 juli 2024 - niet uitgegeven als secretaris, adviseur of welke andere rol ook namens de Vereniging. [eiser] heeft ook geen uitvoering gegeven aan de besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024. [eiser] heeft dus gevolg gegeven aan het onder 5.4 van het vonnis van 25 oktober 2024 gestelde.
3.2.2.
[eiser] heeft aan mr. Kersten op 29 oktober 2024 een ledenlijst toegezonden. De ledenlijst werd ook nog op 29 oktober 2024 door de toenmalige gemachtigde van [eiser] , mr. van der Veen, naar de gemachtigde van Woongaardpark, mr. Kersten, gezonden. Mr. van der Veen heeft ook op 29 oktober 2024 aan mr. Kersten kenbaar gemaakt dat [eiser] niet beschikte over bankafschriften en bankrekeningnummers van de leden. [eiser] heeft daar nooit over beschikt omdat hij niet de penningmeester van Woongaardpark was. Mr. Kersten heeft mr. Van der Veen op 30 oktober 2024 bericht dat hij de zaak aan Woongaardpark zou voorleggen en hij er nog op terug zou komen; dit heeft mr. Kersten niet gedaan. Mr. Kersten heeft ook niet meer inhoudelijk op de mail van 4 november 2024 van mr. Van der Laar geregeerd.
3.2.3.
[eiser] heeft met een e- mail van 28 oktober 2024 de leden van Woongaardpark de rectificatietekst gestuurd welke hij moest zenden naar de leden op grond van het vonnis van 25 oktober 2024. [eiser] mocht daarom er vanuit gaan, dat hij aan het vonnis van 25 oktober 2024 had voldaan.
3.3.
Woongaardpark voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijk reconventie

4.1.
Woongaardpark stelt voorwaardelijk een eis in reconventie in voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat een vordering ex artikel 32 Rv in dit executiegeschil aan de orde kan worden gesteld en vordert:
I. [eiser] binnen drie werkdagen na betekening van een eventueel veroordelend vonnis te veroordelen aan Woongaardpark 1) alle fysieke ledenovereenkomsten, 2) alle fysieke financieringsverklaringen en 3) vastgestelde notulen van ALV's en bestuursvergaderingen te verstrekken geactualiseerd tot het moment dat [eiser] was uitgeschreven als secretaris van Woongaardpark in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op 27 juli 2024 op straffe van een dwangsom € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling (van het vonnis van 25 oktober 2024) voldoet tot een maximum van € 10.000,--.
II. aan een eventuele schorsing van de executie de voorwaarde te verbinden dat [eiser] voldoende zekerheid stelt voor de duur van deze schorsing.
4.2.
Woongaardpark legt aan vordering I ten grondslag dat de veroordeling in het kort gedingvonnis van 25 oktober 2024 niet voldoet aan artikel 23 Rv en ex artikel 32 Rv en om die reden in het onderhavige kort geding om aanvulling wordt verzocht. In het kort geding was ook gevorderd dat [eiser] de volledige administratie diende te verstrekken waarover hij als secretaris beschikte. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld over a) de ledenlijst, b) de bankstukken (de bankafschriften, bankrekeningnummers en bankpas) en c) de inloggegevens van de e-mailbox. De voorzieningenrechter heeft niet geoordeeld over de overige stukken die tot de administratie behoren waarvan vaststaat dat dat [eiser] die wel onder zich heeft. Het gaat om alle (fysieke) financieringsverklaringen en de ledenovereenkomsten en presentielijsten van ledenvergaderingen.
4.3.
[eiser] heeft zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter gerefereerd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
[eiser] vordert staking van de executie van het vonnis van 25 oktober 2024 en heeft hiermee een executiegeschil aanhangig gemaakt in de zin van artikel 438 lid 2 Rv.
5.2.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of aanleiding bestaat om Woongaardpark– voorlopig – het recht te ontzeggen om over te gaan tot (voortgezette) tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 oktober 2024. De aangezegde executie strekt tot inning van dwangsommen die [eiser] volgens Woongaardpark heeft verbeurd, omdat hij niet heeft voldaan aan het vonnis.
5.3.
Met betrekking tot de bij de beantwoording van die vraag aan te leggen maatstaf [1] geldt het volgende:
5.3.1.
Als in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of aan de door de rechter uitgesproken veroordeling waaraan een dwangsom als sanctie is verbonden, is voldaan. De onderliggende rechtsverhouding ligt niet (opnieuw) ter beoordeling voor.
5.3.2.
Voor het treffen van de gevorderde voorlopige voorzieningen kan reden zijn als, mede gelet op de kenbare belangen van partijen, voorshands voldoende aannemelijk is dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Nu met betrekking tot de vraag of aan de hoofdveroordeling is voldaan de bewijslast op de executant rust is een vordering tot schorsing van de executie (in beginsel) toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde inderdaad niet (volledig) aan de hoofdveroordeling heeft voldaan.
Dat betekent dat in kort geding een inschatting zal moeten worden gemaakt van de kans dat de executant in een eventuele bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. De kort geding procedure biedt vanwege haar aard en inrichting geen ruimte voor een uitvoerig onderzoek naar de voor de beoordeling relevante feiten, voor zover deze tussen partijen althans niet vast staan.
5.3.3.
Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] niet (volledig) aan het vonnis van 25 oktober 2024 heeft voldaan en of er daardoor dwangsommen zijn verbeurd, dient de rechter zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De veroordeling moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid. Die maatstaf kan er toe leiden dat een veroordeling beperkter moet worden uitgelegd dan volgt uit de letterlijke bewoordingen van het dictum. Bij de uitleg dienen het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
5.4.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in het vonnis van 25 oktober 2024 jegens [eiser] veroordelingen uitgesproken zoals weergegeven in r.o. 2.9. van het feitenoverzicht:
5.4.
verbiedt [eiser] om zich uit te geven als (voormalig) secretaris, adviseur of welke andere rol dan ook namens Vereniging Woongaardpark anders dan lid van de vereniging en veroordeelt [eiser] om zich per direct te onthouden van het verspreiden van ongefundeerde informatie over Vereniging Woongaardpark en verbiedt [eiser] om uitvoering te geven aan besluiten die zijn genomen op de vergadering van 28 augustus 2024;
5.5.
veroordeelt [eiser] om aan Vereniging Woongaardpark een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt,
5.6.
veroordeelt [eiser] om binnen drie werkdagen aan Vereniging Woongaardpark te verstrekken een goed leesbare versie van de lijst van leden van Vereniging Woongaardpark (met NAW gegevens) die is geactualiseerd tot het moment dat [eiser] is uitgeschreven als secretaris van Vereniging Woongaardpark in het handelsregister van de Kamer van Koophanden en om aan Vereniging Woongaardpark te verstrekken de bankafschriften en bankrekeningnummers van Vereniging Woongaardpark over de periode dat [eiser] secretaris is geweest van Vereniging Woongaardpark ,
5.7.
veroordeelt [eiser] om aan Vereniging Woongaardpark een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt.
5.8.
veroordeelt [B] en [eiser] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de leden van Vereniging Woongaardpark een e-mail te zenden met de volgend inhoud:
“De heer [B] heeft zich in elk geval na 27 juli 2024 ten onrechte als voorzitter ad interim van Vereniging Woongaardpark uitgegeven en hij heeft samen met de heer [eiser] onjuiste informatie verstrekt met betrekking tot de historische kosten.”
5.9.
veroordeelt [B] en [eiser] om aan Vereniging Woongaardpark een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.8. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt
5.5.
Woongaardpark heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] de verplichtingen uit 5.4., 5.6., en 5.8. uit hoofde van het vonnis van 25 oktober 2024 niet is nagekomen en dat hij in verband daarmee (blijkens het exploot van 30 december 2024) dwangsommen heeft verbeurd tot een (totaal) bedrag van € 26.500,00 (1x €1.000,00 met betrekking tot 5.4.; 1x € 500,00 met betrekking tot 5.6 en € 25.000,00 met betrekking tot 5.8.).
5.6.
Nu Woongaardpark stelt dat [eiser] zich niet heeft gehouden aan de veroordeling in het vonnis van 25 oktober 2024 en [eiser] dit betwist, rust op Woongaardpark de bewijslast daarvan. In het kader van dit kort geding komt dat er op neer dat Woongaardpark dusdanige feiten en omstandigheden moet aandragen en – bij betwisting - aannemelijk maken dat voorshands in voldoende mate aannemelijk is te achten dat de bodemrechter op grond van diezelfde feiten en omstandigheden tot het oordeel zal komen dat [eiser] niet (volledig) aan het vonnis heeft voldaan en dat er om die reden dwangsommen zijn verbeurd.
5.7.
De stellingen van Woongaardpark vallen in vier onderdelen uiteen.
5.7.1.
Volgens Woongaardpark is de ledenlijst incompleet en heeft [eiser] ook leden doorgegeven die geen lid zijn.
5.7.2.
[eiser] heeft geen bankafschriften en bankrekeningnummers afgegeven, terwijl hij daarover wel moet beschikken.
5.7.3.
[eiser] heeft niet voldaan aan de veroordeling een rectificatiemail te sturen aan alle leden omdat de e-mail niet naar alle leden, waaronder [A] , is gestuurd (bestuurslid en lid) en [eiser] heeft commentaar toegevoegd aan de rectificatie waarmee hij geen uitvoering heeft gegeven aan de hoofdveroordeling waaraan de dwangsom was verbonden.
5.7.4.
Door het toevoegen van het commentaar heeft [eiser] zich niet gehouden aan het verbod om zich niet uit te geven als (voormalig) secretaris, adviseur of welke andere rol dan ook.
5.8.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
5.9.
Volgens het exploot van 30 december 2024 heeft [eiser] een onjuiste ledenlijst aangeleverd en de bankafschriften niet verstrekt en heeft hij daarmee niet voldaan aan 5.6. van het vonnis van 25 oktober 2024 en daarom een dwangsom van € 500,00 verbeurd. Met betrekking tot de vraag of [eiser] de volledige ledenlijst heeft afgegeven verschillen partijen van mening. [eiser] heeft zich naar de voorzieningenrechter begrijpt op het standpunt gesteld dat hij sinds 26 juli 2024 geen toegang meer had tot het e-mail account van Woongaardparken daarom ter voldoening van het vonnis van 25 oktober 2024 de lijst met leden die hij eerder van [A] had gekregen heeft opgestuurd. Woongaardpark heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontvangen stukken onvolledig zijn en het aantal leden niet strookt met het aantal ledenovereenkomsten en financieringsverklaringen en dat er ook niet-leden op de ontvangen lijst staan. Wie het gelijk aan zijn zijde heeft valt in dit kort geding vooralsnog niet met voldoendemate van zekerheid vast te stellen. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waartoe een kort geding nu eenmaal niet is toegerust. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet vooralsnog wel worden vastgesteld dat met onvoldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat [eiser] in gebreke is gebleven met de afgifte van de volledige ledenlijst en dat er om die reden de in het exploot van 30 december 2024 aangezegde dwangsom van € 500,00 is verbeurd.
5.10.
Met betrekking tot de bankafschriften overweegt de voorzieningenrechter dat in het vonnis van 25 oktober 2024 in r.o. 4.7. is overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat [eiser] als secretaris de beschikking heeft gehad over de bankafschriften van Woongaardpark. De enkele stelling van [eiser] dat hij nooit over de bankafschriften heeft beschikt omdat hij niet de penningmeester was van Woongaardpark is dan onvoldoende. [eiser] heeft met betrekking tot de bankafschriften niet ten grondslag gelegd dat het vonnis van 25 oktober 2024 berust op een feitelijke en/of juridische misslag. Dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van het vonnis tot een bedrag van € 500,00 zoals aangezegd in het exploot van 30 december 2024, misbruik van recht zou opleveren is daarom niet aannemelijk gemaakt. Voorlopig is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] vanwege het niet afgeven van de bankafschriften de aangezegde dwangsom van € 500,00 heeft verbeurd.
5.11.
Doel en strekking van de rectificatiebeslissing wordt in r.o. 4.9. van het vonnis van 25 oktober 2024 door de voorzieningenrechter toegelicht. Volgens de voorzieningenechter was voldoende aannemelijk geworden dat [B] en [eiser] aan de leden informatie hebben verstrekt over de historische kosten zonder dat zij deze behoorlijk hebben onderbouwd en tegenover de leden geïnsinueerd hebben dat [A] tracht zich door middel van deze historische kosten te verrijken over de rug van de leden. Vast staat dat [eiser] de bij hem bekende leden een mail heeft gestuurd met de door de voorzieningenrechter voorgeschreven inhoud. Dat [eiser] onder de tekst nog commentaar heeft bijgevoegd als hiervoor in het feitenoverzicht in r.o. 2.12 genoemd, acht de voorzieningenrechter niet van dien aard dat daarmee afbreuk is gedaan aan de rectificatie. De rectificatie mist immers niet haar doel en strekking, te weten de bescherming van de goede naam van [A] . Dit betekent bovendien dat het toevoegen van het commentaar niet met zich heeft gebracht dat [eiser] zich ondanks het verbod heeft uitgegeven als (voormalig) secretaris, adviseur of welke andere rol dan ook. [eiser] heeft dus uitvoering gegeven aan de veroordeling in 5.8 van het vonnis van 25 oktober 2024, zodat hij uit dien hoofde geen dwangsommen heeft verbeurd. Dat [A] als lid van Woongaardpark de mail – kennelijk - niet heeft ontvangen |(hetgeen door [eiser] wordt betwist) doet aan het vorenstaande niet af. Aangenomen mag worden dat [A] op de hoogte was van het vonnis van 25 oktober 2024 en daarbij komt dat de rectificatie veeleer is bedoeld voor de leden van Woongaardpark. Dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd op overtreding van de veroordelingen zoals neergelegd in r.o. 5.4. en 5.8. van het vonnis van 25 oktober 2024 heeft Woongaardpark dus niet aannemelijk gemaakt.
5.12.
Door in weerwil van het protest van [eiser] de executie van het vonnis voort te zetten maakt Woongaardpark misbruik van de haar in het vonnis van 25 oktober 2024 gegeven executiebevoegdheid. De vordering van [eiser] , die strekt tot het staken en gestaakt houden van de executie van het vonnis van 25 oktober 2024 zal, voor zover het betreft de executie van de dwangsommen boven een bedrag van € 500,00, zoals deze door Woongaardpark bij exploot van 30 december 2024 is aangezegd, worden toegewezen als na te melden. De veroordeling zal met een dwangsom worden versterkt.
5.13.
Woongaardpark zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 148,04
- griffierecht 331,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.586,04

6.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

6.1.
Artikel 32 Wetboek van Rechtsvordering bepaalt dat de rechter te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aanvult indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte. Gelet op het standpunt van Woongaardpark dat in het vonnis van 25 oktober 2024 is verzuimd om op een onderdeel van het petitum te beslissen had het op de weg van Woongaardpark gelegen om de rechter die het vonnis heeft gewezen te verzoeken om het vonnis aan te vullen. Voor de rechter in dit kort geding is daarvoor geen rol weggelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.
6.2.
De vordering om aan een eventuele schorsing van de executie de voorwaarde te verbinden dat [eiser] voldoende zekerheid dient te stellen voor de duur van deze schorsing is niet onderbouwd Aan een inhoudelijke beoordeling van deze vordering wordt dus niet toegekomen en ligt voor afwijzing gereed.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskostenveroordeling achterwege te laten. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] geen relevante bijdrage heeft geleverd aan de uitkomst van het geschil in reconventie.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt Woongaardpark om de executie van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 oktober 2024 te staken en gestaakt te houden voor zover die executie strekt tot het innen van dwangsommen tot een bedrag van € 26.000,00 die [eiser] zou hebben verbeurd met betrekking tot r.o. 5.4, 5.6 (met betrekking tot de ledenlijst) en r.o. 5.8. van het hiervoor genoemde vonnis, zolang omtrent de verschuldigdheid ervan niet door de rechter in de bodemprocedure is beslist;
7.2.
veroordeelt Woongaardpark om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag indien Woongaardpark na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om te voldoen aan de veroordeling onder 7.1, met dien verstande dat Woongaardpark boven een bedrag van € 26.000,00 geen dwangsommen verbeurt;
7.3.
veroordeelt Woongaardpark in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.586,04,
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.

Voetnoten

1.Ontleend aan een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 16 augustus 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2836, r.o. 3.8.1 – 3.8.5 en de aldaar samengevat weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad.