In deze beschikking heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2025 het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene behandeld. Het verzoek is mondeling behandeld op de zitting van 22 augustus 2024, waarbij de kantonrechter het verzoek heeft aangehouden om de bewindvoerder en betrokkene de gelegenheid te geven een overgangsperiode op te starten. De kantonrechter heeft bepaald dat betrokkene en de bewindvoerder zich uiterlijk op 1 februari 2025 schriftelijk dienen uit te laten over het verloop van deze overgangsperiode.
Op 17 februari 2025 heeft de bewindvoerder een schriftelijke reactie ingediend, waarin werd aangegeven dat het traject in de eerste drie maanden niet vlekkeloos is verlopen, maar dat de situatie vanaf november 2024 verbeterd is. De kantonrechter heeft op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting geconcludeerd dat de voortzetting van het bewind niet meer noodzakelijk is. Daarom heeft de kantonrechter besloten het bewind op te heffen.
Daarnaast heeft de kantonrechter de beloning van de bewindvoerder voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording vastgesteld, overeenkomstig de geldende regelgeving. De beschikking is openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.