ECLI:NL:RBOBR:2025:1584

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
71/102066-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van criminele gelden en opzettelijk aanwezig hebben van morfine

Op 24 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het opzettelijk aanwezig hebben van morfine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 april 2023 in Amsterdam een contant geldbedrag van € 919.470,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk 267,17 gram morfine aanwezig heeft gehad, die kort voor de politie-inval door het toilet was gespoeld. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging met betrekking tot cocaïne ambtshalve nietig verklaard, omdat deze onvoldoende specifiek was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en andere voorwerpen bevolen, omdat deze zijn verkregen door middel van de bewezen verklaarde feiten. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Onderzoek: 26Stroud
Parketnummer: 71.102066.23
Datum uitspraak: 24 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juli 2023, 13 oktober 2023, 29 februari 2024, 21 maart 2024, 4 en 18 februari 2025 en 18 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 juni 2023.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 29 februari 2024 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1 (Zaaksdossier 6)

hij op of omstreeks 18 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (van)

- een of meerdere contante geldbedragen van totaal ongeveer EUR 919.470 (aangetroffen [adres 2] te Amsterdam)
(a)
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of
(b)
(telkens) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) (eigen) misdrijf/misdrijven;

2 (Zaaksdossier 6)

hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot en met 27 juni 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad

- een of meerdere hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- (ongeveer) netto 267,17 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (aangetroffen op de [adres 2] te Amsterdam) en/of
- (ongeveer) (in totaal) 7 kilo/blokken, althans een of meerdere hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (aangetroffen [adres 3] te Amsterdam).

De formele voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding.
Ambtshalve beoordeling ten aanzien van feit 2, eerste gedachtestreepje
Onderzoek 26Stroud ziet onder meer op grootschalige drugshandel die veelal door middel van versleutelde communicatie zou hebben plaatsgevonden. De beschuldiging met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van feit 2 houdt in, kort gezegd, dat de verdachte zich (al dan niet in vereniging) zou hebben schuldig gemaakt aan de handel in dan wel het aanwezig hebben van een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank over de geldigheid van de dagvaarding op dit punt het volgende.
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst een dagvaarding een opgave van het feit dat wordt ten laste gelegd onder vermelding van tijd en plaats en van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De opgave dient voldoende feitelijk en voldoende duidelijk te zijn. Of aan die laatste eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het omvangrijke dossier onvoldoende valt af te leiden op welke hoeveelheid of hoeveelheden cocaïne door de steller van de tenlastelegging wordt gedoeld. Gevraagd waarop het betreffende onderdeel van de tenlastelegging in de visie van het Openbaar Ministerie (OM) betrekking heeft, is door de officier van justitie ter terechtzitting aangevoerd dat zij geen concrete hoeveelheden kan benoemen en dat de rechtbank het er maar op moet houden dat hiermee ‘de drie blokken’ (cocaïne) zijn bedoeld, waarvan een foto is verstuurd in een chatgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon. De politie heeft gesteld dat die foto in het appartement aan de [adres 3] in Amsterdam zou zijn gemaakt. In haar requisitoir heeft de officier van justitie op dit punt echter ook verwezen naar andere chatgesprekken in het dossier waarbij afbeeldingen van blokken van een witte substantie zijn verstuurd. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank de zinsnede “een of meerdere hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne” een te algemene omschrijving. De tenlastelegging is op dit punt dan ook onvoldoende specifiek en feitelijk omschreven. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om in de tenlastelegging nader te concretiseren op welke hoeveelheid of hoeveelheden wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor de verdachte en de rechtbank onduidelijk waartegen de verdachte zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging op dit punt niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Sv. De rechtbank zal daarom ambtshalve de dagvaarding ten aanzien van dit punt (partieel) nietig verklaren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat genoemde dagvaarding voor het overige geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De aanleiding van het opsporingsonderzoek

Onderzoek 26Stroud werd op 16 december 2022 gestart naar aanleiding van de door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) op die dag mondeling verstrekte informatie dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met de productie van en handel in synthetische verdovende middelen. Op 21 december 2022 werd door het TCI de informatie verstrekt dat [medeverdachte 2] zich samen met een nog onbekende persoon bezig hield met de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de (internationale) handel in verdovende middelen. De hierboven beschreven informatie met betrekking tot [medeverdachte 2] was afkomstig van onderzoek 26Lytham.
Op grond van ontsleutelde Exclu-berichten en de inzet van een aantal bijzondere opsporingsbevoegdheden in de onderzoeken 26Lytham en 26Stroud zijn naast [medeverdachte 2] ook [medeverdachte 3] , medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] als mogelijke gebruikers van deze communicatiedienst geïdentificeerd. Na analyse van de beschikbaar gekomen berichten werd bevestiging gevonden in het vermoeden dat ook deze andere verdachten zich bezig hielden met onder meer de handel in verdovende middelen. Genoemde onderzoeken hebben uiteindelijk geleid tot meerdere verdenkingen tegen voornoemde personen die zich bezig hebben gehouden met het plegen van strafbare feiten.
Op de landelijke actiedag in onderzoek 26Stroud op 18 april 2023 hebben doorzoekingen plaatsgevonden, waaronder in een appartement aan de [adres 2] in Amsterdam waar de verdachte verbleef, en zijn voorwerpen in beslag genomen. In dit appartement werden een hoeveelheid (vermoedelijk) morfine en een groot contant geldbedrag aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is de verdachte toen aangehouden. Op 27 juni 2023 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het appartement aan de [adres 3] in Amsterdam. Door de politie werd daarbij een hoeveelheid van 7 kilo/blokken (vermoedelijk) cocaïne aangetroffen.

De ten laste gelegde feiten

Het procesdossier bestaat onder meer uit acht zaaksdossiers waarin de onderzoeksbevindingen naar de door de verdachte en de medeverdachte(n) binnen onderzoek 26Stroud vermoedelijk gepleegde strafbare feiten zijn neergelegd. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 komen de verdenkingen jegens de verdachte die voortvloeien uit deze zaaksdossiers er (kort gezegd) op neer dat hij zich (al dan niet tezamen met een ander of anderen) schuldig heeft gemaakt aan:
  • het (al dan niet eenvoudig) witwassen van een geldbedrag van € 919.470,- (zaaksdossier 06) (feit 1);
  • het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van een hoeveelheid van 267,17 gram morfine en/of een hoeveelheid van 7 kilo/blokken cocaïne (zaaksdossier 06) (feit 2).

De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van (kort gezegd) medeplegen van witwassen (feit 1) en medeplegen van handel in hoeveelheden cocaïne en medeplegen van het aanwezig hebben van 267,17 gram morfine en 7 kilo/blokken cocaïne (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

De opbouw van het vonnis

De rechtbank zal eerst de vraag behandelen of de verschillende verdenkingen die uit zaaksdossier 06 voortvloeien tot een bewezenverklaring kunnen leiden. Daarna zal de rechtbank zich uitlaten over de vraag of, en zo ja, welke straf aan de verdachte opgelegd zal worden. Tot slot zal de rechtbank beslissen wat er moet gebeuren met de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen en een overweging wijden aan de voorlopige hechtenis.

De bewijsmiddelen

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij het dossier in zijn geheel heeft beschouwd en dat de ten laste gelegde feiten en de gedachtestreepjes waarin de afzonderlijke feitelijke gedragingen zijn vervat niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang, zijn bezien. Dit betekent onder meer dat de rechtbank bij de beoordeling van de feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier tevens stukken uit andere (zaaks)dossiers van het onderzoek heeft betrokken.

De bewijsbeslissing

Specifieke overwegingen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten.
Nadere overweging met betrekking tot feit 1.
Bij een doorzoeking van het appartement [adres 2] in Amsterdam op 18 april 2023 is door de politie een groot contant geldbedrag aangetroffen. Het appartement bestond onder meer uit een woonkamer en twee slaapkamers (ruimtes 01 en 06). In ruimte 01 werd in een kledingkast in een rugzak een bedrag van € 28.880,- aangetroffen. In de tweede slaapkamer (ruimte 06) werd in een rolkoffer een totaalbedrag van € 811.310,- aangetroffen en in een in die slaapkamer aanwezige kledingkast werd een papieren tas aangetroffen met daarin een totaalbedrag van € 78.510,- aan bankbiljetten in bundels verpakt, alsmede verschillende jassen met daarin een totaalbedrag van € 180,-. In de woonkamer werd een totaalbedrag van € 590,- aan losse bankbiljetten gevonden. Opgeteld werd er door de politie in het appartement een bedrag van € 919.470,- aan contant geld aangetroffen en in beslag genomen.
Door de verdachte is ontkend dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de contante geldbedragen in het appartement. Door de verdachte is in dit kader ter terechtzitting verklaard dat naast hem ook anderen de beschikking hadden over een sleutel van het appartement en daar dus ook konden komen.
De rechtbank schuift deze verklaring van de verdachte als onaannemelijk terzijde en overweegt daartoe als volgt. Niet ter discussie staat dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van het grote contante geldbedrag verbleef in en gebruiker was van het betreffende appartement. Door de politie is vastgesteld dat de verdachte in ruimte 01 sliep. Het bed in die slaapkamer was beslapen en het dekbed was omgeslagen. De andere slaapkamer, ruimte 06, is door de politie omschreven als een rommel- of kleedkamer. Er stond weliswaar een eenpersoonsbed, maar dat lag vol met spullen en het was volgens de politie ongeschikt om op te slapen. Ook de in de badkamer aanwezige minimale hoeveelheid aan verzorgingsproducten wees volgens de politie erop dat de badkamer was ingericht voor gebruik door één persoon. Het dossier bevat aldus geen aanwijzingen op grond waarvan zou kunnen worden verondersteld dat er naast de verdachte nog één of meer anderen in het appartement (hebben) verbleven. Ook ten tijde van zijn aanhouding op 18 april 2023 was er buiten de verdachte niemand in het appartement aanwezig. Daar komt nog bij dat de verdachte op dat punt bevraagd niet heeft verklaard wie die andere personen dan zouden zijn geweest, zodat zijn verklaring op dit punt oncontroleerbaar is gebleken.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of de verdachte wist dat het geld in het appartement aanwezig was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank overweegt in dit kader dat er op de handvaten en de sloten aan de buitenzijde van de rolkoffer biologisch celmateriaal is aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van de verdachte. Daarbij is vastgesteld dat dit mengprofiel meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte en een willekeurige derde, dan wanneer het afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen. Bovendien is op twee geldverpakkingen uit de papieren zak een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting geen logische verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de rolkoffer en zijn vingerafdrukken op de geldverpakkingen in de papieren tas. Diens enkele verblijf in het appartement verklaart niet, zoals door de verdachte is betoogd, de aanwezigheid van zijn DNA en/of vingerafdrukken op die voorwerpen. De rechtbank acht die verklaring dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Het aantreffen van verdachtes DNA op de rolkoffer en zijn vingerafdrukken op twee geldverpakkingen rijmen geheel niet met zijn verklaring dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van het geld. Hier komt nog bij dat in de rolkoffer ook poststukken en een rekening zijn aangetroffen op naam van de verdachte. Voor de aanwezigheid van die stukken tussen de bankbiljetten in de koffer heeft de verdachte evenmin een redengevende verklaring kunnen of willen geven. Een klein deel van het geld is aangetroffen in jassen die in de kledingkast hingen van ruimte 06. In één van die jassen zijn door de politie pasfoto’s van de verdachte aangetroffen. Ook in de woonkamer zijn verschillende losse bankbiljetten aangetroffen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie van de rechtbank dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de contante geldbedragen in het appartement.
Ter beoordeling staat vervolgens of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen daarvan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat er geen direct bewijs is voor (een) brondelict(en) waaruit het geld afkomstig is.
Gelet daarop dient de rechtbank allereerst vast te stellen of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als een dergelijk geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een verklaring voor de herkomst van het geld geeft of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om zonder meer een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) en feiten van algemene bekendheid zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers om een zeer groot contant geldbedrag; € 919.470,-, dat onder meer in een rolkoffer, een rugzak en een papieren tas is aangetroffen. Het geld was deels verpakt in transparante folie en om sommige stapels zat een geldbiljet met daaromheen een elastiek gevouwen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aanwezig hebben van zeer grote geldbedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en dat het bovendien hoogst ongebruikelijk is om op een legale wijze verkregen geld op die manier te bewaren. Bovendien is na de aanhouding van de verdachte en de medeverdachten en de inbeslagname van het grote contante geldbedrag niet gebleken dat iemand het geld heeft opgeëist.
De rechtbank acht aannemelijk dat het geldbedrag niet van de verdachte was. De verdachte kan echter wel in staat worden geacht een verklaring af te leggen over de herkomst van het geld dat is aangetroffen in het appartement waarin alleen hij verbleef. De rechtbank stelt vast dat de verdachte nog geen begin van een verklaring heeft gegeven over de herkomst van het grote contante geldbedrag.
Omdat de verdachte – ondanks het gerechtvaardigde vermoeden dat sprake was van witwassen – geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van het grote contante geldbedrag, is het OM niet in staat gesteld om nader onderzoek naar die herkomst te verrichten.
Nu het door het uitblijven van een verklaring van de verdachte niet mogelijk is door het OM nader onderzoek te laten verrichten naar enige alternatieve herkomst, is er daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de inhoud van de bewijsmiddelen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte dat ook wist. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank acht aldus het onder feit 1 ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van 7 kilo/blokken cocaïne (feit 2, derde gedachtestreepje)
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte (al dan niet in vereniging) een hoeveelheid van 7 kilo/blokken cocaïne heeft verhandeld, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het (al dan niet in vereniging) aanwezig hebben van 7 kilo/blokken cocaïne evenmin wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Nader onderzoek aan Exclu-communicatie van medeverdachte [medeverdachte 1] leverde de verdenking op dat het appartement aan de [adres 3] in Amsterdam werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Niet ter discussie staat dat door de politie op 27 juni 2023 in dit appartement een hoeveelheid van 7 kilo/blokken cocaïne is aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de enige link tussen de verdachte en het betreffende appartement op huisnummer 124 een in de slaapkamer van dat appartement aangetroffen Spa-flesje, waarvan op de dop en de drinkopening biologisch celmateriaal is aangetroffen waarvan het DNA-profiel met een hoge bewijskracht matcht met dat van de verdachte. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat bij de waardering van bewijs behoedzaam moet worden omgegaan met DNA-sporen op dergelijke verplaatsbare objecten. Het enkele DNA-bewijs acht de rechtbank onvoldoende om de verdachte in verband te brengen met genoemd appartement en de daarin aangetroffen cocaïne. Het dossier ontbeert voldoende (objectief) steunbewijs op grond waarvan betrokkenheid van de verdachte bij de aangetroffen cocaïne kan worden gebaseerd. Uit de door de officier van justitie naar voren gebrachte omstandigheden dat de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar kennen, dat [medeverdachte 1] door middel van versleutelde chatgesprekken met anderen communiceerde over (de handel in) onder meer cocaïne, dat [medeverdachte 1] de feitelijke huurder was van het appartement met [adres 3] , dat de telefoon van [medeverdachte 1] gedurende enkele maanden contact heeft gemaakt met het in dat appartement door een router gegenereerd wifinetwerk en dat de verdachte binnen hetzelfde gebouw verbleef in het appartement met [adres 2] , dat op naam stond van [medeverdachte 1] , kan de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit niet afleiden.
Nadere overweging met betrekking tot 267,17 gram van een materiaal bevattende morfine (feit 2, tweede gedachtestreepje)
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte (al dan niet in vereniging) een hoeveelheid van 267,17 gram van een materiaal bevattende morfine heeft verhandeld, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Door de verdachte is ter terechtzitting van 18 februari 2025 ontkend dat hij deze hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank leidt uit de uitgewerkte bewijsmiddelen af dat op 18 april 2023, in de vroege ochtend, in het appartement aan de [adres 2] in Amsterdam door de politie een hoeveelheid van 267,17 gram van een materiaal bevattende morfine is aangetroffen. Deze morfine werd door de politie aangetroffen op de zitting van de toiletpot, in het spoelwater en in de afvoer van het toilet. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat kort voorafgaand aan het binnentreden door de politie is geprobeerd om de morfine door het toilet te spoelen.
Ten tijde van het binnentreden van de politie was enkel de verdachte in het appartement aanwezig.
Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat de morfine mogelijk door een of meer andere, hem onbekende, personen door het toilet is gespoeld, maar dat hij daar niets van heeft gemerkt, omdat hij toen lag te slapen. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Uit het dossier, meer in het bijzonder de camerabeelden, volgt dat de verdachte ten tijde van het binnentreden van de politie niet lag te slapen, zoals door de verdachte ter terechtzitting is verklaard, en bovendien bevat het dossier geen aanwijzingen dat een of meer andere personen kort voor het binnentreden door de politie in het betreffende appartement aanwezig zijn geweest. Daar komt nog bij dat de morfine kort voor het binnentreden van de politie door het toilet is gespoeld en dat de verdachte, gezien de door de politie omschreven situatie voorafgaand aan het binnentreden, in combinatie met de camerabeelden van dat moment, daadwerkelijk tijd én gelegenheid heeft gehad om de morfine door het toilet te spoelen.
De rechtbank acht daarom het opzettelijk aanwezig hebben van 267,17 gram van een materiaal bevattende morfine wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het medeplegen.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte

1.

op 18 april 2023 te Amsterdam contante geldbedragen van totaal € 919.470,- (aangetroffen [adres 2] te Amsterdam) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voormelde geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;

2.

op 18 april 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad netto 267,17 gram van een materiaal bevattende morfine (aangetroffen op de [adres 2] te Amsterdam), zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten onrechte wordt meegesleept in dit grote strafrechtelijke onderzoek. In de visie van de verdediging gaat deze strafzaak enkel om het aantreffen van geld in een woning waar de verdachte tijdelijk verbleef. In het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging matiging van de eis van de officier van justitie bepleit. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, dat de beweerdelijke rol van de verdachte duidelijk een andere is dan die van de medeverdachten in dit onderzoek en dat de preventieve detentie de verdachte zeer zwaar is gevallen, omdat hij kampt met serieuze medische klachten. Bij de verdachte is kanker vastgesteld en er bestaat daarover bij hem nog steeds veel onzekerheid. De verdediging heeft de rechtbank in overweging gegeven te volstaan met de oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk is aan de tijd die de verdachte op de dag van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft een zeer groot geldbedrag witgewassen. Het witwassen van criminele gelden en goederen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het (nationale en internationale) financiële en economische verkeer aan. Door zich schuldig te maken aan witwassen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van crimineel geld werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van ondermijnende criminaliteit in de hand.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 267 gram van een materiaal bevattende morfine. Morfine betreft een harddrug. Het is algemeen bekend dat harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengen voor de gebruikers ervan, dat deze drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de verdachte op geen enkele wijze ook maar enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Dit zal de rechtbank in de straftoemeting in het nadeel van de verdachte laten meewegen.
In strafverzwarende zin zal de rechtbank tevens meewegen dat de verdachte de opsporing heeft gefrustreerd door bewijsmateriaal te vernietigen of te trachten te vernietigen. Op het moment dat de politie voor de deur van het appartement van de verdachte stond en naar binnen wilde gaan, heeft de verdachte niet direct de deur geopend en zijn medewerking verleend, maar – kennelijk met grote haast – een hoeveelheid morfine door het toilet gespoeld, een telefoon doormidden gebroken en verschillende simkaarten kapot gekauwd.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij geen relevante documentatie heeft ten aanzien van overtredingen van de Opiumwet.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de gezondheid van de verdachte in matigende zin dient te worden meegenomen in de straf. Hoewel de rechtbank begrijpt dat een forse gevangenisstraf voor de verdachte, mede gezien zijn gezondheidssituatie, mogelijk nadelige gevolgen heeft voor de verdachte, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden die de verdachte en zijn raadsman in dat verband naar voren hebben gebracht onvoldoende aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden. Ook binnen een penitentiaire inrichting is medische verzorging en ziekenhuisbezoek mogelijk.
De op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Aan de hand van de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting kan voor (onder meer) het aanwezig hebben van 200 tot 500 gram harddrugs een gevangenisstraf van 2 maanden worden opgelegd.
Voor het onder feit 1 bewezen verklaarde delict witwassen bestaan geen oriëntatiepunten. De rechtbank heeft daarom gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd en aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraude. De oriëntatiepunten voor fraude nemen bij een benadelingsbedrag gelegen tussen € 500.000,- en € 1.000.000,- een gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden als uitgangspunt.
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat deze oriëntatiepunten slechts een richtsnoer vormen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij het de rechter vrijstaat om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot bewezenverklaring van minder feiten komt dan de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de hierna op te leggen straf in overeenstemming is met de aard en ernst van het bewezen verklaarde.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 16 oktober 2023 geschorst. De rechtbank heeft die schorsing toen uitdrukkelijk begrensd tot de datum van de einduitspraak. Op het moment van het uitspreken van dit vonnis is de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte van rechtswege beëindigd en herleeft de voorlopige hechtenis.
Ambtshalve ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden om tot schorsing van de voorlopige hechtenis te beslissen.

De motivering met betrekking tot het beslag

Strafvorderlijk beslag
Uit de lijst van in beslag genomen voorwerpen, onderdeel van het requisitoir van de officier van justitie, leidt de rechtbank af dat er strafvorderlijk beslag rust op de volgende voorwerpen:
1. een geldbedrag van € 28.240,00
(samen met de geldbedragen onder nummers 18 en 19 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 28.880,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768892);
2. een geldbedrag van € 78.360,00 (afkomstig uit papieren tas)
(samen met het geldbedrag onder nummer 22 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 78.510,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768918);
3. een geldbedrag van € 810.510,00
(samen met de geldbedragen onder nummers 20 en 21 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 811.310,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768910);
6. een geldbedrag van € 180,00 (36 biljetten van € 5,-) (goednummer PL2600-LERBE22005_768917);
15. een geldbedrag van € 550,00 (1 biljet van € 50,- en 1 biljet van € 500,-) (goednummer PL2600-LERBE22005_768903);
16. een geldbedrag van € 40,00 (1 biljet van € 20,- en 1 biljet van € 10,-) (goednummer LERBE22005_768905);
17. een geldbedrag van € 478,25 (omgewisselde 410 Britse ponden) (goednummer PL2600-LERBE22005_780982);
18. een geldbedrag van € 600,00 (1 biljet van € 500,- en 1 biljet van € 100,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 1 en 19 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van
€ 28.880,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768891);
19. een geldbedrag van € 40,00 (2 biljetten van € 20,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 1 en 18 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 28.880,-)(goednummer LERBE22005_768890);
20. een geldbedrag van € 250,00 (1 biljet van € 200,- en 1 biljet van € 20,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 3 en 21 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van
€ 811.310,-)(goednummer LERBE22005_768912);
21. een geldbedrag van € 550,00 (1 biljet van € 500,- en 1 biljet € 50,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 3 en 20 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van
€ 811.310,-)(goednummer LERBE22005_768911);
22. een geldbedrag van € 150,00 uit papieren tasje (1 biljet van € 100,- en 1 biljet van
€ 50,-)
(samen met het geldbedrag onder nummer 2 onderdeel van het in beslag genomen bedrag van € 78.510,-)(goednummer: LERBE22005_768921);
23. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur wit (kapot) (goednummer PL2600-LERBE22005_768886);
24. een simkaart, merk Lyca (goednummer LERBE22005_768888);
25. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur wit, in een doorzichtig hoesje (goednummer PL2600-LERBE22005_768889);
26. een simkaart (kapot gebeten) (goednummer PL2600-LERBE22005_768893);
27. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur blauw (goednummer PL2600-LERBE22005_768894);
28. een simkaart, merk Lyca (kapot gebeten) (goednummer PL2600-LERBE22005_768895);
29. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur zwart (kapot) (goednummer PL2600-LERBE22005_768897);
30. een simkaart (kapot gebeten) (goednummer PL2600-LERBE22005_768900).
De officier van justitie heeft gevorderd verbeurdverklaring van alle in beslag genomen voorwerpen. De verdediging heeft met betrekking tot het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat alle voorwerpen, met uitzondering van die genoemd onder de nummers 17, 24, 25 en 27, vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
De rechtbank stelt vast dat in het appartement waarin de verdachte op 18 april 2023 verbleef verschillende contante geldbedragen zijn aangetroffen en in beslag genomen. Deze geldbedragen zijn hiervoor onder nummers 1-3, 6, 15-16 en 18-22 genoemd. Het beslag ligt op geld dat onderwerp was van het strafbare feit witwassen en waarvan niet is kunnen worden vastgesteld aan wie dit toebehoort (in totaal € 919.470,-). De rechtbank zal de verbeurdverklaring bevelen van deze in beslag genomen geldbedragen.
De rechtbank zal tevens de verbeurdverklaring bevel van de (kapotte) telefoons en simkaarten genoemd onder de nummers 23, 26 en 28-30, omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke de opsporing van de misdrijven is belemmerd en daarbij niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoorden.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank stelt op grond van het dossier, meer in het bijzonder kennisgevingen van inbeslagneming van 19 april 2023 en 14 augustus 2023, vast dat bij gelegenheid van het onderzoek naar een mogelijk door de verdachte begaan misdrijf, een simkaart (nummer 24), twee telefoons (nummers 25 en 27) en een hoeveelheid van 410 Britse ponden (nummer 17) in beslag zijn genomen. De rechtbank stelt vast dat er geen eigenaar van deze voorwerpen bekend is. De rechtbank overweegt dat deze voorwerpen op zichzelf beschouwd niet van een zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Reeds hierom zijn deze voorwerpen niet vatbaar voor een onttrekking aan het verkeer. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen aan wie de voorwerpen toebehoorden en voorts is niet gebleken dat deze voorwerpen zijn verkregen door middel van de bewezen verklaarde feiten dan wel zijn gebruikt in verband daarmee. De voorwerpen zijn daarom niet vatbaar voor een verbeurdverklaring. De rechtbank zal daarom ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2, voor zover deze betrekking heeft op de zinsnede:
“ - een of meerdere hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst en/of”;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
witwassen;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
bijkomende straf:
*
verbeurdverklaringvan de hierna in beslag genomen goederen, te weten:
1. een geldbedrag van € 28.240,00
(samen met de geldbedragen onder nummers 18 en 19 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 28.880,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768892);
2. een geldbedrag van € 78.360,00 (afkomstig uit papieren tas)
(samen met het geldbedrag onder nummer 22 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 78.510,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768918);
3. een geldbedrag van € 810.510,00
(samen met de geldbedragen onder nummers 20 en 21 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 811.310,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768910);
6. een geldbedrag van € 180,00 (36 biljetten van € 5,-) (goednummer PL2600-LERBE22005_768917);
15. een geldbedrag van € 550,00 (1 biljet van € 50,- en 1 biljet van € 500,-) (goednummer PL2600-LERBE22005_768903);
16. een geldbedrag van € 40,00 (1 biljet van € 20,- en 1 biljet van € 10,-) (goednummer LERBE22005_768905);
18. een geldbedrag van € 600,00 (1 biljet van € 500,- en 1 biljet van € 100,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 1 en 19 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van
€ 28.880,-)(goednummer PL2600-LERBE22005_768891);
19. een geldbedrag van € 40,00 (2 biljetten van € 20,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 1 en 18 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van € 28.880,-)(goednummer LERBE22005_768890);
20. een geldbedrag van € 250,00 (1 biljet van € 200,- en 1 biljet van € 20,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 3 en 21 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van
€ 811.310,-)(goednummer LERBE22005_768912);
21. een geldbedrag van € 550,00 (1 biljet van € 500,- en 1 biljet € 50,-)
(samen met de geldbedragen onder nummers 3 en 20 onderdeel van het in beslag genomen geldbedrag van
€ 811.310,-)(goednummer LERBE22005_768911);
22. een geldbedrag van € 150,00 uit papieren tasje (1 biljet van € 100,- en 1 biljet van
€ 50,-)
(samen met het geldbedrag onder nummer 2 onderdeel van het in beslag genomen bedrag van € 78.510,-)(goednummer: LERBE22005_768921);
23. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur wit (kapot) (goednummer PL2600-LERBE22005_768886);
26. een simkaart (kapot gebeten) (goednummer PL2600-LERBE22005_768893);
28. een simkaart, merk Lyca (kapot gebeten) (goednummer PL2600-LERBE22005_768895);
29. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur zwart (kapot) (goednummer PL2600-LERBE22005_768897);
30. een simkaart (kapot gebeten) (goednummer PL2600-LERBE22005_768900);
gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de hierna te noemen in beslag genomen goederen, te weten:
17. een geldbedrag van € 478,25 (omgewisselde 410 Britse ponden) (goednummer PL2600-LERBE22005_780982);
24. een simkaart, merk Lyca (goednummer LERBE22005_768888);
25. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur wit, in een doorzichtig hoesje (goednummer PL2600-LERBE22005_768889);
27. een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur blauw (goednummer PL2600-LERBE22005_768894).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 24 maart 2025.