ECLI:NL:RBOBR:2025:1654

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
01-281309-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van cocaïne met veelvuldige recidive

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Vught, werd beschuldigd van het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2024 tot en met 4 september 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen op 17 december 2024 en 11 maart 2025 zijn de feiten en omstandigheden rondom de tenlastelegging besproken. De rechtbank heeft diverse bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder verklaringen van getuigen en proces-verbaal van bevindingen. De verdachte heeft bekend cocaïne te hebben gedeald, maar zijn raadsman heeft betoogd dat hij in een eerdere periode alleen vapes heeft verkocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich vanaf 1 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan cocaïnehandel, mede op basis van zijn eigen telefoonnotities. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, rekening houdend met zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook het verzoek van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor de beoordeling van de zaak. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.281309.24
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 december 2024 en 11 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2024 tot en met 04 september 2024 te Son en Breugel meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Son en Breugel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 139 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman meent- ten aanzien van feit 1- dat kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2024 tot 4 september 2024 meermalen cocaïne heeft gedeald.
In de periode van 1 januari 2024 tot 1 maart 2024 heeft verdachte volgens de raadsman alleen vapes verkocht, waardoor verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt en ondertekend d.d. 4 september 2024 door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende het verhoor van [persoon 1] , pv pag. 30-32V= vraag verbalisant
A= antwoord getuige
A: Ik weet waar het over gaat. Het gaat over cocaïne. Ik kocht de cocaïne bij [verdachte]
[verdachte] . Ik was vandaag
(de rechtbank begrijpt: 4 september 2024)bij hem twee keer aan de deur geweest omdat ik daar een pakketje cocaïne ging halen. Ik heb daar toen een halve gram gekocht.
V: Bij wie koop jij drugs?
A: Bij [verdachte] die woont aan de [adres] . Ik kan bij [verdachte] dan betalen met een Tikkie. De omschrijving van een Tikkie is dan "Etentje". Ik heb vandaag voor een halve gram cocaïne 25 euro betaald door middel van een Tikkie met de omschrijving "etentje".
Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 16 september 2024 door verbalisant [verbalisant 2] met bijlagen, proces-verbaal pag. 100-150Door mij, verbalisant, werd naar aanleiding van het onderzoek naar de handel in verdovende middelen de telefoon van verdachte [verdachte] onderzocht.
NOTITIES:
In de telefoon werden 473 notities aangetroffen. In vele van deze notities staat een bedrag, een naam, "tegoed pinnen” en “nieuwe B".
proces-verbaal pag. 146-147:
Created: 28 februari 2024:
75 nog pinnen wille nieuwe B
Created: 8 januari 2024:
10 [persoon 2] tegoed nieuwe B
Created: 1 januari 2024:
80 [persoon 3] pinnen C
Created: 28 december 2023:
Hallo maestro,
Ik ben weer in het land der levenden
Alweer sinds 3 december.
Hopelijk met u alles goed?
Ik moet nog 3 weekjes wachten op m'n rijbewijs, is verlopen in de tussen tijd.
Maar alles is gewoon oud en vertrouwd dus mocht het wenselijk zijn, dan weet u mij te vinden.
Gr (de echte) [verdachte]
Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 18 oktober 2024 door verbalisant [verbalisant 3] , proces-verbaal pag. 176.
Op maandag 7 oktober, was ik, verbalisant, belast met het uitlezen van de gegevens van de bankrekening van de verdachte [verdachte] .
Ik zag dat op genoemde bankrekening er een totaal bedrag was bijgeschreven onder de
omschrijving 'etentje' (vanaf 03-01-2024 tot en met 04-09-2024): 18.470,50 euro.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 maart 2025:
Het klopt dat ik in de periode van maart 2024 tot aan mijn aanhouding op 4 september 2024 in mijn woonplaats cocaïne heb gedeald. Mijn afnemers kwamen de cocaïne bij mij thuis ophalen of ik bezorgde hen de cocaïne op een afgesproken plek.
Mijn afnemers betaalden mij contant of middels een tikkie dat ik naar hen stuurde met de omschrijving “etentje”.
De administratie van mijn dealactiviteiten hield ik bij door middel van het maken van notities in mijn telefoon.
Met de afkorting “B” bedoel ik Boliviaanse cocaïne en met de afkorting “C” bedoel ik Colombiaanse cocaïne.
Bewijsoverweging.
Verdachte en zijn raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich reeds vanaf 1 januari 2024 heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne. Volgens de verdediging hebben de afnemers over hun afnameperiode geen concrete verklaringen afgelegd en zien de betalingen met de omschrijving “etentje” op de rekening van verdachte in de periode van januari 2024 tot maart 2024 enkel op de handel in vapes, waarmee verdachte zich voornamelijk in de periode voorafgaand aan het cocaïne-dealen zou hebben beziggehouden.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte- dat hij in de periode van 1 januari 2024 tot 1 maart 2024 louter in vapes zou hebben gedeald- wordt weersproken door de aanmaakdata van voornoemde telefoonnotities waarvan verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat deze notities door hemzelf zijn gemaakt om zijn cocaïnehandel te administreren en waarbij verdachte tevens uitleg heeft gegeven aan de door hem gehanteerde afkortingen/notities, te weten: oude of nieuwe “B” en “C”.
Ook de notitie van 28 december 2023 met de bewoordingen van verdachte waarin hij aangeeft dat hij sinds 3 december “weer in het land der levenden is” en zich wederom beschikbaar stelt voor iets wat “oud en vertrouwd is” springt daarbij in het oog tegen de achtergrond dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij op 3 december 2023 uit detentie kwam van zijn eerdere veroordeling.
Uit de inhoud van de grote hoeveelheid notities met voornoemde afkortingen- die door verdachte zijn opgesteld- in samenhang bezien met de notitie die op 28 december 2023 is opgemaakt, volgt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat verdachte zich vanaf 1 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan cocaïnehandel.
Voorwaardelijk verzoek.
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om afnemers [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman aangevoerd dat hij hen wil horen over de stelling van verdachte dat hij vanaf maart 2024 in cocaïne is gaan dealen en daarvoor alleen in vapes heeft gehandeld. Hij zou aan beide getuigen (ook) vapes hebben verkocht.
De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Dat de getuigen voorafgaand aan maart 2024 (ook) vapes van verdachte zouden hebben gekocht, sluit immers niet uit dat verdachte daarnaast ook in die periode cocaïne heeft gedeald. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat getuige [getuige 2] geen zogenoemde ‘Keskin-getuige’ is aangezien zijn verklaring niet voor het bewijs is gebezigd.
De rechtbank komt reeds op basis van de door verdachte gemaakte telefoonnotities en zijn verklaring ter terechtzitting hieromtrent, tot een bewezenverklaring van de gehele aan verdachte ten laste gelegde periode.
Het horen van voornoemde twee getuigen - zoals door de raadsman is verzocht- is dan ook van geen belang voor de door de rechtbank te nemen beslissingen. Verdachte wordt niet geschaad door het niet horen van deze verzochte getuigen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak ten behoeve van het horen van de getuigen aan te houden en wijst het verzoek van de raadsman af.
Ten aanzien van feit 2:
Omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
- Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 5 september 2024 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] proces-verbaal pag. 45-47;
- Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zaaknummer 2024.09.12.201 (aanvraag 003) d.d. 12 september 2024: proces-verbaal pag. 54;
- Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zaaknummer 2024.09.12.201 (aanvraag 004) d.d. 12 september 2024: proces-verbaal pag. 55;
- Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zaaknummer 2024.09.12.201 (aanvraag 002) d.d. 12 september 2024: proces-verbaal pag. 56;
- Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zaaknummer 2024.09.12.201 (aanvraag 001) d.d. 12 september 2024: proces-verbaal pag. 57;
- De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 maart 2025;
Partiële vrijspraak.
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaal pag. 42) vast dat de moeder van verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in een kluisje in de kelderkast van haar woning. Zij heeft immers uit eigen beweging aan verbalisant [verbalisant 5] medegedeeld waar verdachte zijn drugs in de woning bewaarde. Haar wetenschap van deze handelsvoorraad cocaïne is daarmee een gegeven.
Desgevraagd heeft de moeder van verdachte aan voornoemde verbalisant laten weten dat zij niet wist waar de sleutel van dit afgesloten kluisje lag. Naar het oordeel van de rechtbank kan alleen al om die reden niet worden vastgesteld dat zij - evenals verdachte- over de cocaïne kon beschikken. Het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen acht de rechtbank daarom niet bewezen. Verdachte wordt van dit deel van het ten laste gelegde feit 2 vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte en opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 4 september 2024 te Son en Breugel
meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 4 september 2024 te Son en Breugel, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 139 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren- met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht- op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan verdachte als stok achter de deur een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht teneinde verdachte te begeleiden bij het vinden van een passende woonruimte en het oplossen van zijn schulden- en verslavingsproblematiek.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne, onder andere vanuit de woning. Hiermee heeft hij zijn buurt veel overlast bezorgd. Daarnaast heeft hij ook een flinke handelsvoorraad cocaïne in zijn woning aanwezig gehad.
Verdachte is met zijn handelen mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Cocaïne is immers een harddrug die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat harddrugsverslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
De persoon van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2025. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte een hardleerse recidivist is. Verdachte is immers meermalen voor het dealen van cocaïne veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen, waarbij ook is getracht om hem hulp te bieden door bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd, zeer kort nadat hij uit zijn detentie kwam. Bovendien liep verdachte (als stok achter de deur) in twee proeftijden van eerdere veroordelingen, die hem er kennelijk niet van hebben weerhouden om zich wederom met soortgelijke strafbare feiten bezig te houden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 februari 2025.
Hieruit volgt dat verdachte geen pro-sociale dagbesteding heeft en dat eerdere trajecten die verdachte heeft gevolgd bij de reclassering - zowel ambulant als klinisch- niet hebben geleid tot gedragsverandering.
De reclassering ziet mede daarom geen mogelijkheden meer om aan verdachte interventies op te leggen of om anderszins toezicht uit te oefenen en om die reden adviseert de
reclassering om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Conclusie.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het opleggen van een gevangenisstraf -waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest- zoals door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De oriëntatiepunten die rechters gebruiken bij het bepalen van een straf (de “LOVS-oriëntatiepunten”) schrijven voor het dealen van harddrugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voor. Voor het aanwezig hebben van 100 tot 150 gram harddrugs wordt een taakstraf van 240 uur als oriëntatiepunt vermeld.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
De door verdachte gewenste hulpverlening kan hem in het kader van de hierna te melden voorwaardelijke invrijheidsstelling worden aangeboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
ten aanzien van feit 1, feit 2:
een gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 25 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024196061.