ECLI:NL:RBOBR:2025:1514

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/01/363229 / HA ZA 20-641
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over renovatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in ’s-Hertogenbosch

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een geschil tussen de Belgische rechtspersonen N.V. BESIX S.A. en BESIX ENVIRONMENT NV, en het Waterschap AA en Maas. De zaak betreft de renovatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen en in dit vonnis van 19 maart 2025 wordt een vervolg gegeven aan de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aantal geschilpunten zijn die niet met het deskundigenonderzoek samenhangen en heeft besloten om alvast een beslissing te nemen op deze punten. De rechtbank heeft onder andere geoordeeld dat het Waterschap niet kan blijven vasthouden aan de eis van energieneutraliteit voor het ontwerp DB 2.0, omdat dit niet haalbaar is. Besix is verplicht om een nieuw ontwerp te maken dat zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van de basisovereenkomst en de Vraagspecificatie. De rechtbank heeft ook beslist dat Besix moet worden veroordeeld tot het verder uitvoeren van haar ontwerpwerkzaamheden op basis van het concept DB 2.0. Daarnaast zijn er verschillende vorderingen van beide partijen behandeld, waaronder schadevergoedingen en de toewijzing van kosten die zijn gemaakt in verband met extra influentmetingen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de parkeerrol voor verdere behandeling na ontvangst van het deskundigenrapport.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/363229 / HA ZA 20-641
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van

1.de rechtspersoon naar Belgisch recht N.V. BESIX S.A.,

te Brussel (België),
2. de rechtspersoon naar Belgisch recht
BESIX ENVIRONMENT NV,
te Geraardsbergen (België),
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
hierna samen te noemen: Besix,
advocaat: mr. B. Martens te Amsterdam,
tegen
WATERSCHAP AA EN MAAS,
te 's-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: het Waterschap,
advocaat: mr. M.B. Klijn te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2024,
- de akte uitlating van Besix,
- de akte uitlating van het Waterschap met producties,
- de antwoordakte van Besix met producties,
- de antwoordakte van het Waterschap.
1.2.
Het door de rechtbank bevolen onderzoek naar geurklachten, door de benoemde deskundigen Van Boheemen en Boot, is gaande.
1.3.
Door de rechtbank is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Dit vonnis is een vervolg op de tussenvonnissen van 3 augustus 2022, 15 februari 2023 en 21 februari 2024.
2.2.
In deze zaak heeft de rechtbank over een groot aantal geschilpunten inmiddels een oordeel gegeven. Een samenvatting daarvan is te vinden op pagina’s 74 t/m 79 van het tussenvonnis van 21 februari 2024. Over een aantal andere geschilpunten mochten partijen zich nog uitlaten. Partijen hebben met het oog hierop aktes en antwoordaktes genomen. De zaak is vervolgens op de parkeerrol geplaatst in afwachting van het deskundigenbericht.
2.3.
De rechtbank heeft ervoor gekozen om in afwachting van het deskundigenbericht (en de daarna door partijen te nemen conclusies na deskundigenbericht) alvast dit vierde tussenvonnis te wijzen, met daarin een beslissing op nog voorliggende geschilpunten, zodat partijen weten waar zij aan toe zijn. Het gaat om geschilpunten die niet met het deskundigenonderzoek samenhangen. De rechtbank zal aan het slot van dit vonnis opnieuw een samenvatting geven van alle beslissingen zoals die tot nu toe in deze zaak zijn gegeven.
2.4.
In dit vonnis zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de indeling van de eerdere tussenvonnissen en zullen dezelfde (verkorte) aanduidingen worden gebruikt. Bij verwijzing naar rechtsoverwegingen uit het tussenvonnis van 3 augustus 2022 en het tussenvonnis van 21 februari 2024 zal de rechtbank respectievelijk de toevoeging ‘I’ en ‘II’ gebruiken.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis van 21 februari 2024 heeft de rechtbank bepaald dat partijen zich nog mogen uitlaten over de onderwerpen genoemd in ro. II-4.362. Partijen hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt door het nemen van aktes en antwoordaktes.
Reactie op het tussenvonnis van 21 februari 2024
3.2.
Het Waterschap heeft – alvorens te reageren op de door de rechtbank aangegeven onderwerpen – in zijn akte een algemene beschouwing gegeven op het tussenvonnis van 21 februari 2024 en daarin geschreven dat en waarom hij het betreurt dat de rechtbank daarin niet is teruggekomen op de eerder genomen beslissing om de boete voor de te late oplevering door Besix te maximeren op twee jaar.
3.3.
De rechtbank heeft in ro. I-5.237 beslist om de boete wegens overschrijding van de contractuele opleverdatum ex artikel 16.1 (b) van de basisovereenkomst, te maximeren op een bedrag van € 3.650.000,- (vorderingen 29 en 30 van het Waterschap). De rechtbank stelt vast dat het Waterschap eerder, en ook in de laatste akte, geen uitdrukkelijk verzoek heeft gedaan om op die beslissing terug te komen omdat sprake zou zijn van een feitelijke of juridische misslag. De rechtbank onderkent het belang van het Waterschap bij een spoedige verbetering van zijn rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar ziet in wat het Waterschap in dat verband in zijn akte aanvoert geen aanleiding om ambtshalve op die beslissing over maximering van de boete terug te komen.
De EssDe®-problematiek (discussiepunt I)
3.4.
Het eerste onderwerp genoemd in ro. II-4.362 waarover partijen zich nog mochten uitlaten, ziet op vordering 10 van het Waterschap.
3.5.
Met zijn (nakomings)vordering 10 vordert het Waterschap een veroordeling van Besix tot het onverminderd voortzetten van haar (ontwerp)werkzaamheden uit hoofde van de basisovereenkomst om te kunnen komen tot oplevering van het Werk in overeenstemming met de eisen die de basisovereenkomst (met inbegrip van de Vraagspecificatie) daaraan stelt.
3.6.
In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank daarover onder meer het volgende overwogen:
“5.46. Uit het voorgaande volgt dat Besix verplicht was een alternatief ontwerp op te
stellen waarmee (zo veel mogelijk) kon worden voldaan aan het resultaat waartoe zij zich
had verbonden. Maar in de keuze van dat ontwerp was zij in beginsel vrij. [..] Dat betekent dat het Besix vrij staat om DB 2.0 te vervangen door een andere (wellicht goedkopere) oplossing, zolang die oplossing maar zoveel mogelijk zal voldoen aan de eisen uit de Vraagspecificatie. Overigens merkt de rechtbank hierbij op dat door Besix niet is gesteld en dat ook niet gebleken is dat zo’n alternatief voor DB 2.0 thans voorhanden is. De rechtbank zal Besix daarom in de gelegenheid stellen om op te geven of zij verwacht dat zij een reëel alternatief kan ontwikkelen. Mocht dat niet zo zijn, dan ligt het voor de hand dat wordt voortgegaan met DB 2.0.”.
[..]
“5.48. De vordering 10 van het Waterschap [..] is toewijsbaar, zij het dat de rechtbank de veroordeling concreter zal formuleren. Daarover zal de rechtbank beslissen nadat duidelijk is geworden of Besix in staat is een alternatieve oplossing te ontwikkelen, dan wel DB 2.0 alsnog zal moeten worden uitgevoerd.”
3.7.
In het tussenvonnis van 21 februari 2024 heeft de rechtbank vervolgens overwogen:
“4.60. De rechtbank herhaalt dat het gebrek in het Werk op het vlak van DEMON® en EssDe®-technologie aan Besix is toe te rekenen (ro. I-5.40). Besix is verplicht om dit gebrek weg te nemen (ro. I-5.44) en waar dit niet lukt is zij in beginsel gehouden tot vergoeding van de schade die uit dit gebrek voortvloeit. Met de woorden “(zo veel mogelijk)” in rechtsoverweging I-5.46 heeft de rechtbank willen uitdrukken dat van Besix redelijkerwijs niet kan worden verlangd iets uit te voeren wat onmogelijk is. Het is echter niet bedoeld als vrijbrief om essentiële contractuele eisen als suggesties of streefwaarden te interpreteren en daarvan wezenlijk af te wijken.”
[..]
“4.65. Vervolgens moet worden bezien of DB 2.0, waarvan het Waterschap wil dat Besix het uitvoert, wel voldoet aan de eisen uit de Vraagspecificatie. Uit de aktes die na het tussenvonnis van 3 augustus 2022 door partijen zijn gewisseld is de rechtbank gebleken dat dit niet het geval is. DB 2.0 houdt in dat de capaciteit van de RWZI in Den Bosch wordt uitgebreid door de bouw van een zesde straat. Besix heeft er terecht op gewezen dat dit leidt tot een zeer hoog energieverbruik, waardoor DB 2.0 niet voldoet aan de Eis 0.51 op het gebied van energieneutrale zuivering, wat ook een belangrijke eis is van het Waterschap. Dat DB 2.0 niet aan deze eis van energieneutraliteit voldoet, blijkt onder meer uit een rapport van 29 november 2019 van [A] , de eigen adviseur van het Waterschap, waarin staat dat voor het accepteren van het ontwerp van de zesde straat het nodig is dat niet langer hoeft te worden voldaan aan Eis 0.51 uit de Vraagspecificatie, te weten de eis van energieneutraliteit (zie prod. B-173, pagina 24). Dat het ontwerp DB 2.0 niet voldoet aan deze eis, heeft het Waterschap ook erkend, gelet op wat hij daarover schrijft in zijn akte na tussenvonnis (onder 2.1.13b):
“Een tweede nadeel van DB 2.0 in vergelijking met het ontwerp op basis van de EssDe-technologie is dat een conventionele waterzuivering à la DB 2.0 significant meer energie verbruikt. Het ontwerp DB 2.0 gaat daarmee recht in tegen één van de belangrijkste speerpunten waarmee het Waterschap het project in de markt heeft gezet: de wens om een energiezuinige RWZI op te leveren. […]”. In zijn antwoordakte na tussenvonnis (onder 3.5.3) heeft het Waterschap vervolgens het standpunt ingenomen ‘dat hij niet inziet waarom DB 2.0 uiteindelijk niet energieneutraal zou kunnen werken’. In het licht van de rapportage van zijn eigen adviseur en de eigen eerdere stellingen van het Waterschap, had het Waterschap naar het oordeel van de rechtbank meer uitgebreid moeten motiveren waarom DB 2.0 ondanks het significant hogere energieverbruik toch energieneutraal zou kunnen functioneren. Het Waterschap heeft het echter gelaten bij een algemene verwijzing naar ‘het eventueel toevoegen van voldoende mogelijkheden om groene stroom op te wekken’. De rechtbank acht dat onvoldoende en gaat daaraan voorbij.
4.66.
De vraag dringt zich nu op wat de gevolgen zijn van het vorenstaande voor de beoordeling van vordering 10, waarmee het Waterschap vraagt om een veroordeling van Besix tot oplevering van het Werk conform de eisen uit de Vraagspecificatie.
4.67.
Het feitelijk blikveld van de rechtbank werd en wordt in belangrijke mate gestuurd door de stellingen en de vorderingen van partijen. In het tussenvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank zich daarom alleen kunnen richten op DB 2.0 of een ander gedegen alternatief. Daarbij is de rechtbank er op basis van wat haar werd voorgelegd vanuit gegaan dat DB 2.0 in beginsel voldeed aan de wezenlijke eisen uit de Vraagspecificatie. De rechtbank heeft vervolgens vordering 10 van het Waterschap als toewijsbaar beoordeeld, zij het dat nog moest worden bekeken of Besix in staat was een alternatieve (wellicht goedkopere) oplossing te ontwikkelen, dan wel DB 2.0 moest worden uitgevoerd. De rechtbank constateert evenwel in dit vonnis dat ook DB 2.0 niet aan alle wezenlijke vereisten uit de Vraagspecificatie voldoet. Als het Waterschap onverkort blijft vasthouden aan het verdergaan door Besix met (de ontwikkeling van) DB 2.0, kan het Waterschap - op basis van de nu bij de rechtbank bekende informatie - niet blijven vasthouden aan de Eis 0.51 op het gebied van energieneutraliteit. Van Besix kan immers niet worden verlangd het onmogelijke te ontwerpen en/of uit te voeren. Dit neemt echter niet weg dat bij de eventuele (verdere) ontwikkeling van DB 2.0. er wel oog moet zijn voor het (per saldo) redelijkerwijs zoveel mogelijk beperken van het energieverbruik .
De rechtbank geeft het Waterschap gelegenheid om zich bij akte hierover uit te laten. De
rechtbank wil weten of het Waterschap wel of niet aan de eis van energieneutraliteit
vasthoudt, en wat dit betekent voor vordering 10 van het Waterschap. Voor de duidelijkheid
merkt de rechtbank op dat het Waterschap daarbij moet uitgaan van de beslissing van de
rechtbank dat de eis van energieneutraliteit bij DB 2.0 niet haalbaar is. Besix mag
vervolgens bij antwoordakte reageren.”
3.8.
Het Waterschap heeft op 24 april 2024 een akte genomen. Daarin stelt hij dat DB 2.0 nog niet meer is dan een ontwerp op hoofdlijnen en dat het wel degelijk mogelijk moet zijn om met een verder uitgewerkt DB 2.0 een RWZI op te leveren die voldoet aan de eis van energieneutraliteit. Weliswaar verbruikt een conventionele zuivering naar het ontwerp DB 2.0 significant meer energie dan een zuivering met de EssDe®-technologie die was voorzien, maar volgens het Waterschap betekent dat alleen maar dat hier meer opwekking uit duurzame energie (bijvoorbeeld uit zon of wind) tegenover zal moeten staan om alsnog tot een energieneutraal zuiveringsproces te komen. Het Waterschap stelt dat het aan Besix is om het ontwerp langs de lijnen van DB 2.0 verder uit werken en daarbij te bedenken hoe zij de benodigde (extra) duurzame energie wenst op te wekken. Volgens het Waterschap kan vordering 10 dan ook worden toegewezen, en kan Besix worden veroordeeld tot het uitwerken en realiseren van DB 2.0 met inachtneming van álle eisen uit de basisovereenkomst en de Vraagspecificatie.
3.9.
Het Waterschap stelt subsidiair, voor het geval de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de eis van energieneutraliteit bij DB 2.0 niet haalbaar is, dat vordering 10 toch kan worden toegewezen door Eis 0.51 aan te merken als een (zware) inspanningsverbintenis. Volgens het Waterschap zou dat moeten inhouden dat de nieuwe RWZI zo energiezuinig moet zijn als redelijkerwijs mogelijk is. Aan de eis van energieneutraliteit behoeft volgens het Waterschap niet te worden voldaan indien en voor zover Besix aantoont dat die voorwaarde ondanks haar redelijke inspanningen niet haalbaar blijkt. Mocht dit laatste het geval blijken te zijn, dan zal Besix de extra energiekosten die het Waterschap daardoor zal moeten maken, moeten compenseren bij wijze van vervangende schadevergoeding, zo stelt het Waterschap.
3.10.
Het Waterschap stelt aanvullend dat de RWZI voor wat betreft het energieverbruik in ieder geval beneden het gemiddeld verbruik van vergelijkbare RWZI’s dient te blijven. Volgens het Waterschap gaat het dan om een verbruik van 16,2 kWh per (gezuiverde) vervuilingseenheid per jaar (het Waterschap verwijst hierbij naar cijfers uit het als productie W-264 overgelegde STOWA-rapport 2018-34). Ook dient volgens het Waterschap van dit maximale verbruik minimaal 80% binnen de RWZI zelf te worden opgewekt, zoals ook het geval was vóór de renovatie door Besix. Aan deze eisen zal hoe dan ook moeten worden voldaan, aldus het Waterschap.
3.11.
Besix heeft gereageerd in haar antwoordakte van 19 juni 2024. Besix stelt dat het Waterschap ten onrechte vasthoudt aan de eis van energieneutraliteit. Volgens Besix brengt toepassing van DB 2.0 (of enig ander alternatief) noodzakelijkerwijs mee dat er wordt afgeweken van de basisovereenkomst en de Vraagspecificatie, niet alleen voor wat betreft Eis 0.51 maar ook voor wat betreft andere eisen die bij DB 2.0 niet haalbaar zijn. Besix merkt op dat dit onder meer komt doordat bij het ontwerpen van DB 2.0 in 2019 rekening is gehouden met nadere wensen en keuzes van het Waterschap. Bovendien zijn de omstandigheden sinds het opstellen van de Vraagspecificatie (15 jaar geleden) enorm gewijzigd en zijn er de afgelopen jaren veel aanpassingen en wijzigingen aan (onderdelen van) de RWZI doorgevoerd. Volgens Besix is er een nieuw contractueel kader nodig, met andere voorwaarden en eisen, om tot een integrale oplossing te komen voor de EssDe®-problematiek. Besix stelt dat het Waterschap het haar onmogelijk maakt om tot een oplossing te komen, omdat het Waterschap onverkort vasthoudt aan de eerdere afspraken en geen medewerking lijkt te willen verlenen aan de noodzakelijke aanpassingen en/of het verstrekken van informatie.
3.12.
Besix bepleit verder dat, in het geval zij toch zou worden veroordeeld tot nakoming door het realiseren van DB 2.0., aan die veroordeling ten minste ook de beslissing wordt verbonden dat het Waterschap verantwoordelijk is voor het ontwerp en de prestaties van DB 2.0. Volgens Besix zal het Waterschap als opdrachtgever allereerst moeten zorgen voor de uitgangspunten en aanpassingen van de eisen op basis van het huidige voorlopige ontwerp van DB 2.0, volgens de route van § 14 en 45 UAV-GC 2005. Het Waterschap zal volgens haar ook moeten zorgen voor mogelijke toekomstige aanpassingen van de eisen als het voorlopige ontwerp van DB 2.0 is vertaald naar een uitvoeringsontwerp. Het is volgens Besix namelijk meer dan aannemelijk dat er nog meer eisen aangepast dienen te worden in het vervolg van het ontwerptraject.
3.13.
De rechtbank heeft eerder al beslist dat vordering 10 van het Waterschap, die strekt tot nakoming van de basisovereenkomst, toewijsbaar is (ro. I-5.48). Om meer concreet te kunnen formuleren waartoe Besix zal worden veroordeeld, moest er meer duidelijkheid komen over de manier waarop Besix alsnog (zoveel mogelijk) aan haar verplichting tot oplevering van het Werk zal kunnen voldoen. Daarover heeft inmiddels uitvoerig debat plaatsgevonden, en de rechtbank oordeelt daarover als volgt.
De eis van energieneutraliteit gematigd
3.14.
De rechtbank stelt vast dat het Waterschap blijft bij zijn standpunt dat Besix moet verdergaan met de ontwikkeling van DB 2.0.
3.15.
Hoewel het Waterschap dit niet met zoveel woorden in zijn akte schrijft, lijkt het erop dat hij de rechtbank vraagt om terug te komen op haar eerdere beslissing dat de eis van energieneutraliteit met het concept DB 2.0 niet haalbaar is (ro. II-4.65). De rechtbank ziet daarvoor geen grond. Het Waterschap blijft stellen dat met DB 2.0 misschien wel aan de eis van energieneutraliteit kan worden voldaan, maar gaat ook in zijn laatste akte niet in op de verwijzing door de rechtbank naar een rapport uit 2019 van de eigen adviseur van het Waterschap ( [A] ) waarin met zoveel woorden staat dat bij de bouw van een zesde straat niet aan die eis kan worden voldaan. Bovendien blijft het Waterschap vaag over de maatregelen die zouden kunnen worden getroffen om het hogere energieverbruik van het ontwerp te compenseren door elders duurzame energie op te wekken. De rechtbank handhaaft daarom haar beslissing dat ervan moet worden uitgegaan dat met DB 2.0 niet kan worden voldaan aan de eis van energieneutraliteit.
3.16.
In zijn laatste akte heeft het Waterschap zich bereid getoond om de strikte eis van energieneutraliteit los te laten, althans te matigen tot een inspanningsverbintenis met een ondergrens. Die ondergrens houdt in dat het Waterschap voor de energiezuinigheid van de installatie (verbruik en eigen opwekking) vasthoudt aan de minimumeisen genoemd onder ro. 3.10. Door Besix is niet bestreden dat met concept DB 2.0 aan die minimumeisen kan worden voldaan. In deze gematigde Eis 0.51 is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel (meer) gelegen voor toewijzing van vordering 10. Dit laat overigens onverlet dat voor zover van energieneutraliteit uiteindelijk geen sprake zal zijn, het Waterschap zich het recht voorbehoudt op financiële compensatie voor de extra energiekosten die hij als gevolg hiervan zal moeten maken.
Besix moet aan de slag via de route van § 15 UAV-GC 2005
3.17.
De rechtbank stelt vast dat Besix blijft bepleiten dat zij niet, althans niet als eerste, kan worden verplicht op de voet van § 15 UAV-GC 2005 een ander ontwerp te maken dan partijen oorspronkelijk hadden voorzien. Volgens Besix is het aan het Waterschap om op de voet van § 14 UAV-GC 2005 de benodigde wijzigingen in de eisen en uitgangspunten te (her)formuleren en aan Besix op te dragen. De rechtbank verwerpt dat standpunt en overweegt in dat verband het volgende.
3.18.
De rechtbank herhaalt hier nog eens haar eerdere beslissingen: dat het aan Besix is toe te rekenen dat het oorspronkelijke ontwerp niet functioneerde (ro. I-5.40), en dat het ook aan Besix is om een nieuw ontwerp te maken, waarmee zoveel mogelijk kan worden voldaan aan het afgesproken resultaat (ro. I-5.44 en I-5.46). De rechtbank heeft toegelicht dat zij met de woorden ‘zoveel als mogelijk’ heeft bedoeld uit te drukken dat van Besix niet kan worden verlangd iets uit te voeren wat onmogelijk is, maar dat dit niet is bedoeld als vrijbrief voor Besix om essentiële contractuele eisen als suggestie of streefwaarden te interpreteren en daarvan wezenlijk af te wijken (ro. II-4.60). In de keuze van het nieuwe ontwerp is Besix vrij, maar Besix heeft op geen enkel moment gesteld dat het afgesproken resultaat, met name ten aanzien van de effluentkwaliteit, ook of zelfs beter zou kunnen worden bereikt met enig ander concept dan DB 2.0. Het enige alternatief dat Besix heeft genoemd, te weten de toepassing van C-brondosering, is geen reëel alternatief (ro. II-4.63). Besix zal daarom moeten werken aan een oplossing volgens DB 2.0. Op basis van dat concept zal Besix moeten komen tot een volledig uitgewerkt ontwerp, waarbij zoveel mogelijk wordt voldaan aan de eisen die in de oorspronkelijke contractdocumentatie zijn vastgesteld over de werking van de RWZI.
3.19.
De rechtbank onderkent dat het mogelijk complex zal zijn om DB 2.0 verder uit te werken. Het concept DB 2.0, waarbij de capaciteit van de RWZI wordt uitgebreid door de bouw van een zeer grote zesde conventionele waterlijn, is immers een wezenlijk ander concept dan dat van het oorspronkelijke ontwerp, waarbij de vier bestaande waterlijnen werden gerenoveerd, een vijfde waterlijn werd toegevoegd en innovatieve technologie werd aangebracht in die waterlijnen. Daarbij komt, zoals Besix ook aanvoert, dat sinds het opstellen van de Vraagspecificatie vele jaren geleden, de omstandigheden zijn gewijzigd (o.a. voor wat betreft het influent) en verschillende aanpassingen en wijzigingen aan (onderdelen van) de RWZI zijn doorgevoerd. Besix wijst onder meer op de (voorgenomen) uitbreiding van de biogasinstallatie. Het is gelet op het voorgaande niet uitgesloten dat de uitgangspunten en eisen zoals die destijds zijn afgesproken voor het toen gekozen ontwerp, niet één op één toepasbaar zullen zijn bij de uitwerking van DB 2.0. Naast de eis van energieneutraliteit zullen er mogelijk meer eisen zijn waaraan met DB 2.0 niet kan worden voldaan. De rechtbank heeft daarmee eerder al rekening gehouden, door te beslissen dat het uit te werken ontwerp ‘zoveel als mogelijk’ zal moeten voldoen aan dat eisenpakket. Daarbij geldt dan wel dat Besix minder ruimte toekomt naarmate het meer essentiële eisen betreft. Aan de leidende eisen met betrekking tot de effluentkwaliteit zal hoe dan ook moeten worden voldaan, uiteraard op basis van de parameters van het influent waarvan partijen bij het aangaan van de overeenkomst uitgingen. Aan de essentiële eis van energieneutraliteit zal moeten worden voldaan voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, waarbij als ondergrens geldt dat het verbruik maximaal 16,2 kWh per (gezuiverde) vervuilingseenheid per jaar mag bedragen, en van dit verbruik minimaal 80% binnen de RWZI moet worden opgewekt.
3.20.
Het is naar het oordeel van de rechtbank nu eerst aan Besix om het concept DB 2.0 verder uit te werken tot een ontwerp, waarbij Besix de Vraagspecificatie tot richtsnoer moet nemen. Wanneer Besix hiervoor specifieke feitelijke informatie nodig heeft waar het Waterschap over beschikt, zoals over de huidige toestand van de RWZI, dan kan zij het Waterschap om die informatie verzoeken. Van het Waterschap mag worden verlangd dat hij aan een gemotiveerd verzoek gehoor zal geven. Besix zal vervolgens het uitgewerkte ontwerp op de voet van § 15 lid 3 UAV-GC 2005 bij het Waterschap moeten indienen. Daarbij zal Besix specifiek en concreet aan het Waterschap moeten toelichten op welke punten en in welke zin het uitgewerkte ontwerp onvermijdelijk moet leiden tot aanpassingen in de basisovereenkomst, de Vraagspecificatie en eventuele andere contractdocumenten, en zal Besix moeten onderbouwen waarom dat zo is.
3.21.
De rechtbank verwerpt het standpunt van Besix dat het aan het Waterschap zou zijn om (eerst) de benodigde wijzigingen in de Vraagspecificatie en de overige contractdocumentatie aan Besix op te dragen via de route van § 14 UAV-GC 2005. Besix zal eerst aan de slag moeten, en wel via de route van § 15 UAV-GC 2005.
3.22.
De rechtbank merkt hierbij op dat het, doordat er inmiddels vele jaren zijn verstreken sinds de opdracht aan Besix werd gegund, niet ondenkbaar is dat het Waterschap in aanvulling op de oorspronkelijke opdracht inmiddels nieuwe of aangescherpte wensen heeft voor de renovatie van de RWZI, bijvoorbeeld als gevolg van relevante wijzigingen in de samenstelling van het influent of als gevolg van gewijzigde wettelijke (zuiverings)eisen. Voor zover het Waterschap deze nieuwe of aangescherpte wensen zou willen omzetten in te stellen eisen aan het Werk, die afwijken van de oorspronkelijke opdracht, dan ligt het voor de hand dat dit gebeurt door het Waterschap, op een door het Waterschap te bepalen moment en via de route van § 14 (en § 45) UAV-GC 2005.
3.23.
De veroordeling van Besix tot nakoming van de basisovereenkomst zal zover strekken als hiervoor omschreven in ro. 3.19 en 3.20. De rechtbank zal Besix niet reeds nu veroordelen tot realisatie van het (nog uit te werken) ontwerp, waarvan de rechtbank nu nog niet weet wat de inhoud daarvan zal zijn, maar waarvan wel vaststaat dat het niet volledig in overeenstemming zal zijn met wat partijen eerder zijn overeengekomen. Voorkomen moet worden dat Besix vervolgens (opnieuw) zal kunnen worden aangesproken wegens toerekenbaar tekortkomen. Als er een uitgewerkt ontwerp ligt, dan zullen partijen eerst overeenstemming moeten zien te bereiken over de noodzakelijke aanpassingen in de contractdocumentatie, waarna Besix dan aan de slag zal moeten met de daadwerkelijke uitvoering van de renovatie volgens het nieuwe ontwerp.
3.24.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat vordering 10 van het Waterschap kan worden toegewezen als volgt:
“veroordeelt Besix tot het - met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen in ro. 3.19 en 3.20 van het vonnis van 19 maart 2025 - (verder) uitvoeren van haar ontwerpwerkzaamheden op basis van het concept DB 2.0 en het vervolgens op de voet van § 15 lid 3 UAV-GC 2005 indienen van een geheel uitgewerkt gewijzigd ontwerp op basis van dit concept, waarbij voor wat betreft in ieder geval de effluentkwaliteit wordt voldaan aan de eisen die partijen in de contractdocumentatie zijn overeengekomen en waarbij overigens zoveel mogelijk wordt voldaan aan de eisen die de overeenkomst van partijen (met inbegrip van de Vraagspecificatie) stelt aan het op te leveren Werk, daarbij onder meer in acht genomen hetgeen de rechtbank heeft beslist over de eis van energieneutraliteit (ro. 3.19).”
Het kort geding-vonnis
3.25.
De volgende twee onderwerpen genoemd in ro. II-4.362 waarover partijen zich nog mochten uitlaten, zien op de vorderingen II en III van Besix.
3.26.
Vorderingen II en III van Besix luiden als volgt:
II. Verklaring voor recht dat (i) Besix DB 2.0 ten onrechte en onnodig, althans zonder rechtsgrond, als wijziging ex par. 15 UAV-GC heeft ingediend; dat (ii) aan de acceptatie van DB 2.0 door het Waterschap elke rechtskracht komt te ontvallen; en dat (iii) Besix c.s. niet gehouden is - als onderdeel van het Werk - DB 2.0 te (doen) realiseren en opleveren;
III. Verklaring voor recht dat het Waterschap jegens Besix onrechtmatig heeft gehandeld door tenuitvoerlegging van het kort geding-vonnis en aansprakelijk is voor de door Besix daardoor geleden schade, met veroordeling van het Waterschap tot vergoeding van de door Besix geleden schade, nader op te maken bij staat.
3.27.
Partijen mochten zich er onder meer over uitlaten wat het betekent voor de vorderingen II en III van Besix dat de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reëel alternatief is voor DB 2.0 en dat DB 2.0 ook niet aan de wezenlijke eisen van de Vraagspecificatie voldoet (ro. II-4.83).
3.28.
Besix stelt in haar akte dat de tenuitvoerlegging van het kort geding-vonnis onrechtmatig was omdat het Waterschap daarbij heeft miskend dat DB 2.0 niet aan alle wezenlijke eisen uit de Vraagspecificatie voldoet. Implementatie van DB 2.0 zou daarom een inbreuk betekenen op het contract, en dat kon van Besix niet worden verlangd. Besix stelt dat al bij het aangaan van de Procesafspraken in augustus 2019 duidelijk was dat de eerder gemaakte afspraken op meerdere punten aanpassing behoefden, en dat het op de weg lag van het Waterschap om kenbaar te maken welke wijzigingen nodig waren. Besix kon naar zij stelt niet worden gehouden DB 2.0 te implementeren zonder dat er duidelijkheid was over de noodzakelijke aanpassingen van de contractdocumentatie.
3.29.
Het Waterschap stelt in zijn akte dat vorderingen II en III van Besix moeten worden afgewezen, nu duidelijk is dat er géén alternatief is voor DB 2.0 en Besix verder zal moeten gaan met de uitwerking en realisatie van DB 2.0, ook als zou moeten worden aangenomen dat DB 2.0 niet voldoet aan de eisen inzake energieneutraliteit. Het Waterschap verwijst hierbij naar wat hij heeft aangevoerd in verband met zijn vordering 10 (hiervoor samengevat onder ro. 3.8 t/m 3.10).Voor zover de executie van het kort geding-vonnis niettemin onrechtmatig zou zijn geweest omdat op dat moment nog niet vaststond dat er geen reëel alternatief beschikbaar was, dan heeft Besix volgens het Waterschap geen schade geleden, omdat Besix DB 2.0 hoe dan ook verder zal moeten uitwerken zodat de opgevoerde uitwerkingskosten niet als schade zijn aan te merken.
3.30.
De rechtbank blijft deels bij haar eerder gegeven oordeel dat vordering II van Besix toewijsbaar is (ro. I-5.46 en I-5.47), namelijk voor zover het betreft de onderdelen (i) en (ii) van die vordering. Besix kon destijds niet worden gedwongen om specifiek DB 2.0 uit te werken omdat aan haar keuzevrijheid toekwam ten aanzien van het ontwerp. Dat inmiddels is komen vast te staan dat er voor DB 2.0 feitelijk geen reëel alternatief voorhanden is, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat Besix destijds, eind 2020, gehouden was specifiek DB 2.0 in te dienen, een concept waarvan ook toentertijd al werd voorzien dat het niet volledig zou passen binnen de gemaakte afspraken. Vordering II van Besix zal daarom worden toegewezen in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren (i) dat Besix eind 2020 niet gehouden was specifiek DB 2.0 als wijziging ex § 15 UAV-GC 2005 op te stellen en ter acceptatie bij het Waterschap in te dienen, en (ii) dat aan de acceptatie door het Waterschap van de in december 2020 ingediende wijziging geen rechtskracht toekomt.
3.31.
De rechtbank is van oordeel dat onderdeel (iii) van vordering II van Besix niet kan worden toegewezen. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld (ro. 3.18 e.v.) is inmiddels duidelijk geworden dat Besix gehouden is om, ter nakoming van haar verplichtingen uit de basisovereenkomst, verder te gaan met het uitwerken van DB 2.0 en om – in overleg met het Waterschap over de noodzakelijke aanpassingen – het Werk uiteindelijk volgens dat concept op te leveren.
3.32.
Voor wat betreft vordering III van Besix blijft de rechtbank bij haar beslissing dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door Besix tot uitvoering van het kort geding-vonnis te dwingen. Dit vanwege de eerdergenoemde keuzevrijheid van Besix ten aanzien van het ontwerp (ro. I-5.63 en II-4.83). De rechtbank verwijst in dit verband naar wat zij heeft overwogen over vordering II onder ro. 3.30. De in vordering III gevraagde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, evenals de daarin gevraagde veroordeling van het Waterschap tot vergoeding van de schade die Besix door dit onrechtmatig handelen heeft geleden.
3.33.
De rechtbank ziet geen reden voor een verwijzing naar de schadestaat, maar zal de in vordering III bedoelde schade in deze procedure begroten. Het gaat dan om de kosten die Besix heeft moeten maken voor het opstellen van de tweede en derde versie van VTW 148 (ro. II-4.88). Die kosten bestaan uit de daaraan bestede mensuren en eventuele externe kosten (ro. II-4.89). Anders dan het Waterschap bepleit, betekent het feit dat Besix het concept DB 2.0 nu toch verder zal moeten uitwerken naar het oordeel van de rechtbank niet dat de kosten die Besix destijds heeft gemaakt niet als schadepost zijn aan te merken. Besix is destijds ten onrechte gedwongen die kosten te maken, en het staat bovendien geenszins vast dat Besix bij het nakomen van haar verplichting om op de voet van § 15 UAV-GC 2005 een uitgewerkt ontwerp in te dienen profijt zal hebben van de tweede en derde versie van VTW 148 zoals zij die eerder heeft ingediend. Zoals het Waterschap namelijk ook erkent, was en is het concept DB 2.0 nog onvoldoende uitgewerkt en zullen nog de nodige ontwerpwerkzaamheden moeten plaatsvinden.
3.34.
Besix mocht, in verband met haar vordering III, opgave doen van de kosten die zijn gemaakt voor het opstellen van de tweede en derde versie van VTW 148 (ro. II-4.89). Besix heeft twee korte overzichten gegeven van het aantal interne mensuren dat (door vier managers) is besteed aan respectievelijk de tweede en de derde versie van VTW 148. Het zou gaan om respectievelijk 48 uren en 54 uren, voor in totaal € 7.950,- en € 10.312,50, beide bedragen inclusief 25% verhoging wegens AK+W+R. In totaal vordert Besix daarmee een bedrag van € 18.262,50.
3.35.
Het Waterschap heeft in zijn antwoordakte de hoogte van deze schade betwist en aangevoerd dat uit de overzichten van Besix niet blijkt wanneer die uren zijn gemaakt en waaraan die uren zijn besteed. Volgens het Waterschap staan deze uren in geen verhouding tot wat Besix feitelijk heeft ingediend. Het Waterschap licht toe dat de tweede versie van VTW 148 is ingediend zes werkdagen nadat hij aan Besix kenbaar had gemaakt waarom de eerste versie niet voldeed, en slechts minimaal is gewijzigd ten opzichte van die eerste versie. De derde versie is volgens het Waterschap ingediend vijf werkdagen nadat hij aan Besix had kenbaar gemaakt dat ook de tweede versie niet voldeed, en ook deze derde versie is slechts minimaal gewijzigd ten opzichte van de tweede versie. Aan deze minimale wijzigingen kunnen volgens het Waterschap geen 102 mensuren zijn besteed.
3.36.
De rechtbank is met het Waterschap van oordeel dat Besix haar schade niet goed heeft onderbouwd. Besix maakt weliswaar een uitsplitsing van uren, maar heeft niet toegelicht waaraan die uren door de verschillende managers zijn besteed. Dat had in dit geval wel van Besix mogen worden verwacht aangezien, zoals het Waterschap aanvoert, de tweede en derde versie van VTW 148 slechts kleine wijzigingen omvatten en daarom niet zonder meer aannemelijk is dat daaraan zoveel uren zijn besteed. De rechtbank acht wel aannemelijk dat er enig werk is verricht aan deze twee versies, maar gaat er bij de begroting van de schade vanuit dat dit niet veel is geweest. Verder zal de rechtbank bij de begroting van de schade de post “AK+W+R”, waarmee bedoeld zal zijn algemene kosten, winst en risico, buiten beschouwing laten. Besix heeft niet onderbouwd waarom deze verhoging van 25% in dit geval als schade moet worden aangemerkt en voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. Rekening houdend met het voorgaande stelt de rechtbank de schade van Besix, bedoeld in vordering III, in redelijkheid vast op een bedrag van € 6.000,-.
Influent (discussiepunt III)
3.37.
Het vierde onderwerp genoemd in ro. II-4.362 waarover partijen zich nog mochten uitlaten, ziet op schadevordering 18 van het Waterschap, voor zover die vordering ziet op de (onderzoeks)kosten voor wat betreft BZV/CZV, OB en P-tot.
3.38.
Het Waterschap heeft in zijn akte toegelicht dat de (extra) kosten die hij heeft gemaakt in verband met de influentdiscussie met Besix over BZV/CZV, OB en P-tot uit drie onderdelen hebben bestaan: (a) de kosten van [B] in verband met monstername en analyse, (b) de extra monsternamekasten en -apparatuur, en (c) het omleggen van de retourleiding slibgisting. De totale kosten voor deze drie posten komen volgens het Waterschap uit op € 802.724,13
3.39.
Besix heeft in haar antwoordakte verweer gevoerd.
3.40.
De rechtbank overweegt over de drie posten die door het Waterschap in verband met zijn vordering 18 zijn opgevoerd het volgende.
Ad (a) de kosten van [B]
3.41.
Het Waterschap stelt dat hij in de periode 2019-2022, als gevolg van de vermeende afwijkingen in het influent, veel meer influentmetingen in de RWZI Den Bosch heeft moeten laten doen dan in een normale situatie. Volgens het Waterschap heeft hij in die periode voor influentmetingen in de RWZI Den Bosch een bedrag aan [B] betaald van € 748.197,65 (prod. W-266) voor ongeveer 600 influentmetingen per jaar, terwijl in een normale situatie rond 60 influentmetingen per jaar worden uitgevoerd. Bij het bepalen van de schade als gevolg van de additionele metingen is het Waterschap ‘ruim gaan zitten’ door daarbij uit te gaan van 120 reguliere influentmetingen per jaar. Het Waterschap komt er dan op uit dat 80% van de kosten voor [B] over de periode 2019-2022 voor de RWZI Den Bosch als schade is aan te merken, dat wil zeggen € 598.558,12.
3.42.
De rechtbank is met Besix van oordeel dat het Waterschap niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de omvang is geweest van de kosten die hij stelt te hebben moeten maken voor het laten uitvoeren door [B] van extra influentmetingen. Het Waterschap heeft als productie W-265 wel een groot aantal facturen en betaalbewijzen overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat het Waterschap in de periode 2019-2022 in totaal ruim 11 miljoen euro aan [B] heeft betaald, maar zoals het Waterschap zelf ook aangeeft, zien die kosten voor veruit het grootste deel niet op de influentmetingen in de RWZI Den Bosch en blijkt uit die stukken ook niet welk deel daarvan wel ziet op de RWZI Den Bosch. Dat voor influentmetingen in de RWZI Den Bosch in die periode 2019-2022 een bedrag van € 748.197,65 is betaald, is door het Waterschap slechts onderbouwd met een eigen overzicht van enkele regels waaruit dat zou moeten blijken. Ook is door het Waterschap wel gesteld maar niet onderbouwd dat dit bedrag van € 748.197,65 is betaald voor 600 influentmetingen per jaar, en dat dit (minimaal) vier keer zoveel metingen zijn dan in een normale situatie worden gedaan, zodat de schade 80% van dit bedrag beloopt. Van het Waterschap mag in dit verband worden verwacht dat hij ter onderbouwing van zijn vordering informatie verstrekt over de normale uitgaven voor influentmetingen in de RWZI Den Bosch en over de uitgaven voor extra influentmetingen in de jaren 2019-2022 in relatie tot die normale uitgaven. Een dergelijke onderbouwing zou bijvoorbeeld kunnen worden gegeven in de vorm van een verklaring of nadere gegevens van [B] . Aangezien een dergelijke onderbouwing ontbreekt, kan het bedrag van € 598.558,12 niet worden toegewezen.
3.43.
De rechtbank acht de mogelijkheid dat het Waterschap schade heeft geleden doordat hij additionele kosten heeft moeten maken voor het laten uitvoeren door [B] van extra influentmetingen wel aannemelijk. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze schadepost moet worden begroot in de schadestaatprocedure.
Ad (b) de extra monsternamekasten en -apparatuur
3.44.
Het Waterschap stelt dat hij monsternames heeft laten uitvoeren op de vier inkomende influentleidingen om aan te tonen dat de afwijkende metingen van Besix (uitgevoerd aan de zijkant van de verzamelgoot) niet juist waren. De totale kosten voor het huren en plaatsen van de extra kasten en apparatuur die hiervoor nodig waren, heeft het Waterschap onderbouwd met facturen en betaalbewijzen (prod. W-267). Het gaat om een bedrag van € 169.354,74.
3.45.
De rechtbank stelt vast dat Besix ter verweer enkel aanvoert dat deze post ook onderdeel uitmaakt van de vordering van het Waterschap ter zake van restpunten, waarvan het Waterschap een lijst heeft overgelegd als productie W-166. Die vordering is door de rechtbank in de eerdere tussenvonnissen al afgewezen, en het Waterschap kan deze post daarom niet via een andere weg alsnog vorderen, aldus Besix. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. Niet alleen stond van deze kosten slechts een beperkt deel op de lijst van restpunten die is overgelegd als productie W-166, maar zoals volgt uit ro. II-4.199 e.v. zagen de vorderingen 32, 33 en 34 van het Waterschap in feite op de geactualiseerde lijst van restpunten, overgelegd als productie W-192. In die geactualiseerde lijst stonden geen kosten voor de extra monsternamekasten en -apparatuur (meer) opgenomen. De afwijzing van de vorderingen 32, 33 en 34 ziet dan ook niet op deze kosten. Aangezien Besix niet bestrijdt dat deze kosten zijn gemaakt, en ook de hoogte daarvan niet bestrijdt, kan het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Ad (c) het omleggen van de retourleiding slibgisting
3.46.
Het Waterschap stelt dat de retourleiding vanuit de slibgisting moest worden verplaatst, om te voorkomen dat de monsternames zouden worden beïnvloed door terugstromend slib vanuit de slibgisting. De totale kosten voor deze omlegging heeft het Waterschap onderbouwd met facturen en betaalbewijzen (prod. W-268). Het gaat om een bedrag van € 34.811,28.
3.47.
Ook hier voert Besix enkel het verweer dat deze kosten onderdeel uitmaken van de vordering van het Waterschap ter zake van restpunten, en dat die vordering al is afgewezen. De rechtbank verwerpt ook dit verweer om dezelfde reden als hiervoor onder 3.45 overwogen. Ook deze kosten komen op de geactualiseerde lijst van productie W-192 niet voor. Aangezien Besix ook hier niet heeft bestreden dat de kosten zijn gemaakt, en ook niet de hoogte van die kosten, kan het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Conclusie
3.48.
Uit het voorgaande volgt dat vordering 18 van het Waterschap toewijsbaar is in die zin dat Besix zal worden veroordeeld tot betaling van (€ 169.354,74 + € 34.811,28 =) € 204.166,02 en tot betaling van de schade die verband houdt met de benodigde extra influentmetingen door [B] , nader op te maken bij staat.
Legionella (discussiepunt IV)
3.49.
Het vijfde onderwerp genoemd in ro. II-4.362 waarover partijen zich nog mochten uitlaten ziet op vordering 21 van het Waterschap.
3.50.
De rechtbank heeft eerder over vordering 21 geoordeeld dat Besix een vergoeding zal moeten betalen voor de schade die het Waterschap lijdt in verband met het aanbrengen van de drielaags ballenafdekking (ro. II-4.181). Het Waterschap vordert vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat, maar heeft in dit verband ook een concreet schadebedrag genoemd van € 33.520,- (welk bedrag hij ook heeft opgevoerd als verrekenpost, zie ro. II-4.298 en II-4.299 en zie ook hierna onder ro 3.55). De rechtbank heeft het Waterschap gevraagd zich erover uit te laten of hij met vordering 21 aanspraak maakt op vergoeding van nog andere schade die verband houdt met de drielaags ballenafdekking dan enkel de genoemde kosten van € 33.520,- (ro. II-4.181).
3.51.
Het Waterschap heeft in zijn akte aangegeven dat het bedrag van € 33.520,- uitsluitend ziet op de aanschafkosten van de drielaags ballenafdekking, en dat hij onverkort aanspraak maakt op overige schade, waaronder interne projectkosten. De omvang van die overige kosten kan het Waterschap nog niet inzichtelijk maken, dat wenst hij te doen in een schadestaatprocedure.
3.52.
Besix meent dat de vordering tot verwijzing naar de schadestaat moet worden afgewezen omdat het Waterschap onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog verdere schade heeft geleden. Besix merkt hierbij op dat de post interne projectkosten onderdeel uitmaakt van discussiepunt X (vorderingen 37, 38 en 39 van het Waterschap), zodat sprake lijkt van het dubbel vorderen van dezelfde schade.
3.53.
De rechtbank acht de mogelijkheid dat het Waterschap in verband met het moeten treffen van deze beheersmaatregel meer schade heeft geleden dan alleen de aanschafkosten van de afdekking, aannemelijk. Daarmee is er voldoende grond om de gevraagde verwijzing naar de schadestaat toe te wijzen.
3.54.
De rechtbank ziet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van een dubbeling met de extra projectkosten die het Waterschap vordert in het kader van zijn vorderingen 37, 38 en 39. Die laatste vorderingen zien namelijk op de extra projectkosten in verband met de vertraging in de oplevering van het project door Besix, terwijl de interne projectkosten die het Waterschap als schade opvoert bij zijn vordering 21 uitsluitend zien op de projectkosten in verband met het moeten aanbrengen van de drielaags ballenafdekking. Een onderbouwing van de verschillende gevorderde projectkosten zal moeten plaatsvinden in de schadestaatprocedure. Mocht er toch sprake blijken te zijn van een dubbeltelling, dan zal dat volgen uit die onderbouwing.
3.55.
De conclusie luidt dan ook dat vordering 21 zal worden toegewezen voor wat betreft de schade van het Waterschap die verband houdt met het aanbrengen van een drielaags ballenafdekking in verband met de legionellaproblematiek, met een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Het van deze schade onderdeel uitmakende bedrag van € 33.520,- (de aanschafkosten) is evenwel niet toewijsbaar indien en voor zover het Waterschap dit bedrag zal kunnen verrekenen in het kader van de vorderingen X en XI van Besix.
Bouwtermijnen en bankgarantie
verrekening en opschorting
3.56.
De twee laatste onderwerpen genoemd in ro. II-4.362 waarover partijen zich nog mochten uitlaten, zien op twee gestelde verrekenposten. De rechtbank heeft het Waterschap gevraagd bewijzen van betaling te overleggen.
Betaalbewijs schadevergoeding [C]
3.57.
De rechtbank overweegt dat eerder is vastgesteld dat [C] schade had geclaimd bij het Waterschap (ro. II-4.276). Het Waterschap diende nog te onderbouwen dat en wanneer die claim van € 91.426,02, die verband hield met schade aan de stoomketels van [C] , ook daadwerkelijk was betaald. Dat heeft het Waterschap gedaan door overlegging van prod. W-269. Hiermee staat vast dat het Waterschap op 4 november 2019 een betaling van € 91.426,02 aan [C] heeft gedaan en dit bedrag per die datum kon verrekenen met de aan Besix verschuldigde bouwtermijnen.
Betaalbewijs drielaags ballenafdekking
3.58.
De rechtbank heeft het Waterschap gevraagd een bewijs van betaling te overleggen van de aanschaf van de drielaags ballenafdekking, in verband met het tijdstip van verrekening (ro. II-4.299). Het Waterschap heeft als prod. W-270 een betaalbewijs overgelegd. Besix heeft geen verweer gevoerd. Hiermee staat vast dat het Waterschap op 22 augustus 2019 de betaling van € 33.250,- aan EURO-MATIC heeft gedaan en dit bedrag per die datum kon verrekenen met de aan Besix verschuldigde bouwtermijnen.
Bankgarantie
3.59.
In zijn akte van 24 april 2024 snijdt het Waterschap ook een onderwerp aan dat niet staat genoemd in ro. II-4.362. Het gaat over de bij akte van 8 februari 2022 gewijzigde vordering XI van Besix, tot terugbetaling van een door het Waterschap getrokken bankgarantie. Het Waterschap stelt dat de daarin opgenomen eisvermeerdering van Besix van € 824.397,50 niet kan worden toegewezen omdat dit deel van de bankgarantie niet is bekostigd door Besix maar door [E] . Het Waterschap stelt dat zij dit nu pas aanvoert omdat zij hier pas recent achter is gekomen.
3.60.
Besix wijst erop dat het Waterschap met deze aanvulling van haar standpunt buiten de opdracht van de rechtbank in het tweede tussenvonnis gaat. Verder bestrijdt Besix dit standpunt door kort gezegd aan te voeren dat de bankgarantie op 20 april 2015 is gesteld door de Combinatie [D] v.o.f., dat de volledige bankgarantie ten laste is gekomen van die v.o.f., en dat Besix op grond van het voortzettingsbeding van artikel 28 lid 6 van de Combinatieovereenkomst (prod. B-17) gerechtigd is de volledige bankgarantie te vorderen, dus ook wat het Waterschap noemt het [E] -deel.
3.61.
De rechtbank beoordeelt dit verweer van het Waterschap tegen de gewijzigde vordering XI van Besix als tardief. De rechtbank acht het strijdig met de goede procesorde om dit verweer nu nog toe te laten, terwijl de eiswijziging al bij akte van 8 februari 2022 is ingediend, er nadien twee inhoudelijke tussenvonnissen zijn gewezen en vordering XI van Besix in deze zin niet meer aan de orde is. Deze vordering is nog slechts aan de orde voor wat betreft de vraag tot welk bedrag het Waterschap een beroep toekomt op verrekening. De rechtbank zal het verweer daarom buiten beschouwing laten.
3.62.
Overigens merkt de rechtbank op dat aan de vraag of Besix het volledige bedrag van de bankgarantie kan vorderen feitelijk alleen relevantie toekomt wanneer de door het Waterschap te verrekenen bedragen de door Besix met haar vorderingen X en XI gevorderde bedragen niet zullen overstijgen. Verder staat vast dat het Waterschap het volledige bedrag van de bankgarantie heeft ontvangen en dat hij dit volledige bedrag van € 1.993.500,- ook in mindering brengt op de schadevorderingen die hij stelt te hebben op Besix.
Samenvatting van alle beslissingen
Voor de volledigheid volgt hier, net als in de eerdere tussenvonnissen, een overzicht van alle beslissingen zoals die door de rechtbank zijn genomen, aangevuld met de beslissingen uit dit vonnis.
De herstructurering van de Besix-groep
3.63.
Besix SA is na de herstructurering geen partij meer bij de basisovereenkomst. De
vorderingen I en XIIvan Besix worden toegewezen in die zin dat de vorderingen van en tegen Besix SA worden afgewezen, voor zover die vorderingen zijn gebaseerd op de grondslag dat Besix SA nog steeds contractspartij is. De primaire
vordering 3van het Waterschap moet worden afgewezen (ro. I-5.19).
3.64.
Besix SA is naast Besix Environment hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden die bij de herstructurering zijn overgedragen en waarvoor door het Waterschap bij eis in reconventie van 23 december 2020 een vordering in rechte is ingesteld, daaronder mede begrepen de op 4 februari 2022 gevorderde voorschotten en de wettelijke rente over vorderingen 14, 18, 21, 24 en 38, dit alles slechts voor zover die vorderingen zullen worden toegewezen en tot maximaal het beloop van het netto-actief dat Besix SA na de herstructurering behield buiten het ingebrachte vermogen. De in subsidiaire
vordering 4gevraagde verklaring voor recht wordt in die zin toegewezen (ro. II-4.53). Aan beoordeling van de meer subsidiaire
vorderingen 5, 6 en 7wordt niet toegekomen (ro. II-4.54).
De vordering tot gedeeltelijke ontbinding
3.65.
Vordering IVvan Besix tot gedeeltelijke ontbinding van de basisovereenkomst moet worden afgewezen (ro. I-5.271).
Verantwoordelijkheid voor de EssDe®-problematiek (discussiepunt I)
3.66.
Vordering 9van het Waterschap is toewijsbaar, en de
vorderingen V en VIvan Besix moeten worden afgewezen voor wat betreft EssDe® (ro. I5.40).
3.67.
De gevorderde verklaring voor recht in
vordering 8van het Waterschap over de tekortkoming van Besix – omdat EssDe® niet functioneert – zal worden toegewezen (ro. I5.66). De met vordering 8 gevraagde verklaring voor recht dat het Waterschap in verband met die tekortkoming recht heeft op schadevergoeding, nader op te maken bij staat, zal eveneens worden toegewezen (ro. II-4.78). Vordering 8 heeft een overlap met vordering 38 (discussiepunt X) waar het betreft de schadeposten ‘extra projectkosten’, ‘extra afzetkosten extern slib’ en ‘kosten voor verhoogd chemicaliënverbruik’ (ro. II-4.77 en II-4.221)
3.68.
Vordering 10van het Waterschap – de vordering tot nakoming van de basisovereenkomst – zal worden toegewezen zoals omschreven in ro. 3.24.
Kort geding
3.69.
Besix heeft dwangsommen verbeurd van € 225.000,- door het kort geding-vonnis te laat uit te voeren.
Vorderingen 1 en 2van het Waterschap zijn daarom tot dat bedrag toewijsbaar (ro. I-5.60). Over deze dwangsommen is Besix wettelijke rente verschuldigd met ingang van de dag waarop deze dwangsommen (vanaf 16 november 2020 gedurende negen dagen) zijn verbeurd (ro. II-4.80).
3.70.
Vordering IIvan Besix wordt in zoverre toegewezen dat de rechtbank voor recht zal verklaren (i) dat Besix eind 2020 niet gehouden was specifiek DB 2.0 als wijziging ex § 15 UAV-GC 2005 op te stellen en ter acceptatie bij het Waterschap in te dienen, en (ii) dat aan de acceptatie door het Waterschap van de in december 2020 ingediende wijziging geen rechtskracht toekomt (ro. 3.30). Onderdeel (iii) van vordering II wordt afgewezen (ro. 3.31).
3.71.
Vordering IIIvan Besix wordt in zoverre toegewezen dat het Waterschap zal worden veroordeeld tot betaling van een schadebedrag van € 6.000,- (ro. 3.32 t/m 3.36).
Geurkwestie (discussiepunt II)
3.72.
Er is geen sprake van onjuistheden of onvolledigheid in de Vraagspecificatie wat betreft geur, zodat het
primaire deel van vordering VIIIvan Besix moet worden afgewezen, en
vordering 11van het Waterschap kan worden toegewezen (ro. I-5.132).
3.73.
Vorderingen V en VIvan Besix zijn niet toewijsbaar voor zover deze zien op een verplichting voor het Waterschap om aan Besix VTW 138 op te dragen om de geurproblematiek op te lossen (ro. I-5.141). De rechtbank begrijpt dat de
vorderingen V en VI, evenals het
subsidiaire deel van vordering VIIIvan Besix, ook een beroep omvatten op onvoorziene omstandigheden (een feitelijke geuremissie van het externe slib die veel hoger bleek dan de gegevens uit het STOWA-rapport 2004-09) (ro. I-5.133). Een beslissing daarover zal de rechtbank aanhouden tot na het deskundigenbericht (ro. I-5.141).
3.74.
De heren Van Boheemen en Boot hebben van de rechtbank opdracht gekregen om inzake de geurkwestie een deskundigenbericht uit te brengen.
3.75.
De beslissing op het
schadeonderdeel van vordering VIIIvan Besix, en op de
schadevorderingen 12 t/m 15van het Waterschap zal de rechtbank aanhouden tot na het deskundigenbericht. Het Waterschap mag zich in de conclusie na deskundigenbericht uitlaten over de schadeposten (ro. II-4.103 en II-4.106).
Influent (discussiepunt III)
N-Inert
3.76.
Vorderingen V, VI en VIImoeten – voor zover het gaat om Ninert – worden afgewezen (ro. II-4.119 en II-4.120). De rechtbank komt voor wat betreft vordering VII hiermee terug op haar eerdere beslissing om deze deels toe te wijzen (ro. I-5.174).
Vordering 16van het Waterschap is voor wat betreft N-inert toewijsbaar (ro. I5.175).
Vorderingen 17 en 18van het Waterschap zullen voor wat betreft Ninert worden afgewezen (ro. I5.176 en 5.177).
BZV / CZV, OB en P-tot
3.77.
Vorderingen V, VI en VIIvan Besix en
vordering 16van het Waterschap worden afgewezen voor zover het gaat om BZV/CZV, OB en P-tot (ro. II-4.130, II-4.131, I-5.183.1 en I-5.183.2).
3.78.
Voor wat betreft BZV/CZV, OB en P-tot wordt
vordering 17van het Waterschap toegewezen, en wordt
vordering 18van het Waterschap toegewezen in die zin dat Besix zal worden veroordeeld tot betaling van een schadebedrag van € 204.166,02 en tot vergoeding van de schade die verband houdt met de benodigde extra influentmetingen door [B] , op te maken bij staat (ro. 3.48).
Legionella (discussiepunt IV)
3.79.
De rechtbank heeft eerder beslist dat
vordering IXvan Besix moet worden afgewezen (ro. I5.87). De rechtbank komt daar deels op terug. Toewijsbaar is de gevraagde verklaring voor recht dat de legionellaproblematiek een onvoorziene omstandigheid is als bedoeld in § 44 UAV-GC 2005. Voor het overige zal
vordering IXvan Besix worden afgewezen (ro. II-4.145).
Vorderingen V en VIvan Besix moeten voor wat betreft de legionellaproblematiek worden afgewezen (ro. I5.91).
3.80.
De rechtbank heeft eerder beslist dat
vordering 19van het Waterschap toewijsbaar is (ro. I5.87). De rechtbank komt niet terug op deze beslissing (ro. II-4.146).
3.81.
De
vorderingen 20 en 21van het Waterschap zullen worden toegewezen voor wat betreft de schade van het Waterschap die verband houdt met het aanbrengen van een drielaags ballenafdekking in verband met de legionellaproblematiek (ro. II-4.181), met een verwijzing naar de schadestaatprocedure (ro. 3.55). Het van deze schade onderdeel uitmakende bedrag van € 33.520,- (de aanschafkosten) is evenwel niet toewijsbaar indien en voor zover het Waterschap dit bedrag zal kunnen verrekenen in het kader van de vorderingen X en XI van Besix (ro. 3.55).
3.82.
Vordering 22van het Waterschap zal worden afgewezen (ro. II-4.181).
Slibverwerking factor 1,3 (discussiepunt V)
3.83.
Het eerste deel van
vordering 23van het Waterschap is toewijsbaar omdat de weegtrechters niet voldoen aan EisID S.3. Het tweede deel van
vordering 23en ook de
vorderingen 23a en 24van het Waterschap moeten worden afgewezen (ro. II-4.190).
De korting van artikel 18.1 basisovereenkomst (discussiepunt VI)
3.84.
De
vorderingen 25, 26 en 27van het Waterschap moeten worden afgewezen, kort gezegd omdat het Waterschap niet heeft onderbouwd waarop het baseert dat Besix gehouden is tijdens de bouwfase de vergunde norm voor effluentkwaliteit (stikstof- en fosfaatgehalte) onverminderd na te leven (ro. I-5.217 en I-5.220).
De boetes op grond van artikel 16.1 basisovereenkomst (discussiepunt VII)
3.85.
Vordering 28van het Waterschap moet worden afgewezen omdat het Waterschap het Definitief Ontwerp heeft geaccepteerd in de zin van artikel 16.1(a) basisovereenkomst (ro. I-5.227). Ook het daarop betrekking hebbende deel van
vorderingen 30 en 31van het Waterschap zal worden afgewezen (ro. I-5.227).
3.86.
Vorderingen 29 en 30van het Waterschap zullen worden toegewezen in zoverre dat Besix wegens overschrijden van de contractuele opleverdatum op grond van artikel 16.1 (b) basisovereenkomst zal worden veroordeeld tot betaling van een boete die is gemaximeerd op een bedrag van € 3.650.000,-, overeenkomend met een overschrijding van twee jaar (ro. I-5.236 en I-5.238).
Vordering 31van het Waterschap (verzoek om een voorschot) zal worden afgewezen, omdat bij vordering 30 al een definitief bedrag wordt toegewezen.
De uitvoering van restpunten (discussiepunt VIII)
3.87.
De rechtbank komt niet terug op haar bindende beslissing om de
vorderingen 32, 33(a) en 34van het Waterschap, die zien op 37 restpunten, af te wijzen (ro. II-4.202).
3.88.
De door een eisvermeerdering aangevulde
vorderingen 32, 33(b) en 34van het Waterschap, die zien op 18 nieuwe restpunten, zullen ook worden afgewezen omdat een ingebrekestelling ontbreekt (ro. II-4.210).
Biogas (discussiepunt IX)
3.89.
Vorderingen 35 en 36van het Waterschap moeten worden afgewezen, omdat het Waterschap die vorderingen ten onrechte baseert op fatale termijnen uit de aanbiedingsplanning (ro. I-5.251).
Overige schade Waterschap (discussiepunt X)
3.90.
Vordering 38van het Waterschap zal worden toegewezen in die zin dat Besix zal worden veroordeeld om aan het Waterschap te vergoeden alle schade die hij lijdt wegens de te late oplevering van het Werk (voor zover die schade uitstijgt boven de toe te kennen boete van € 3.650.000,-) en wegens het niet functioneren van EssDe®, vermeerderd met wettelijke rente en op te maken bij staat (ro. II-4.221). Die schade bestaat volgens het Waterschap uit de posten ‘extra projectkosten’, ‘extra afzetkosten extern slib’ en ‘kosten voor verhoogd chemicaliënverbruik’.
3.91.
Vordering 37van het Waterschap zal worden afgewezen (ro. II-4.219). Het Waterschap heeft zijn
vordering 39op de zitting van 20 juni 2023 ingetrokken.
Bouwtermijnen en bankgarantie
3.92.
Van
vordering Xvan Besix kan niet worden toegewezen een bedrag van € 1.610.804,- ter zake van de bouwtermijnen 57a, b en e (ro. II-4.233) en een bedrag van € 180.655,- ter zake van bouwtermijn 54 (ro. II-4.234 en II-4.271).
3.93.
Besix heeft recht op een bouwtijdverlenging van drie weken, tot 21 oktober 2018 (ro. II-4.262).
3.94.
Het ter zake van de
vorderingen X en XIvan Besix door het Waterschap gedane beroep op verrekening is terecht voor wat betreft de posten genoemd onder ro. II-4.313. De beslissing over het beroep op verrekening met de kosten van de door het Waterschap genomen beheersmaatregelen in het kader van de geurproblematiek wordt aangehouden tot na het deskundigenbericht over die geurproblematiek (ro. II-4.314). Het beroep van het Waterschap op verrekening wordt voor het overige afgewezen (ro. II-4.315).
3.95.
Het beroep van het Waterschap op de opschorting van artikel 6:263 BW wordt verworpen (ro. II-4.310). Het beroep op de opschorting van artikel 6:262 BW is aanvaard vanaf 29 mei 2019 (ro. II-4.309).
3.96.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen een gespecificeerde berekening over te leggen van de restanthoogte van de
vorderingen X en XIvan Besix (ro. II-4.317). Dat moeten zij doen bij conclusie na deskundigenbericht.
Beslagkosten
3.97.
Vordering 40van het Waterschap zal voor wat betreft de beslagkosten worden toegewezen in die zin dat Besix Environment en Besix SA hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 7.437,42, en dat zij daarnaast afzonderlijk zullen worden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 11.238,96 en € 11.313,62, alle drie bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 april 2022 (ro. II-4.324 en II-4.325).
Proceskosten
3.98.
Een beslissing over de proceskosten wordt aangehouden.
Vervolg van de procedure
3.99.
De rechtbank zal de zaak thans verwijzen naar de parkeerrol. Na ontvangst van het deskundigenbericht zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld tot het gelijktijdig nemen van een conclusie na deskundigenbericht en vervolgens tot het gelijktijdig nemen van een antwoordconclusie na deskundigenbericht. Voor wat betreft de conclusies na deskundigenbericht wordt voor de duidelijkheid nog verwezen naar de rechtsoverwegingen 3.75. en 3.96.
3.100. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van woensdag 1 oktober 2025,
4.2.
draagt de griffier op om na ontvangst ter griffie van het deskundigenrapport de zaak op een eerdere rol te plaatsen voor het gelijktijdig nemen van een conclusie na deskundigenbericht door partijen na zes weken, en vervolgens voor het gelijktijdig nemen van een antwoordconclusie door partijen na vier weken,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik, mr. H.T.J.F. Verhappen en mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.