ECLI:NL:RBOBR:2025:1768

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/01/412952 / JE RK 25-235
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter op grond van artikel 12 Brussel II-ter in internationale jeugdzaken

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, op 25 maart 2025 uitspraak gedaan over de aanvaarding van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op basis van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter. Dit naar aanleiding van een verzoek van de Belgische Jeugdrechtbank, die betrokken was bij de zorg voor de minderjarige [naam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 1 februari 2023 bij haar oma vaderszijde in Nederland woont, en dat er een bijzondere band met Nederland bestaat. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de betrokkenheid van de ouders en de huidige zorgsituatie van [minderjarige]. De kinderrechter concludeert dat de Nederlandse rechter beter in staat is om het belang van [minderjarige] te beoordelen dan de Belgische rechter, en heeft daarom de bevoegdheid aanvaard. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/412952 / JE RK 25-235
Datum uitspraak: 25 maart 2025
in de zaak van
de
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG ANTWERPENin België,
afdeling [stad] , sectie Jeugdrechtbank,
hierna te noemen: de Jeugdrechtbank,
over
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder,
[naam vader],
wonende te [stad] , Nederland,
hierna te noemen: de vader,
[naam oma vaderszijde],
wonende te [stad] , Nederland,
hierna te noemen: de oma vaderszijde,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de beschikking van de Jeugdrechtbank van 5 februari 2025, door de kinderrechter per e-mail ontvangen via de Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming op 11 februari 2025, alsmede per post van de Jeugdrechtbank zelf op 14 februari 2025.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is een kind van de moeder en de vader.
2.2.
Voor zover de kinderrechter het heeft kunnen nagaan heeft de moeder in ieder geval de [land] nationaliteit en heeft de vader in ieder geval de [land] nationaliteit.
2.3.
De kinderrechter heeft onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen wie het gezag over [minderjarige] uitoefent.
2.4.
Sinds 1 februari 2023 is de Jeugdrechtbank betrokken bij [minderjarige] .
2.5.
[minderjarige] is kort voor 1 februari 2023 door de moeder naar de oma vaderszijde gebracht, die in [stad] (Nederland) woont. De oma vaderszijde heeft op dat moment, vanwege zorgen die zij over [minderjarige] had, contact opgenomen met jeugdhulp in [stad] ( [stichting] ). Aanvankelijk was het de bedoeling dat [minderjarige] voor een paar dagen bij de oma vaderszijde zou verblijven, maar het was enige tijd onduidelijk waar de moeder verbleef. Uiteindelijk bleek de moeder tijdelijk bij familie in [land] te verblijven. De oma vaderszijde wilde de zorg voor [minderjarige] op haar nemen, waarbij er geen contra-indicaties met betrekking tot de veiligheid van [minderjarige] waren. De vader bleek niet in staat om zelfstandig de zorg voor [minderjarige] op hem te nemen. Sindsdien heeft de oma vaderszijde dan ook de zorg voor [minderjarige] op haar genomen en woont [minderjarige] bij haar. De moeder is nauwelijks in beeld. Er zijn wel bezoekafspraken tussen oma moederszijde en [minderjarige] . Ook de vader heeft een regelmatig contact met [minderjarige] bij zijn moeder (oma vaderszijde).
2.6.
Bij vonnis van 19 september 2024 heeft de Jeugdrechtbank als volgt beslist:

plaatst de minderjarige [naam minderjarige] vanaf vandaag voor een periode van één jaar verder onder toezicht van de sociale dienst jeugdrechtbank en legt haar daarbij volgende voorwaarden op:
  • verblijven in het milieu van haar paternale grootmoeder [naam oma vaderszijde] ( [adres] te [postcode] [stad] );
  • enkel contact hebben met haar moeder/maternale familie conform afspraken/modaliteiten die vooraf door de jeugdrechter zijn goedgekeurd.
2.7.
Bij beschikking van 5 februari 2025 heeft de Jeugdrechtbank de bovengenoemde maatregelen, zoals opgelegd bij vonnis van 19 september 2024, bevestigd en [minderjarige] vanaf die dag verder onder toezicht geplaatst van de sociale dienst jeugdrechtbank, waarbij dezelfde voorwaarden zijn opgelegd als bij vonnis van 19 september 2024 waren bepaald.

3.Het verzoek

3.1.
De Jeugdrechtbank verzoekt de rechtbank in Eindhoven om haar bevoegdheid overeenkomstig artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter uit te oefenen.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel de Jeugdrechtbank haar verzoek heeft gericht aan de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, zal de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch oordelen over dit verzoek. Dit verzoek valt volgens het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Oost-Brabant, namelijk onder de zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
4.2.
Op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter kan – in uitzonderlijke omstandigheden – een ten gronde bevoegd gerecht van een lidstaat op eigen initiatief het gerecht van een andere lidstaat verzoeken om zijn bevoegdheid uit te oefenen, indien de ten gronde bevoegde lidstaat van mening is dat het gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, beter in staat is om de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen en het in het belang van het kind is dat het andere gerecht de zaak verder in behandeling neemt.
4.3.
De kinderrechter dient eerst te beoordelen of [minderjarige] een bijzondere band heeft met Nederland. Artikel 12 lid 4 van de Verordening Brussel II-ter bepaalt wanneer een bijzondere band geacht wordt aanwezig te zijn. Er is onder meer sprake van een bijzondere band met een lidstaat indien het kind na de aanhangigmaking van de zaak bij de ten gronde bevoegde rechter zijn of haar gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft verkregen (artikel 12 lid 4 sub a Verordening Brussel II-ter). Gelet op het tijdspad dat de Jeugdrechtbank in haar beschikking van 5 februari 2025 schetst, begrijpt de kinderrechter dat [minderjarige] inmiddels ongeveer twee jaar bij de oma vaderszijde in Nederland, woont. In de tussentijd is geprobeerd om het verblijf van [minderjarige] in het milieu van de moeder weer op te bouwen, maar al snel bleek het niet haalbaar dit voldoende veilig en stabiel te realiseren. Een verdere opbouw van het verblijf van [minderjarige] bij de moeder is dan ook niet van de grond gekomen. Inmiddels is duidelijk geworden dat het toekomstperspectief van [minderjarige] ook bij de oma vaderszijde ligt. [jeugdzorg instantie] heeft op aanvraag van [stichting] een netwerkscreening bij de oma vaderszijde gedaan en een positief advies gegeven voor een verblijf van [minderjarige] bij haar in het kader van pleegzorg. Dit alles overziend komt de kinderrechter tot het oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] inmiddels in Nederland is, zodat aan het vereiste van artikel 12 lid 4 sub a) van de Verordening Brussel II-ter is voldaan en [minderjarige] een bijzondere band met Nederland heeft. Bovendien is aan het vereiste van artikel 12 lid 4 sub c) van de Verordening Brussel II-ter voldaan, nu [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.4.
Omdat [minderjarige] inmiddels haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft verkregen, en de kinderrechter begrijpt dat het toekomstperspectief van [minderjarige] bij de oma vaderszijde in Nederland ligt, is de kinderrechter bovendien van oordeel dat hij beter in staat is om het belang van [minderjarige] te beoordelen dan de Belgische rechter. De kinderrechter acht het Nederlandse systeem beter in staat om (eventueel) onderzoek te doen naar en te oordelen over de verblijfplaats van [minderjarige] . Een overdracht van de bevoegdheid naar de Nederlandse rechter is daarom in het belang van [minderjarige] .
4.5.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant de bevoegdheid op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter zal aanvaarden. Het daartoe strekkende verzoek van de Jeugdrechtbank zal dan ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
aanvaardt de bevoegdheid overeenkomstig artikel 12 Brussel II-ter ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [land] ;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 25 maart 2025 door mr. W.S. Badri, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.