ECLI:NL:RBOBR:2025:1757

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
01/174801-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. A. van der Hilst
  • mr. J.H.L.M. Snijders
  • mr. L.R.H. Koekoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding artikel 6 WVW en oplegging van taakstraffen voor overtredingen artikel 5 en 107 WVW

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag en het rijden zonder geldig rijbewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat er sprake was van schuld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte slechts één op zichzelf staande verkeersfout had gemaakt door onvoldoende rechts te houden in een naar links verlopende bocht, maar dat deze fout niet ernstig genoeg was om schuld aan te nemen. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat het gedrag van de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Voor deze overtredingen legde de rechtbank de verdachte twee taakstraffen op van elk 10 uur. De uitspraak volgde na een zitting op 14 maart 2025, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging had gehoord. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.174801.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.174801.24
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 8 december 2023 te Haps, gemeente Land van Cuijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Lokkantseweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in een, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, naar links verlopende bocht onvoldoende rechts te houden, (mede) waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte bestuurde personenauto en een hem, verdachte, tegemoetkomende pesonenauto, waardoor een ander (te weten de bestuurster van die tegemoetkomende personenauto, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal gebroken ribben, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
t.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 8 december 2023 te Haps, gemeente Land van Cuijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Lokkantseweg, in een, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, naar links verlopende bocht onvoldoende rechts heeft gehouden, (mede) waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte bestuurde personenauto en een hem, verdachte, tegemoetkomende pesonenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 8 december 2023 te Haps, gemeente Land van Cuijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Lokkantseweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde. Wat betreft feit 1 primair stelt de officier zich op het standpunt dat verdachte als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en als gevolg daarvan een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daarover overweegt zij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een tijdelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid in het verkeer, hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (ten minste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een ten minste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft verklaard met een snelheid van ongeveer 30 km/uur te hebben gereden. Hij had afgeremd voor de bocht. Volgens verdachte betreft het een onoverzichtelijke bocht. Hij geeft aan dat hij de bocht in keek om te zien of het veilig was omdat op deze plek hoge heggen staan waardoor zijn zicht belemmerd werd.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen.
Deze verklaring van verdachte vindt deels steun in de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] , die ook heeft verklaard dat het een onoverzichtelijke bocht betreft. Zij heeft verklaard dat zij de auto van verdachte pas zag nadat de botsing had plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte als bestuurder van een auto heeft gereden op de openbare weg, de Lokkantseweg te Haps, en dat hij daarbij in een gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht onvoldoende rechts heeft gehouden. Op basis van de foto’s van de situatie ter plaatse (die deel uitmaken van het dossier en die zijn overgelegd door de verdediging) stelt de rechtbank vast dat de bocht in de weg ter plaatse betrekkelijk smal is.
De rechtbank merkt op dat zij op basis van wat tijdens de zitting is besproken en het procesdossier niet kan vaststellen dat verdachte daarnaast ook andere verkeersfouten heeft gemaakt.
Dat betekent dat in de deze zaak sprake is van één op zichzelf staande verkeersfout.
Deze enkele verkeersfout is echter niet zodanig ernstig van aard dat reeds daaruit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Op grond van de hierna weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte op dat moment niet over een geldig rijbewijs beschikte.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank baseert haar oordeel op de inhoud van het procesdossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
I. de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Op 8 december 2023 reed ik als bestuurder van een personenauto over de Lokkantseweg te Haps. In een bocht in de weg kwam ik met de auto in botsing met een mij tegemoetkomende personenauto. Ik was toen niet in het bezit van een rijbewijs.
II. een proces-verbaal aanrijding misdrijf, proces-verbaalnummer PL2100-2023268645-1, dossier pag. 8, 9:
Op 8 december 2023 te 11:39 uur, kreeg ik, verbalisant, kennis van een verkeersongeval op de Lokkantseweg te Haps, Land van Cuijk. Het ongeval vond plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg.
De bestuurder van de personenauto, merk Mitsubishi, kenteken [kenteken 1] , zijnde [verdachte] , geboren op [1992] , is als verdachte aangemerkt.
Bij controle van het Rijbewijsregister bleek dat aan de bestuurder nooit een rijbewijs is afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de bestuurder bestuurde voertuig behoorde.
III. een proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer [slachtoffer] op 19 april 2023, proces-verbaalnummer PL2100-2023268645-13 (gevoegd als bijlage bij het hiervoor onder II genoemde proces-verbaal), dossier pag. 13:Op 8 december 2023 reed ik als bestuurder van personenauto, Toyota Aygo met kenteken [kenteken 2] op de Lokkantseweg in Haps. Ik kwam uit de richting van de N264 (de rotonde met de Lokkantseweg) en reed de Lokkantseweg op. Vanaf de rotonde in de richting van de Lokkantseweg is een bocht. Ik weet dat deze bocht onoverzichtelijk is. Toen ik in de bocht reed was er een klap en stond ik ineens stil. Toen ik was uitgestapt zag ik pas de andere auto. Deze auto had schade. Toen begreep ik dat we een ongeval hadden gehad.
IV. een proces-verbaal FO Verkeer Forensisch onderzoek plaats delict, proces-verbaalnummer PL2100-2023268645-9 13 (gevoegd als bijlage bij het hiervoor onder II genoemde proces-verbaal), dossier pag. 82, 84, 86, 87, 88, 89, 90 en afbeelding 6, pag. 90:Op 8 december 2023 had op de Lokkantseweg te Haps een verkeersongeval plaatsgevonden. Twee personenauto’s kwamen nagenoeg frontaal met elkaar in botsing. De bestuurster en de passagier van de in dit proces-verbaal genoemde Toyota liepen hierbij lichamelijk letsel op.
Wij zagen bij aanvang van ons onderzoek op de plaats van het verkeersongeval dat beide voertuigen aan de linker-voorzijde schade hadden.
Gegevens betrokken voertuig 1: personenauto Mitsubishi Colt, kenteken [kenteken 1] .
Gegevens betrokken voertuig 2: personenauto Toyota Aygo, kenteken [kenteken 2] .
Beide voertuigen verkeerden rij-technisch in voldoende staat van onderhoud.
Ter plaatse troffen wij, gezien de rijrichting van de Mitsubishi, ongeveer op het midden van de rijbaan een olieachtige substantie aan, welke eindigde onder de voorzijde van de Mitsubishi. Uit onderzoek bleek dat de olie afkomstig was uit de versnellingsbak van de Mitsubishi. Links van het oliespoor troffen we een rubber substantie aan, welke eindigde onder het afgebroken voorwiel van de Mitsubishi. Het rubberspoor was afgetekend door de linker voorband van de Mitsubishi. De sporen zijn passend dat de Mitsubishi niet voldoende rechts reed en deels over de denkbare midden-as reed van de rijbaan.
Toedracht:
De bestuurder van de Mitsubishi reed over de Lokkantseweg, gaande in de richting van de N264. In de bocht naar links hield de bestuurder van de Mitsubishi niet voldoende rechts en botste met de linker voorzijde tegen de linker voorzijde van de Toyota die uit tegengestelde richting kwam.
V. een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel Rijbewijzenregister, dossier pag. 74:Identiteit [verdachte] , geboren [1992] te ’ [geboorteplaats] .
Laatst bekende adres [adres] .
Rijbewijs: geen registratie in het Rijbewijzenregister.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
op 8 december 2023 te Haps, gemeente Land van Cuijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de weg, Lokkantseweg, in een, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, naar links verlopende bocht onvoldoende rechts heeft gehouden, waardoor een botsing is ontstaan tussen die door hem, verdachte bestuurde personenauto en een hem, verdachte, tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
t.a.v. feit 2:
op 8 december 2023 te Haps, gemeente Land van Cuijk als bestuurder van een personenauto heeft gereden op de weg, Lokkantseweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor feit 1 een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden en voor feit 2 een geldboete van 250,00 euro subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij de bepaling van de op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheid dat de materiële schade (vooralsnog ten bedrage van ongeveer 25.000,00 euro) door verdachte is vergoed en verzoekt een straf op te leggen waarvan de duur in overeenstemming is met de van toepassing zijnde Oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door de onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde gedraging, gevaar heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Door het ongeval hebben de inzittenden van de tegemoetkomende auto (de bestuurster en haar dochter) letsel opgelopen. De bestuurster heeft gebroken en gekneusde ribben opgelopen en haar dochter heeft een gekneusde ruggenwervel opgelopen.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs. Dit is een strafbaar feit en dat rekent de rechtbank verdachte aan, temeer daar hij heeft verklaard vaker zonder rijbewijs te hebben gereden.
Hoewel de gevolgen voor de slachtoffers groot zijn, is de rechtbank van oordeel dat – gelet op de overtredingen die verdachte heeft begaan – in beginsel voor elk van de begane overtredingen een geldboete een passende straf is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de financiële gevolgen die het ongeval voor hem hebben meegebracht, waarvan ter terechtzitting afdoende is gebleken, acht de rechtbank een taakstraf in dit geval een beter passende modaliteit.
De rechtbank zal voor elke overtreding een taakstraf van 10 uur opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 62 Wetboek van Strafrecht
5, 107, 177 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtredingen:
feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Een taakstraf voor de duur van 10 uren subsidiair 5 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 2:
Een taakstraf voor de duur van 10 uren subsidiair 5 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van der Hilst, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. L.R.H. Koekoek, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 28 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een procesdossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal met bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Oost-Brabant,