ECLI:NL:RBOBR:2025:1769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/01/398611 / HA ZA 23-723
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betalingsvordering en proceskosten tussen SHIFT LOGISTICS B.V. en LABORATORIUM HEALTHCARE MEDICAL B.V.

In deze civiele procedure tussen SHIFT LOGISTICS B.V. (hierna: Shift) en LABORATORIUM HEALTHCARE MEDICAL B.V. (hierna: LHM) heeft de rechtbank Oost-Brabant op 2 april 2025 uitspraak gedaan. Shift vorderde betaling van een factuur van € 91.306,34, die betrekking had op leefgeldvergoeding voor personeel dat door LHM was ingehuurd via Pro Health. De rechtbank oordeelde dat LHM gehouden was deze factuur te betalen, omdat er een overeenkomst was waarin LHM zich had verbonden om de betalingsverplichtingen van Pro Health over te nemen. De rechtbank verwierp het verweer van LHM dat er geen wilsovereenstemming was over contractsoverneming, en oordeelde dat Shift voldoende bewijs had geleverd voor de betalingsverplichting van LHM.

Daarnaast werden andere vorderingen van Shift, zoals die met betrekking tot loonheffing en wervingskosten, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat LHM verantwoordelijk was voor de loonheffing en dat de wervingskosten geen rechtsgrond vormden voor een vordering van LHM op Shift. De rechtbank wees ook de vordering tot opheffing van beslag af, omdat een deel van de vordering van Shift was toegewezen. LHM werd veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten, terwijl de vorderingen van LHM in reconventie werden afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en LHM moet binnen veertien dagen aan de veroordelingen voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/398611 / HA ZA 23-723
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
SHIFT LOGISTICS B.V.,
te Schijf,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Shift,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer,
tegen
LABORATORIUM HEALTHCARE MEDICAL B.V.,
te Eindhoven,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: LHM,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de beslagstukken
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
- de akte van LHM met producties 19 tot en met 21
- de akte van Shift met productie 17
- de akte van Shift met productie 18
- de mondelinge behandeling van 15 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Shift en LHM hebben zaken met elkaar gedaan in het kader van personeelsdiensten. Er is onduidelijkheid tussen partijen welke contractuele afspraken tussen hen gelden en wat zij nog aan elkaar verschuldigd zijn.

3.De beoordeling van de vorderingen

in conventie en in reconventie
factuur [nummer 1] van 20 april 2023 ad € 91.306,34
3.1.
Ten aanzien van deze factuur, betreffende de leefgeldvergoeding (over 2021) van door Laboratorium Pro Health BV (Pro Health) van Shift ingehuurd personeel kan de rechtbank kort zijn. Shift stelt dat LHM deze factuur moet betalen. In mei 2021 is daarover gecommuniceerd en heeft de heer [A] (bestuurder van LHM) een debiteurenformulier ingevuld. Dat ging over onder meer die factuur, aldus Shift. De heer [A] heeft tijdens de gehouden mondelinge behandeling verklaard (zakelijk weergegeven):
“Dan komt het feit van mei 2021 : Pro Health had tot die tijd medewerkers ingehuurd. Die huurde ze nog steeds in. Er werden huizen georganiseerd door Shift. Dat deden ze goed. [B] hield er toezicht op. Ook op de auto’s waarin gereden werd. Dat ging allemaal op verzoek van Pro Health. Dat was de contractspartij. [C] werd ziek. Zijn dochter werd mede bestuurder van Pro Health. Ik hield [D] daarvan op de hoogte. Ik kon niet meer op de kwaliteit van Pro Health vertrouwen. Ik dacht: het gaat fout tussen de bestuurders van Pro Health. Ik heb toen gezegd dat LHM zou gaan betalen aan Shift. Daarvoor heb ik een debiteurenformulier ingevuld.”
LHM is gehouden deze factuur te betalen, omdat dat nu eenmaal is afgesproken. Uit de verklaring van [A] blijkt dat LHM voortaan de betalingsverplichtingen van Pro Heath ten aanzien van de facturen die zagen op de leefgeldvergoeding van het ingehuurde personeel zou voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft LHM zich met het verzoek om de betalingen van Shift voortaan op zich te nemen en met het invullen van het debiteurenformulier hoofdelijk (naast Pro Health) verbonden tot betaling van die facturen. Namens LHM is nog getracht de verklaring te ontkrachten, nadat [A] het vorenbedoelde verklaarde tijdens de mondelinge behandeling, maar daar gaat de rechtbank aan voorbij. [A] heeft gezegd wat hij gezegd heeft.
3.2.
Dat hier overigens sprake is van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW, zoals Shift stelt, is door LHM betwist en door Shift onvoldoende (nader) onderbouwd. LHM heeft betwist dat sprake is van wilsovereenstemming tussen Pro Health en LHM over contractsoverneming en Shift heeft niets concreets gesteld over vermeende wilsovereenstemming daartoe tussen LHM en Pro Health. Niet kan dus worden vastgesteld dat sprake is van contractsoverneming. Het beroep op derdenbescherming van Shift, in het kader van het ontbreken van de vereiste akte van contractsoverneming, is dan ook niet relevant. De ontbrekende akte is niet het enige ontbrekende element aan de gestelde contractsoverneming.
3.3.
LHM stelt voorts nog dat een te hoog tarief (voor het ingehuurde personeel) in rekening is gebracht, omdat een lager tarief zou zijn afgesproken. Dat heeft Shift gemotiveerd betwist. Volgens Shift is een dergelijke korting alleen voor een paar personen afgesproken. Zij verwijst daartoe naar de correspondentie waaruit dat ook volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze nadere afspraak, had het op de weg van LHM gelegen deze gestelde afspraak (dat er een algehele korting zou worden toegepast) nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Het beroep op verrekening in conventie met dit (volgens LHM te veel betaalde) bedrag slaagt dus niet en de hierop gebaseerde vordering in voorwaardelijke reconventie wordt afgewezen.
3.4.
De gevorderde betaling van € 91.306,34 wordt toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde contractuele rente over dit bedrag heeft LHM betwist dat de NBBU voorwaarden, waarop Shift ten aanzien van de rente een beroep doet, van toepassing zijn. Mede gelet op wat hiervoor is geoordeeld over (het ontbreken van) contractsoverneming, heeft Shift onvoldoende (nader) onderbouwd dat de NBBU voorwaarden van toepassing zijn tussen haar en LHM. Zij kan zich dan ook niet beroepen op de bepaling daarvan betreffende de contractuele rente. De wettelijke handelsrente is wel toewijsbaar. Omdat Shift voor de gestelde ingangsdatum van verzuim ook een beroep doet op de NBBU voorwaarden, die hier geen toepassing vinden, wordt de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, omdat een eerdere datum van verzuim niet is gebleken.
Facturen [nummer 2] en [nummer 3] van 5 mei 2023 ad 222.061,62 EUR en 37.272,84
EUR
3.5.
Deze facturen zien op loonheffing (brutering) over de leefgeldvergoeding van het door Pro Health ingehuurde personeel, welke loonheffing Shift beweerdelijk nog moet afdragen aan de belastingdienst. Ook ten aanzien van dit deel van de vordering kan de rechtbank kort zijn. Terecht heeft LHM aangevoerd dat nog helemaal niet vaststaat dat alsnog loonheffing zal moeten worden afgedragen over de betaalde leefgeldvergoeding aan de belastingdienst. Dat dat niet vaststaat, erkent Shift. Zij heeft aangegeven dat zij door de rechtbank in de gelegenheid wil worden gesteld om een akte te nemen wanneer zou worden vastgesteld dat LHM zou moeten opdraaien voor deze kosten. Maar zo werkt dat niet. Dat Shift een bedrag moet afdragen aan loonheffing kan nu niet worden vastgesteld en dat is reden om de vordering in dit vonnis af te wijzen. De overige verweren kunnen daarom onbesproken blijven. Daarbij geldt dat Shift evenmin tot de schadestaatprocedure kan worden toegelaten, zoals zij tevens subsidiair heeft gevorderd. Het gaat hier immers niet om een vordering tot schadevergoeding, maar om een vordering tot betaling uit hoofde van een (vermeende) overeenkomst. Daarvoor leent de schadestaatprocedure zich niet. Of LHM (contractueel of anderszins) is gehouden deze vergoeding te betalen, kan verder in het midden worden gelaten.
Wervingskosten BCP
3.6.
Dit gaat over wervingskosten die LHM beweerdelijk aan BCP heeft voldaan. LHM stelt dat Shift een vergoeding voor die wervingskosten aan BCP verschuldigd is. Ook ten aanzien van deze vordering kan de rechtbank kort zijn. Terecht stelt Shift dat de door LHM gestelde afspraak tussen BCP en Shift betreffende wervingskosten geen rechtsgrond is voor een vordering van LHM op Shift. Het feit dat LHM, zoals zij stelt, onverplicht wervingskosten aan BCP heeft betaald, levert evenmin een rechtsgrond op voor een vordering van LHM op Shift. Deze vordering wordt dus afgewezen.
Opheffen beslag
3.7.
Ten aanzien van de gevorderde opheffing van het beslag voert LHM aan dat Shift in het beslagrekest de waarheidsplicht zou hebben geschonden. Ook zou de vordering van Shift summierlijk ondeugdelijk zijn. Shift betwist dat. Inmiddels is in deze procedure vastgesteld dat een deel van de vordering van Shift wordt toegewezen. Als Shift dus al niet alle relevante feiten naar voren zou hebben gebracht in het beslagrekest, dan kan nog steeds niet de conclusie worden getrokken dat bij bekendheid van de beslagrechter met alle feiten, het beslag niet zou zijn verleend. Dit alles speelt mee in een te maken belangenafweging bij het opheffen van het beslag. De vordering tot opheffen van het beslag wordt om het voorgaande afgewezen.
Beslagkosten
3.8.
Shift vordert in conventie LHM te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 514,85 (221,57 + 140,13 + 76,59 + 76,59) voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 2.714,00), totaal € 3.904,85.
Buitengerechtelijke kosten
3.9.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. Shift baseert haar vordering op de NBBU voorwaarden, maar LHM betwist dat die van toepassing zijn tussen haar en Shift. Nu geen sprake is van contractsoverneming en Shift overigens niet heeft onderbouwd waarom de NBBU voorwaarden hier toepassing vinden, wordt de vordering afgewezen.
Proceskosten in conventie
3.10.
LHM is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Shift worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
5.061,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.737,44
Proceskosten in reconventie
3.11.
LHM is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Shift worden begroot op:
- salaris advocaat
1.929,00
(2 punten × 0,5 x € 1.929,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.068,00

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt LHM om aan Shift te betalen een bedrag van € 91.306,34, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag, met ingang van de dag der dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt LHM in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.904,85,
4.3.
veroordeelt LHM in de proceskosten van € 10.737,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
4.4.
wijst de vorderingen van LHM af,
4.5.
veroordeelt LHM in de proceskosten van € 2.068,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.6.
veroordeelt LHM tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als LHM niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.