ECLI:NL:RBOBR:2025:1585

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
25/222
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteit met voorlopige toestemming voor evenementen

Op 21 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de schorsing van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van de Vereniging Groen en Heem Valkenswaard e.o. en de Stichting Brabantse Milieufederatie tegen het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. De omgevingsvergunning was verleend voor een bedrijf dat evenementen organiseert in de zomer van 2025. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning geschorst moet worden tot de uitspraak in de bodemprocedure, maar heeft wel toestemming verleend voor het organiseren van evenementen onder bepaalde voorwaarden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met de recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de mogelijkheden voor intern salderen heeft beperkt. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de derde-partij, die evenementen wil blijven organiseren, meegewogen en voorwaarden gesteld aan de evenementen in 2025. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van omgevingsvergunningen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/222 OW/ALG/NATUUR

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2025 in de zaak tussen

Vereniging Groen en Heem Valkenswaard e.o., uit Valkenswaard,

Stichting Brabantse Milieufederatie,uit Tilburg
verzoekers
(gemachtigde: drs. L. de Brouwer),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant,het college
(gemachtigde: mr. M. Box en J.B.A. Vos).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] B.V. uit [vestigingsplaats] (derde-partij)
(gemachtigde: ing. L. Polinder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit te verlenen voor het bedrijf van de derde-partij aan de [adres] en [huisnummer] te [plaats] .
1.1.
Het college heeft met het bestreden besluit van 17 december 2024 deze omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder e, van de Omgevingswet) verleend. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van het college, en [naam] namens de derde-partij met de gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter merkt vooraf op dat het bestreden besluit ter inzage is gelegd vanaf 19 december 2024. Ingevolge artikel 16.79, vierde lid van de Omgevingswet treedt de omgevingsvergunning niet in werking voordat op het verzoek is beslist als binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. Het college heeft in deze zaak geen gebruik gemaakt van de in artikel 16.79, tweede lid, van de Omgevingswet geboden bevoegdheid om te bepalen dat de omgevingsvergunning in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken. Dat betekent dat het bestreden besluit in werking is getreden.
2.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de omgevingsvergunning te schorsen tot en met de uitspraak in de bodemprocedure maar wel voorlopig toestemming te geven voor enkele evenementen bij de derde-partij. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
  • Op 30 oktober 1990 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard (B&W) een revisievergunning verleend op grond van de Hinderwet voor een fokvarkens- en paardenhouderij aan de [adres] . Op 1 maart 2005 is wederom een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm) voor deze inrichting verleend. Op 6 augustus 2015 heeft B&W de milieuvergunning voor de inrichting aan de [adres] gedeeltelijk ingetrokken. De inrichting viel tot 1 januari 2024 onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De milieuvergunning is gelijkgesteld met een omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • Op 22 december 1992 is een milieuvergunning verleend voor een paardenhouderij aan de [adres] en op 31 mei 1994 een veranderingsvergunning. Op 5 december 2000 is een revisievergunning op grond van de Wm voor deze inrichting verleend. Deze vergunning is nadien nog gewijzigd. De milieuvergunning is gelijkgesteld met een omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wabo.
  • Voor beide locaties zijn géén vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wet natuurbescherming verleend.
  • In de nabijheid van beide locaties ligt het Natura 2000-gebied " [naam] ". Dit gebied is gelegen op een afstand van circa 1.000 m ten oosten en circa 400 m ten noordwesten van de percelen aan de [adres] en [huisnummer] . Het gebied is aangewezen als Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied. De natuurdoelanalyse van 27 januari 2023 voor dit gebied concludeert dat de instandhouding van alle habitats onder druk staat en dat verslechtering niet is uitgesloten.
  • Op 25 mei 2023 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard het bestemmingsplan " [naam] " gewijzigd vastgesteld, mede ten behoeve van de ontwikkeling van een verblijfsaccommodatie aan de [adres] . De in dit besluit vastgestelde bestemming is geschorst door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 17 januari 2024
  • Nadat een eerdere aanvraag was geweigerd, heeft de derde-partij op 10 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit (een natuurvergunning) ten behoeve van een project dat zowel de percelen aan de [adres] als [adres] omvat. Op [adres] wordt de varkenshouderij beëindigd. In de voormalige varkensstallen worden 23 volwassen paarden en 72 opfokpaarden gehouden. Er wordt tevens een stapmolen geplaatst. Op [adres] worden ook paarden gehouden. Daarnaast worden gedurende 75 dagen per jaar evenementen georganiseerd. Bij deze evenementen worden 512 paardenstallen tijdelijk benut. Tussen deze evenementen wordt 50% van deze stallen benut.
  • De derde-partij organiseert al jaren evenementen in het outdoorseizoen. Hiertoe worden sinds 2015 ook paarden tijdelijk gehuisvest in de oude stallen op perceel [adres] .
  • De derde-partij heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat stallen C, D, E en G op het perceel [adres] zijn gebouwd evenals de tijdelijke stallen S1 en S2 en dat in de voormalige varkensstallen op de [adres] alleen tijdens evenementen paarden worden gehouden (dus niet jaarrond).
  • Op 10 oktober 2024 heeft het college afwijzend beslist op een in 2023 ingediend verzoek om (preventieve) handhaving van artikel 2.7, tweede lid van de Wnb. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
  • Op 18 december 2023 verzochten eisers B&W om intrekking van de OBM voor de [adres] omdat er meer dan drie jaar geen dieren zijn gehouden. Dit verzoek is afgewezen op 2 september 2024. Hiertegen is bezwaar gemaakt..
3.1.
In het bestreden besluit heeft het college vastgesteld dat het bedrijf wel gevolgen heeft voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied maar dat er geen significante gevolgen optreden vanwege de verstoring door licht en geluid. De stikstofdepositie in de beoogde situatie (9,69 mol/ha/jr) is lager dan de stikstofdepositie in de referentiesituatie ten tijde van de relevante referentiedata en de gevolgen hiervan heeft het college daarom niet beoordeeld in het bestreden besluit.
4. Verzoekers voeren in zijn algemeenheid aan dat het bestreden besluit niet is genomen met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 [2] . Meer in het bijzonder voeren zij het volgende aan:
  • Volgens verzoekers is in het bestreden besluit niet onderzocht of beide locaties onafhankelijk van elkaar in werking zijn en moeten worden beschouwd als twee projecten in plaats van één project. Verzoekers wijzen er op dat de percelen aan de [adres] afzonderlijk zijn bestemd als "sport-manege".
  • Verzoekers stellen dat niet intern kan worden gesaldeerd met de (resterende) milieutoestemming voor de inrichting aan de [adres] omdat deze milieuvergunning structureel buiten werking is sinds 2015 en niet zonder natuurtoestemming opnieuw in gebruik kan worden genomen.
  • Tot slot stellen verzoekers dat, als er al wel zou kunnen worden gesaldeerd met de (resterende) milieutoestemming voor de inrichting aan de [adres] , het college dan heeft verzuimd om te motiveren dat ondanks dit salderen het behoud van de staat van instandhouding door het treffen van instandhoudingsmaatregelen is gewaarborgd, dan wel dat het herstel van de staat van instandhouding mogelijk blijft.
4.1.
Het college heeft nog geen standpunt ingenomen over de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024.
4.2.
De derde-partij heeft belang om haar evenementen in het komende jaar te kunnen blijven organiseren. Zij heeft ter zitting aangegeven dat zij geen nieuwe gebouwen op de percelen [adres] zal gaan bouwen op korte termijn. Zij vraagt zich af of de Afdeling in een lopende procedure de spelregels heeft kunnen wijzigen.
4.3.
Op 18 december 2024 [3] heeft de Afdeling haar rechtspraaklijn over intern salderen gewijzigd. Die wijziging komt er in de kern op neer dat intern salderen niet meer mag worden betrokken bij de vraag of een natuurvergunning nodig is. Intern salderen met de referentiesituatie mag als mitigerende maatregel betrokken worden in de passende beoordeling van de gevolgen van het project. Deze wijziging acht de Afdeling direct van toepassing in lopende en toekomstige vergunning- en handhavingsprocedures.
4.4.
Het bestreden besluit is weliswaar genomen vóór 18 december 2024, maar de rechtmatigheid van het bestreden besluit zal met inachtneming van de nieuwe rechtspraak van de Afdeling worden beoordeeld. De uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 is namelijk gebaseerd op wetgeving en op rechtspraak van het Europese Hof van Justitie [4] die er al was ten tijde van het bestreden besluit.
4.5.
In de uitspraak van 18 december 2024 heeft de Afdeling verder overwogen:
“19.4. Het voorgaande betekent dat de mogelijkheden voor de inzet van een milieutoestemming voor intern salderen beperkter zijn dan voor deze rechtspraakwijziging. Zo is intern salderen met niet gerealiseerde onderdelen van een milieutoestemming niet meer mogelijk. Intern salderen met onderdelen van een milieutoestemming die feitelijk zijn gerealiseerd maar structureel niet meer in gebruik zijn, is, anders dan voorheen, beperkt tot die gevallen waarin de hervatting van de milieuvergunde activiteit zonder natuurvergunning kan. (…)
21.3
Het voorgaande brengt mee dat het college, die beoordelingsruimte heeft bij de keuze van de passende maatregelen die nodig zijn, bij het besluit op de aanvraag voor een natuurvergunning voor een project dat gevolgen kan hebben voor natuurwaarden waarvoor passende maatregelen moeten worden getroffen en waarvan de gevolgen worden gemitigeerd door intern salderen, moet beoordelen of de wijziging of beëindiging van een vergunde activiteit als passende maatregel moet worden ingezet, dan wel dat andere passende maatregelen (zullen) worden getroffen.
Deze uitspraak heeft onmiddellijke werking in lopende vergunningsprocedures.”
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit de hierboven geciteerde rechtsoverwegingen uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 niet zijn betrokken. Dat kan ook niet, want het is de dag daarvoor genomen. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd of de milieuvergunde activiteiten op de [adres] zonder natuurvergunning kunnen worden hervat. Evenmin is gemotiveerd dat ondanks dit salderen het behoud van de staat van instandhouding door het treffen van instandhoudingsmaatregelen is gewaarborgd, dan wel dat het herstel van de staat van instandhouding mogelijk blijft.
De beantwoording van de vraag of de resterende milieutoestemming voor de percelen aan de [adres] als mitigerende maatregel kan worden betrokken bij het bestreden besluit leent zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel maar zal worden beantwoord in de beroepsprocedure. Gelet op de berekende stikstofdepositie van het bedrijf op het nabijgelegen Natura 2000-gebied en de staat van dit Natura 2000-gebied, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een ordemaatregel te treffen en het bestreden besluit te schorsen.
4.7.
De voorzieningenrechter houdt hierbij wel als volgt rekening met de belangen van de derde-partij. Die wil vooral duidelijkheid over de vraag of zij evenementen kan organiseren in 2025. Gelet op het feit dat geen nieuwe stallen op het perceel [adres] en [huisnummer] worden gebouwd en nog niet worden gebruikt, zal de voorzieningenrechter als voorlopige voorziening toestemming verlenen voor het organiseren van de evenementen die worden genoemd in hoofdstuk 2 (projectbeschrijving) van het bestreden besluit op het beroep onder de volgende voorwaarden:
  • er mogen geen nieuwe stallen worden gebouwd op de percelen [adres] en [huisnummer] ,
  • de evenementen in 2025 omvatten maximaal 15 wedstrijddagen in de maanden juli tot en met september,
  • er mogen in kader van de evenementen in 2025 maximaal 512 paarden worden gehouden op percelen [adres] en [huisnummer] gedurende 75 evenementdagen.
De voorzieningenrechter heeft deze voorwaarden ter zitting besproken met partijen en die hebben hiertegen geen bezwaren naar voren gebracht. Het bestreden besluit blijft voor het overige geschorst.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en zal het bestreden besluit schorsen tot en met de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter geeft als voorlopige voorziening de derde-partij toestemming voor het organiseren van de evenementen die worden genoemd in hoofdstuk 2 (projectbeschrijving) van het bestreden besluit tot en met de uitspraak op het beroep onder de hierboven genoemde voorwaarden. De voorzieningenrechter bepaalt dat deze toestemming van rechtswege (automatisch) vervalt als niet wordt voldaan aan een van deze voorwaarden.
5.1.
De rechtbank heeft aangeboden om ook de hierboven genoemde handhavingszaak alsmede de zaak over de intrekking van de resterende milieutoestemming inhoudelijk te behandelen als deze zaken aanhangig worden gemaakt bij de rechtbank Oost-Brabant, al dan niet na toepassing van artikel 7.1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal ook het beroep van de derde-partij tegen de weigering van een natuurvergunning (geregistreerd onder zaaknummer SHE 24/2325) tegelijkertijd met de beroepszaak tegen het bestreden besluit behandelen.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht aan verzoekers moet vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • schorst het bestreden besluit tot en met de uitspraak in de beroepszaak;
  • verleent de derde-partij bij wege van voorlopige voorziening toestemming voor de in hoofdstuk 2 (projectbeschrijving) van het bestreden besluit genoemde evenementen onder de volgende voorwaarden:
  • de evenementen in 2025 mogen maximaal 15 wedstrijddagen in de maanden juli tot en met september omvatten;
  • er mogen in het kader van de evenementen in 2025 maximaal 512 paarden worden gehouden op de percelen [adres] en [huisnummer] gedurende 75 evenementdagen;
  • er mogen geen nieuwe stallen worden gebouwd op de percelen [adres] en [huisnummer] .
  • bepaalt dat deze voorlopige voorziening van rechtswege vervalt als niet wordt voldaan aan één van deze voorwaarden;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.ECLI:NL:RVS:2024:4923. Hierna wordt naar de rechtsoverwegingen in deze uitspraak verwezen. De Afdeling heeft op dezelfde dag ook een andere uitspraak over deze materie gedaan. Zie ECLI:NL:RVS:2024:4909.
4.arresten van 10 november 2022, ECLI:EU:C:2022:864 en 15 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:477.