ECLI:NL:RBOBR:2025:171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
82/346749-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in milieuzaken betreffende ontdoening van benzeenhoudend afvalwater

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het ontdoen van benzeenhoudend afvalwater in de periode van 12 september 2019 tot en met 26 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, afvalwater heeft afgegeven aan een bedrijf dat niet bevoegd was om dit afvalwater in te zamelen of te verwerken. De officier van justitie stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. Tijdens de zittingen op 12 december 2024 en 9 januari 2025 is het dossier en de vordering van de officier van justitie besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank oordeelde dat de medeverdachte niet onbevoegd was om het afvalwater in te zamelen en dat de verdachte niet de juiste kwalificaties van de afvalstroom had doorgegeven. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.346749.21
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

gevestigd te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2024 en 9 januari 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juni 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat verdachte:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 september 2019 toten met 26 september 2019, in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, zich telkens aldan niet opzettelijk, heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijkeafvalstoffen, te weten in totaal ongeveer 8.400 ton, althans een hoeveelheid,afvalwater (benzeenhoudend met een concentratie benzeen > 0,2% en/of met eenlager vlampunt dan 55 graden celsius) door afgifte aan [medeverdachte]gevestigd aan de [adres 2] ,terwijl dit bedrijf niet bevoegd was die afvalstof in te zamelen en/of te verwerkenen/of nuttig toe te passen en/of te verwijderen

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank.
Inleiding.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij het bedrijf [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) is in augustus 2019 18.000 ton spoelwater vrijgekomen bij de geplande stop van een zogenoemde chemical plant. Het bedrijf [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) heeft de opdracht aangenomen om dit spoelwater te transporteren naar verdachte, [verdachte] (hierna: [verdachte] ). In de begeleidingsbrieven bij de transporten naar [verdachte] is het spoelwater aangeduid met Euralcode 161001* (waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat) en is als beoogde verwerkingsmethode D.01 vermeld, oftewel chemisch/fysisch scheiden.
[verdachte] zou dit afvalwater accepteren en verwerken. Na acceptatie bleek evenwel dat er niet genoeg opslagcapaciteit was in de waltanks bij [verdachte] . Om die reden heeft [verdachte] gezocht naar een andere plek om een deel van het afvalwater op te slaan. Die opslag heeft zij gevonden bij medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
[medeverdachte] exploiteert een tankterminal voor de op- en overslag van (onder meer) afvalstoffen. Aan [medeverdachte] is vergund om biologisch afbreekbaar afvalwater op te slaan, waarna zij ervoor moet zorgen dat dit afvalwater wordt afgegeven aan een inrichting die het verder mag bewerken en verwerken (omgevingsvergunning van 4 maart 2019, p. 566 e.v. van het dossier). Blijkens het acceptatiebeleid strekte de vergunningsaanvraag zich mede uit tot de opslag van afvalstoffen met Euralcode 161001* (waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat, p. 85 van het dossier). [medeverdachte] heeft een VIHB-registratie voor het vervoeren en inzamelen van bedrijfsafval of gevaarlijke afval (registratienummer 532479, code VIXX).
[betrokkene 1] is akkoord gegaan met de opslag bij [medeverdachte] , maar heeft als voorwaarde gesteld dat het transport naar [medeverdachte] onder een nieuw afvalstroomnummer van [verdachte] moest plaatsvinden. Daarmee werd [verdachte] als secundaire ontdoener verantwoordelijk voor de inhoud en het verdere transport van de afvalstroom.
[verdachte] heeft vervolgens in de periode van 12 september 2019 tot en met 26 september 2019 drie (van de in totaal vijf) scheepsladingen met afvalwater naar [medeverdachte] gestuurd, voorzien van een nieuw afvalstroomnummer. In de begeleidingsbrieven bij de transporten naar [medeverdachte] is het afvalwater aangeduid met Euralcode 161001* en is als beoogde verwerkingsmethode E.04 vermeld, oftewel biologisch reinigen. [medeverdachte] heeft voorafgaand aan de ontvangst van het afvalwater een administratieve acceptatieprocedure doorlopen en heeft de drie scheepsladingen geaccepteerd.
Bij [medeverdachte] is als gevolg van de opslag van een deel van het afvalwater sprake geweest van stankoverlast, een morsing in het riool op 26 september 2019 en een explosie of steekvlam in een afzuiginstallatie op 12 oktober 2019. Na onderzoek bleek dat een deel van het afvalwater een concentratie van meer dan 0,2% benzeen had en dat een deel van het afvalwater een vlampunt had dat lager lag dan 55 graden Celsius. Het afvalwater had klaarblijkelijk een andere, meer zorgwekkende samenstelling dan waar de betrokken partijen vanuit waren gegaan.
Gebleken is dat [betrokkene 1] en [verdachte] waren uitgegaan van gegevens/kwalificaties van een eerdere lading spoelwater van een vergelijkbare ‘stop’ van [betrokkene 2] uit 2017 en dat [verdachte] niet heeft getoetst of deze gegevens/kwalificaties daadwerkelijk klopten voor de nieuwe lading, ook niet toen zij, als secundaire ontdoener, verantwoordelijk werd voor het aanleveren van de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstof richting [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft uitsluitend een administratieve acceptatieprocedure doorlopen voordat zij het afvalwater heeft geaccepteerd en opgeslagen en heeft evenmin enig onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke aard ervan.
De rechtbank dient de hiervoor beschreven gang van zaken enkel te beoordelen op basis van hetgeen door het Openbaar Ministerie ten laste is gelegd. De tenlastelegging is toegespitst op het verbod uit artikel 10.37 Wet milieubeheer, op grond waarvan het verboden is zich te ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, tenzij die afvalstoffen worden afgegeven aan een (rechts)persoon die bevoegd is deze afvalstoffen in te zamelen, nuttig toe te passen of te verwijderen, althans mag ontvangen op een van de gronden die genoemd zijn in artikel 10.37 Wet Milieubeheer. Gegeven deze begrenzing overweegt de rechtbank als volgt.
(On)bevoegdheid [medeverdachte] .
Niet in geschil is dat meerdere schepen met afvalwater zijn vervoerd van verdachte naar [medeverdachte] . Verder staat niet ter discussie dat een deel van dit afvalwater benzeenhoudend was met een concentratie benzeen van meer dan 0,2% en/of een vlampunt had dat lager lag dan 55 graden Celsius. Voorts staat – ook volgens het Openbaar Ministerie – buiten kijf dat [medeverdachte] het afvalwater niet zelf zou gaan bewerken of verwerken. [medeverdachte] zou de afvalstoffen ‘slechts’ inzamelen en tijdelijk opslaan in afwachting van verwerking of bewerking door een ander bedrijf. De kernvraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of [medeverdachte] hiertoe onbevoegd was.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte] het in de tenlastelegging beschreven afvalwater niet binnen haar inrichting had mogen accepteren en opslaan. De officier van justitie heeft hieraan toegevoegd dat [verdachte] niet de juiste en volledige kwalificaties van de afvalstroom heeft doorgegeven aan [medeverdachte] en dat de verwerkingsmethode die [verdachte] op de begeleidingsbrieven heeft vermeld, niet door [medeverdachte] kon en mocht worden toegepast. De juiste verwerkingscode zou A.01 (bewaren) of A.02 (overslag/opbulken) zijn geweest.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat [medeverdachte] onbevoegd was om het in de tenlastelegging beschreven afvalwater in te zamelen en in afwachting van bewerking of verwerking op te slaan. Een eventuele onbevoegdheid blijkt niet zonder meer uit de omgevingsvergunning van [medeverdachte] , bij gebreke van een definitie van biologisch afbreekbaar afvalwater of een andere meer specifieke beschrijving van de afvalstoffen die [medeverdachte] mocht inzamelen en opslaan. [medeverdachte] was in elk geval niet zonder meer onbevoegd om waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat (Euralcode 16.10.01) in te zamelen.
Hetgeen de officier van justitie aan haar betoog heeft toegevoegd, heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrekking op het specifieke verwijt dat in de tenlastelegging is uitgeschreven. De tenlastelegging is, zoals hiervoor is overwogen, toegespitst op artikel 10.37 Wet milieubeheer. Het registreren van de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen, het verstrekken van een omschrijving van de aard, eigenschappen en samenstelling van afvalstoffen en het invullen van begeleidingsbrieven, worden door andere bepalingen bestreken. De rechtbank gaat daarom in zoverre aan het betoog voorbij.
De rechtbank heeft al met al uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen haar ten laste is gelegd.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 16 januari 2025.